Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAG 40

In deze zondagsafdeling wordt het zesde gebod behandeld, waarin de Heere zegt: “Gij zult niet doodslaan.” En dat is het gebod, waarin het levan van onze naaste, door de God des levens, Die het leven geeft, beschermd wordt. Want het tijdelijke leven is van grote betekenis, daar de Heere het schenkt tot voorbereiding van het eeuwige leven. Het is voor elk mens de tijd der genade, de dag der zaligheid. En de aarde is vol van Gods goedertierenheid om er door geleid te worden tot bekering.

Het is een gebod, dat de Heere gebiedt vanuit het Verbond der genade, waarin de kracht is dit gebod ter harte te nemen, om Hem te bidden voor dat kwaad, waartoe elk mens in staat is, bewaard te mogen worden. Want met wat goede voornemens kunnen wij het niet staande houden, tegenover de boosheid van ons verdorven bestaan.

De Heere eist van mij, dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gelaat, veel minder met de daad, door mijzelf of door anderen ontere, hate, kwetse of dode! Waaruit blijkt, dat het kwaad van de doodslag opkomt uit ons verdorven bestaan in onze gedachten. En begrijpelijk, want de mens heeft zijn denken door te luisteren naar de vorst der duisternis in vijandschap gesteld tegenover de God des levens, door metterdaad het leven Gods in zijn ziel met God te doden. Zodat vernieling en ellendigheid is in onze wegen, wat de voeten vaardig maakt om bloed te vergieten. Waarom wij Gods hartvemieuwende genade nodig hebben, tot het hartelijk liefhebben van het gebod des levens. En dan staat, door de genade des Heeren, spraak en gelaat onder Zijn heerschappij, om er door bewaard te worden, het kwaad van die indroeve daad van vijandschap niet uit te leven. Maar dat is nog niet voldoende voor een innige samenleving, die alleen verkregen kan worden door het afleggen van alle wraakgierigheid. Opdat we elkanders tijdelijke, geestelijke en eeuwige belangen zouden behartigen. En daartoe hebben wij de innerlijke en innige samenleving der liefde te zoeken bij de Heere, waartoe wij door het Woord des Geestes worden aangedreven. Waarom de Overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren. Want de Schrift zegt: „Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden.”

Het wordt ons in de Schrift op het hart gebonden, dat Hij alle boosheid en bitterheid straft, daar de majesteit van Gods rechtvaardigheid dat niet kan verdragen. En daarom kan deze boosheid en bitterheid alleen door wederbarende genade verbroken worden. Want uit dat nieuwe leven krijgt het hart de Heere en zijn naaste lief. Het zijn twee zaken die wel van elkander onderscheiden zijn, doch niet te scheiden. In de liefde tot de Heere en Zijn dienst is ook de liefde tot onze naaste, om zijn heil en zaligheid te zoeken. Waarom dan ook in de tweede vraag de wortel van de doodslag belicht wordt.

Het gaat hier nu om de wortel der ongerechtigheid. Al is het de keus van het leven dat uit de Heere is en de bede van het hart, heilig voor de Heere te leven, is er niet de minste verandering door ontstaan in ons verdorven bestaan. Wat ons duidelijk blijkt uit dit woord: “Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.” Vanwege de verdorvenheid die opwelt uit ons verdorven bestaan, die de oprechten voor hun rekening nemen, betuigen zij het een innige smart vanuit het nieuwe leven der genade: “maar met het vlees dien ik de wet der zonde.” Wat wij dus niet kunnen afschuiven op de verdorvenheid van de oude mens, waartoe wij geneigd zijn tot schade van het geestelijke leven.

Hier wordt het ons betuigd, dat God de wortel van doodslag, als nijd, toorn en wraakgierigheid, haat en zulks meer, voor een doodslag houdt. En zolang wij zijn in het lichaam der zonde is dat voor het nieuwe leven een oorzaak van smart, wat steeds meer besef geeft van onze diepe val in Adam. En op de vraag: “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? is geen antwoord. Maar wel is er antwoord op deze vraag: ”Aangezien wij naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf ontgaan mochten en wederom tot genade komen?”

Het is een vraag, die ons daarna leidt tot dit antwoord: „Onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en tot een volkomen verlossing geschonken is.” Maar voor het zijn in het lichaam der zonde is aan deze zijde van het graf geen verlossing. Maar desniettemin zegt de apostel tot roem van de Heere: “Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere. Zo dan ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar ’met het vlees de wet der zonde.”

Maar in de wortel der ongerechtigheid worden de gelovigen in de gemeenschap met Christus gekruist, gedood en begraven. En toch, zodra we in die beleving verzwakken en verachteren, komt de wortel der ongerechtigheid weer tevoorschijn. Zodat wij daarin afhankelijk zijn van de gekruiste Christus. En bij het drukken van de schuld die bekend en beleden wordt voor de Heere, omtrent de wortel der ongerechtigheid, wordt het hart door de bedekkende gerechtigheid van Christus vervrijmoedigd in het smeken om Gods zoete gunst en zalige gemeenschap aan de troon der genade. Want in dat leven kan en wil men niet heen werken over het kwaad van de wortel der ongerechtigheid. Want de Heere wil in ons belang, dat wij daaronder zuchten en daarover wenen. En dat wordt ons door de Schrift belicht met dit woord: „En niet alleen dit, maar ook wijzelf, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelf zeg ik, zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen namelijk de verlossing onzes lichaams.”

Want de begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn in de heerlijkheid des Vaders is zeer verre het beste.

Maar het is niet genoeg, dat wij met onze naaste zoals voorzegd is, door de inbindende kracht van Gods genade, niet doden; op het verbieden van het kwade volgt het gebod dat wij onze naaste liefhebben als onszelf en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen, zijn schade, zoveel als ons mogelijk is, afkeren en ook onze vijanden goed doen.

Daar de Heere Jezus de wet van het verbroken werkverbond niet alleen in Zijn lijdelijke, doch ook in Zijn dadelijke gehoorzaamheid heeft verheerlijkt, kon Hij ons het vermaak en de kracht schenken, om iets van die beleving te betrachten. Want Hij toch heeft welmenend gezegd tot een gemengde schare: “Neemt Mijn juk op u en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen.”

Het is door de innerlijke geloofsgemeenschap met Christus, dat de kracht der zonde gebroken wordt in het hart. Om het alsdan van Hem te leren onze naaste lief te hebben als onszelf. Want in het geloof, dat door de liefde werkt, krijgt de mens zijn eigen ziel en zaligheid lief en uit kracht daarvan ook die van een ander. En dat vervult het hart met een innig medelijden omtrent degenen, die voortleven in hun onbekeerlijkheid. Waarvan de beleving ons alleen door de Heere Jezus geleerd kan worden. En in Zijn zachtmoedigheid en nederigheid is de beleving van de verschillende deugden die hier genoemd worden. “Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, ons een exempel nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen; Die als Hij leed niet dreigde; maar gaf het over aan Dien Die rechtvaardig oordeelt.”

Het goede is alleen in de Heere te bekomen, want ons verdorven bestaan welt boosheid en bitterheid op, al is het dat het door de inbindende kracht van Gods algemene genade voor de mens verborgen blijft. De aardse rechter kan niet oordelen over de gedachten des harten, maar de Heere kent het hart en proeft de nieren. Alleen door de genade van de Heere Jezus is het mogelijk alle wraakgierigheid af te leggen, want Hij zegt in Zijn Woord: „Zo leg dan af alle kwaadheid, en alle bedrog, geveinsheid en nijdigheid en alle achterklappingen; en als nieuw geboren kinderkens zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door deze moogt opwassen, indien gij althans gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.” En zo niet, dan leeft u nog voort in uw onbekeerlijkheid, „niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt.” En dat is de vreselijke onwetendheid die de mens ten verderve voert.

Soest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1978

Bewaar het pand | 6 Pagina's

CATECHISMUS, LEERBOEK VAN DE ORDE DES HEILS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1978

Bewaar het pand | 6 Pagina's