Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geroepen naar Gods voornemen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geroepen naar Gods voornemen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

2.

We willen dus onze aandacht richten op de tweeërlei roeping. Daarbij gaan we eerst een korte wandeling maken door de kerkgeschiedenis. Om te zien hoe men in het verleden over de roeping Gods gesproken heeft. In onze tijd is de blik naar hel verleden niet zo gezocht. Het schijnt wel alsof de geschiedenis velen niets meer te zeggen heeft. Als bezwaar tegen het behandelen vanuit de geschiedenis wordt wel eens aangevoerd, dat niel wal hel verleden leert maar wat de Schrift leert voor ons bepalend is. Met dit laatste zijn wij het uiteraard eens: alleen Gods Woord heeft hier een beslissende stem. De Heere heeft Zijn Woord weer opnieuw in de tijd van de Reformatie gegeven om alleen daaruit onderwezen te worden in de leer, die naar de godzaligheid is. En de belijdenisgeschriften in die tijd ontstaan leggen daar alle nadruk op. Evenwel is hel daarom goed erop te letten hoe door de eeuwen heen geworsteld is om dat Woord van God te verstaan.

Nu behoeven we ten aanzien van het onderwerp dat ons bezighoudt de blik naar het verleden niet te schuwen. De geschiedenis is leerzaam in dil opzicht. Opvallend is het dat verschillende personen, die door God gesteld zijn in het midden van Zijn kerk tot verdediging van de vrije genadeleer, gesproken hebben van de tweeërlei roeping. En als eerste willen we wijzen op Augustinus. Het is opmerkelijk, dat juist hij voor het eerst gesproken heeft vanuit de Heilige Schrift over de onderscheiding tussen de tweeërlei roeping.

Wie van ons kent Augustinus niet? Pelagius heeft eens op een synode geroepen: „Wat gaat mij Augustinus aan?” Wij zullen het hem niet nazeggen. In verschillende zaken kunnen en mogen wij hem niet volgen. Zijn uitspraken over de doop en de kerk zijn in veel opzichten aanvechtbaar. Wat we van Augustinus leren of verwerpen wordt uiteindelijk niet bepaald door zijn sympathie voor hem, maar door de enige toetssteen van Gods Woord. Maar bij uitstek komt hem door Gods genade de eer toe de theoloog te zijn van de predestinatie, van Gods vrijmachtig welbehagen. Hij is geweest voor de kerk des Heeren een leraar van de genade Gods. De schriftuurlijke gedachte van de uitverkiezing heeft hij met kracht naar voren gebracht. En niet alleen in zijn tijd - de 4de en 5de eeuw - maar ook in later tijd tot vandaag toe hebben zijn geschriften grote waarde, niet het minst die spreken van de vrije genade.

Het is een vergissing te denken, dat Augustinus eerst door de strijd tegen Pelagius tot de belijdenis van Gods verkiezende genade gekomen is. In het jaar 386 brak het licht van Gods ontferming na veel worstelingen door in de duisternis van zijn leven. De Heere heeft in de wijze en de tijd van zijn bekering het woord „genade” wel op een bijzondere manier waar gemaakt. Daarom kon het niet anders of juist Augustinus zou één van de meest sprekende belijders van Gods verkiezende genade worden. Ruim tien jaar later schrijft hij dan ook al een boek, waarin de leer van de uitverkiezing wordt beleden en uiteengezet. E^n wie zijn „Belijdenissen„, het boek over zijn eigen leven, leest, hoort daarin Gods vrije gunst verheerlijken. Het is bekend dat de titel van Augustinus’ meest beroemde werk - in het Latijn: „Confessiones” - ook wel vertaald wordt door: „Lofprijzingen” in plaats van door: „Belijdenissen”. Ik kan niet beoordelen of dit beter is, maar zeker is het dat zij een lofprijzing zijn op het welbehagen van God in de verkiezing van eeuwigheid. En ook dit boek is niet geschreven vanuit de strijd met Pelagius.

Eerst ná 411 is de strijd van Augustinus tegen Pelagius en zijn leer begonnen. Ieder weet het haast wel dat deze monnik loochende de verdorvenheid van de gevallen mens. De natuur van de mens was volgens hem nog sterk genoeg om het goede te kunnen doen. De mens heeft zijn vrije wil gehouden. Hij kan kiezen voor het goede en het kwade. Zo legde hij uiteindelijk de zaligheid in de handen van de mens zélf, die met behulp van Gods genade tot de volmaaktheid kan komen.

Nu is het waar, dat in de strijd tegen Pelagius het inzicht van Augustinus in de belijdenis van het verkiezend welbehagen Gods zeer verdiept is. Wat reeds in zijn leven verankerd lag en wat hij tevoren reeds deed uitkomen door het onderzoek vooral van de brief aan de Romeinen, wordt verdiept door de strijd heen. Het is in onze tijd mode geworden om de schouders op te halen voor de strijd die vanwege de waarheid Gods in de kerk gestreden is door de eeuwen heen. Maar de strijd van Augustinus waartoe hij door de Heere verwaardigd werd, heeft rijke vruchten gedragen voor hemzelf en voor ons.

Eén van de vruchten is zijn werk: „Over de uitverkiezing van de heiligen”. En in dat werk spreekt Augustinus met nadruk over de uit- en inwendige roeping. Hij wijst daarbij op de genade van de Heilige Geest, Die naar Gods barmhartigheid werkt en beweegt tot het geloof inwendig in het hart.

We behoeven Augustinus niet te verdenken van een miskenning van de roeping Gods in de prediking van het Evangelie. Verre vandaar. Hij wist van Gods bevel en belofte. Van hem is het gebed bekend: „Geef wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt”. Maar aan deze woorden had Pelagius zich geërgerd toen een bisschop die in tegenwoordigheid van deze ketter uitsprak. Hij wilde van geven door God niet weten.

Augustinus heeft niet willen weten van een inwendige genade, die buiten het Woord om werkt. Maar hij heeft de eer gegeven aan God en Zijn welbehagen gekroond in het werken van het geloof des harten, zowel in het begin als bij de voortgang. Eén van zijn bekendste werken is ook: „Over de gave der volharding”, óók ontstaan in de tijd van strijd tegen Pelagius. Het is ook een lofzang op Gods genade. Eén zin willen we hier aanhalen. In het gedeelte waar die zin staat spreekt hij over zijn „Belijdenissen”: „Daar - in dat boek dus — heb ik ongetwijfeld gepredikt, dat God de wil des mensen, niet alleen die afgewend is van het rechte geloof, maar ook die toegewend is naar het rechte geloof, door Zijn genade tot dat geloof bekeert”. In ieder geval: het spreken over een tweeërlei roeping is in de lijn van de grote kerkvader Augustinus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Geroepen naar Gods voornemen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 december 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's