Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De sleutel des Evangelies II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De sleutel des Evangelies II

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Deze u vergeving der zonden verkondigd wordt; en dat van (Mes, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Deze een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt. Handelingen 13 : 38-39

Daar is de sleutel pasklaar gemaakt, daar hebt gij de Auteur, en Paulus zegt: j.Uitverkoren in Hem van voor de grondlegging der wereld, opdat 2dj zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde". Het Evangelie van eeuwigheid ontsloten bij de Vader. Het Paaslam geslacht van voor de grondlegging der wereld, opdat het een blijde boodschap is, een goede tijding uit een vergelegen land, uit de gewesten der eeuwigheid. Daar komen de gedachten des vredes vandaan. „Ik heb gedachten des vredes en niet des kwaads". O, als God die eeuwigheidsgedachten aan Zijn kerk bekend maakt, wat gaat de kerk dan zeggen: „Hoe kostelijk zijn mij, o God, Uw gedachten; hoe machtig vele zijn haar sommen". En Paulus getuigt: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods; hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen. Want wie heeft de zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? " „Raad en het wezen zijn Mijne. Ik ben het verstand. Mijne is de sterkte".

Als de kerk ingeleid wordt in dat woord „om Mijnentwil", dan gaat zij zien, dat zij in het doel en in het toedoen harer zaligheid niet in aanmerking komt. Daar is de eeuwige en drieënige God de Oorsprong van. Hij brengt van eeuwigheid in Christus Jezus die weg naar voren, en het Evangelie ontsluit. Hij opent de deur. Paulus zegt hier: „dat door Deze u vergeving der zonden verkondigd wordt".

Hoe kan dat zijn? Wie kan de zonden vergeven dan God alleen? Hij is de waarachtige God, want wij hebben gehoord, dat Hij van eeuwigheid is: „Ik zal van het besluit verhalen: De Heere heeft tot Mij gezegd: Gij rijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd". En dat besluit lag in de stilte der eeuwigheid, van vóór de grondlegging der wereld, eer de wereld geschapen was. „Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water. Aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was ik geboren". O, die gedachten Gods zijn voor de kerk, als rij er bij bepaald wordt, altijd nieuw en vers en levendig. Daar houdt alle geredeneer van het schepsel op. Waar het gebeurt, gebeurt het zo dikwijls als het Evangelie ontsloten wordt. Die zuivere, pasklare sleutel, die niet omgedraaid wordt uit de wil des mans, maar die omgedraaid wordt uit de wil Gods, is de ademtocht voor de kerk Gods. Vandaar dat Hij getuigt: „Om Mijnentwil". Daarom delg Ik uw overtredingen uit en gedenk uw zonden niet.

De zonden niet gedenken, dat riet op de totale genoegdoening, op de totale vervulling van de volmaakte heiligheid. Hij is een volmaakte Zaligmaker voor al degenen, die door Hem tot God gaan. De kerk wordt wel duizendmaal doorstoken door haar doen en laten, en het is toch nodig om een verantwoordelijk mens te zijn op de wereld; maar aan de andere rijde, dan zullen wij er uit verstaan wat hier getuigd wordt van dat Evangelie, dat rij verkrijgen vergeving der zonden, , „en dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes". Dat is onze tweede gedachte: de uitsluiting.

De wet van Mozes was wat God gezegd had. Er staat aangetekend: „Want de wet is door Mozes gegeven; de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden". Dus wet en Evangelie. Op het volmaakt voldoen van de wet volgt het ontsluiten. Want er staat geschreven: „Zie ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden Mijns ingewands". De volmaakte voldoening der wet is in Christus. Hier wordt de persoon des mensen aangewezen, die staat voor het recht der wet, en dan nadert dat Evangelie tot een uitgesloten mens. „En van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes". Want de wet wijst ons de volmaakte eis Gods aan, waarvan geschreven staat:

Dus krijg ik van mijn plicht,
O God, een klaar bericht;
Wat is 't vooruitzicht schoon.

Maar dan keert de dichter terug:

Maar Heer', wie is' de man.
Die op 't nauwkeurigst kan
Zijn dwalingen doorgronden.

Waar komt hij dan terecht? Die wet gaat zo diep, die leert alle verborgen plaatsen kennen en doet hem uitroepen:

O Bron van 't hoogste goedl
Was, reinig mijn gemoed
Van mijn verborgen zonden.

Als de zon in een kamer schijnt, behoeft men er met te vegen om het stof te zien. Dan riet men het stof krioelen. Men zou zeggen: hoe kan een mens er in leven? Als God de mens belicht met Zijn heilige wet, dan hoeft hij niet in de zonden te leven om zondaar voor God te worden. Dan leert hij verstaan, dat de zonden in hem leven. Al leeft hij niet in de zonden, de zonde leeft in hem. Dan wordt hij niet zondig, maar zondaar van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Dan gaat hij uitroepen: „Heere, wees mij zondaar genadig".

Verstaat gij er iets van? Zo zondaar te mogen worden, is een Godsdaad. Zonde kennen doet ook de consciëntiëel overtuigde mens. Dat wordt ©en mens van zondekennis, die het als een berg kan aandikken, maar zonder zondaarsgestalte. De zondaarsgestalte voor God is te kennen in een onwaardig mens. Hij wordt een strafwaardig mens. Twee dingen openbaren zich er in: onwaardigheid en strafwaardigheid. Dat volk zegt met David: „Uw vonnis gans rechtvaardig".

Een strafwaardig mens wordt een schreeuwend mens. Zij worden niet wettisch, maar wettig. Er zijn ook wettische mensen. Die meten de zaligheid af in eigen doen en laten, en als rij de baan schoon kunnen houden, dan is het geloof groot, maar krijgen rij te kennen wie rij voor God zijn, dan is er geen plaats meer, omdat rij het Evangelie niet kennen, de fontein tot een toevlucht voor Gods uitverkorenen. Als dan zulk een wettisch mens zich weer uitgeschreeuwd heeft en hij gaat het pad weer op, dan krijgt hij gemak in zijn hart. Dat zal zo slecht aflopen.

Een wettig mens, die met de wet Gods te doen krijgt, wordt uitgesloten. Hij krijgt betrekking op God door dat toevallend recht en de wet wordt een tuchtmeester tot Christus. Daarom zegt de apostel: „En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes". De beste werken zijn onvolkomen en met zonden bevlekt. Zulk een mens wordt uitgeschud, arm en uitgeledigd. Dat wordt geen mengelmoes: God wat en wij wat. Neen, zo is het niet; anders is werk geen werk meer, en genade geen genade meer. Uit genade zalig worden, en dat niet uit u, maar onomstotelijk in die dierbare Christus. Die wordt door Gods kerk omhelsd. Daarom kan de kerk niet anders ringen dan: „Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen".

O, dat vaste fundament Gods. „En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes". De wet eist een volkomen bevredigde gerechtigheid, die overeenkomt met Gods deugden. Er staat aangetekend: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft m al hetgeen geschreven is in het boek der wet; om dat te doen".

De mens ligt, in plaats van onder de zegen, onder de vloek der wet. Hoe komt hij er ooit onderuit? Door het Evangelie, door het ontsloten Woord van God, waarvan aangetekend staat in Gal. 4 : 4: „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder d» wet. Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden". Zie Hem daar hangen aan het hout. Die ons verlost heeft van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons, opdat ons geloofsoog ontsloten zou worden in dat dierbare Evangelie.

Waarom, zo vraagt de Catechismus, laat ons dan God alzo scherpelijk de wet prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan? Opdat wij bij niemand anders enige zaligheid zoeken zouden, dan alleen bij Christus; opdat wij in Hem tot verheerlijking Gods onze zaligheid zouden vinden. Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft.

Wijlen Ds. M. Hetkoop

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1957

De Saambinder | 4 Pagina's

De sleutel des Evangelies II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 november 1957

De Saambinder | 4 Pagina's