Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een veelomvattend: „Ik ben”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een veelomvattend: „Ik ben”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alle eeuwen door, van de opstanding van Christus af, is er blijdschap geweest over dit heilsfeit. Haastig en met grote blijdschap gingen de vrouwen uit van het graf. En wat waren de Emmaüsgangers verheugd, toen zij hun aangezicht weer richtten naar Jeruzalem, pas door hen verlaten, om daar de blijmare van de verrijzenis te gaan meedelen. En toen zij met de elven die heuglijke gebeurtenis zaten te bespreken en de opgestane Heiland in hun midden verscheen, waren zij zo opgetogen, dat zij van blijdschap niet konden geloven, dat het de Heere Jezus was. En wat dunkt u van Maria Magdalena, die wenende vrouw, van Thomas, die in verrukking uitriep: „Mijn Heere en mijn God", van Petrus, die zichzelf in de zee wierp, om tot Hem te komen? Zou hun ziel niet groot hebben gemaakt de Heere en hun geest zich niet hebben verheugd in God, hun Zaligmaker, toen zij zagen: bij de doden is Hij niet, zie, Hij leeft?

O, welk een ommekeer is daardoor gekomen in het hart der discipelen! Moedeloos waren zij door al wat zij in de laatste dagen hadden beleefd, zij hadden gehoopt, dat hun Meester Israël zou verlossen, maar •— weg was hun hoop. De schandelijke, de vervloekte kruisdood was Hij gestorven en nu gelegd in het graf. Ja, het moet voor hen geweest zijn een vreselijke ontgoocheling, toen zij zich zo alles zagen ontvallen.

Maar nü! < — o, ongelooflijk wonder! — de dood heeft zijn prooi losgelaten. Hun Meester leeft. Verbijsterd stonden ze over deze dingen. Al was het hun echter in den beginne raadselachtig, wat dit alles toch ware, één ding wisten zij wel, nl. dat zij zich gelukkig en blijde gevoelden. Alles waanden zij verloren. Veel meer kregen zij nog terug. Zo is het te verklaren, dat zij na deze met grote kracht getuigenis gaven van de opstanding van Christus.

En de christenen van onze dagen? Ook zij, als ze op hun plaats zijn, herdenken dit gewichtige feit met blijdschap. De opstanding doet ons zoveel begrijpen, dat anders onverklaarbaar blijft. Het kruis en het graf zouden voor ons raadselen zijn, indien daar niet op gevolgd ware de opstanding. De leidingen Gods, waarvan wij toch al zo weinig verstaan, zouden voor ons nog meer in nevelen zijn gehuld, als de opstanding ons niet heenwees naar een leven na de dood. Het sterven ook zou voor ons zijn een sprong in het donker, als Christus' opstanding ons niet predikte: , , De dood is verslonden tot overwinning."

Laat ons dan ook bij de herdenking van de overwinning van de Vorst des levens op de koning der verschrikking, vrolijk en blijde zijn. Dat is het, waartoe wij elkander op mogen wekken, o gij, die de Heere moogt vrezen, dat gij er om zult bidden u te mogen verlustigen in uw Verlosser en Zaligmaker.

Zeker, het is waar: , , De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zal Hij niet verachten." Als wij zien op onszelf, dan is er alle reden om te klagen en te wenen. Onze zonden hebben telkens weer de overhand over ons. De wereld kan het ons zo moeilijk maken met haar vijandschap, maar vooral ook met haar verlokkende verleiding. De duivel houdt niet op ons aan te vechten. Ach, wat moet er toch van ons worden?

Er is echter een levende Verlosser, Gode zij dank!, Die waakt over en bidt voor de Zijnen. Op Hem moet ons oog gericht worden, voor het eerst, maar ook telkens opnieuw. Wat is het groot, als Hij tot ons komt om Zichzelf te openbaren, zoals Hij dat ook doet in de stof van onze overdenking Johannes 11 : 25, in het midden, en vers 26 aan het einde. Daar lezen wij in Gods Woord: , Ik ben de opstanding en het leven... Gelooft gij dat? "

Lazarus, de broeder van Martha en Maria, een die deelde in Jezus' liefde, was gestorven, terwijl de Heere Jezus vertoefde te komen, ook na de dringende boodschap van de zusters Martha en Maria. Zij waren daardoor in rouw gedompeld. In sprakeloze droefheid zitten de zusters neer. De weg des Heeren begrepen zij niet. Ach, was Hij maar hier geweest! Waarom vertoefde Hij om te komen?

Maar zie, daar komt de tijding: , , De Heere Jezus is op de komst!" Martha, die een Petrusnatuur heeft, gaat uit, de Heere tegemoet. Doch Maria bleef in huis zitten.

Zij was zo bedroefd. Zij werd zo geslingerd in de zeef van satan. Martha echter ging zo snel als haar voeten haar dragen konden, en haar eerste woord tot de geliefde Meester was: „Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven." In dat woord klinkt door haar teleurgestelde hoop. Martha spreekt haar smart uit. Doch tegelijk denkt zij aan het woord, haar overgebracht door de boodschapper: „Deze krankheid is ter heerlijkheid Gods." Martha begrijpt dat woord niet, maar Jezus heeft gesproken, en daarom gelooft zij het. Op grond daarvan spreekt zij woorden, waarvan zij zelf waarschijnlijk niet heeft begrepen de betekenis, die er inlag met betrekking tot de dood van haar broeder: „Maar ook nu weet ik", zegt zij, „dat alles, wat Gij van God begeren zult, God u het zal geven.''

„Uw broeder zal weder opstaan", zegt de Heere Jezus. Martha antwoordt zonder aarzeling, met een vragend gelaat, hopend, dat Christus iets meer zal bedoelen, dan zij zegt: „Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatste dage." Het wederwoord des Heeren gaat ver uit boven wat Martha zeide en verwachtte. Het is hier als zo dikwijls bij Jezus' gesprekken, Hij geeft een antwoord, dat niet direct slaat op wat Hem wordt gevraagd, maar dat, , veel meer diepte bevat, omdat Hij onze gedachten af wil brengen van het toevallige en voorbijgaande, om ze te richten op de eeuwige grond en oorzaak der dingen. Zo is het ook in de zelfopenbaring, die wij tezamen willen overdenken. Christus zegt: „Ik ben de opstanding en het leven... Gelooft gij dat? "

Wij kunnen met elkander zeker niet ontdekken en ontvrouwen de troostrijke inhoud van dit woord in al zijn diepte en breedte. Wie zou dat vermogen, waar de Heere Christus door Zijn „Ik ben" iets van Zijn wezen laat zien? Laat ons tezamen slechts overdenken, hoe de ge-

schiedenis dit woord bevestigd heeft, nog bevestigt en in de toekomst bevestigen zal. Dat Christus toch is de opstanding en het leven, blijkt uit:

1. De opstanding van de Zoon des

mensen. 2. De opstanding van de geestelijk

doden. 3. De opstanding op de dag der dagen.

„Ik ben de opstanding en het leven!" Martha heeft gezegd: „Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God u 't geven zal." Christus echter verzekert: , , Ik heb de kracht, om alles te werken in Mijzelf. Ik ben niet alleen het brood des levens, dat het leven mededeelt en versterkt, Ik bèn het leven; Ik wek de doden niet op, als Elia of Elisa, door een kracht Mij gegeven, maar Ik bèn de opstanding."

Dit bleek reeds, toen Hij Jaïrus' dochtertje nam bij de hand en als Machthebbende sprak: „Gij dochtertje, sta op!" Wederom, toen Hij aan de wenende, zielsbedroefde weduwe van Naïn, haar zoon teruggaf, hoewel hij reeds lag op de baar, en uitgedragen werd naar de dodenakker. En dan ten slotte hier in ons teksthoofdstuk wordt verteld van Lazarus, wiens lijk reeds sterk tot ontbinding was overgegaan en die nochtans uit het graf werd geroepen, als ware het zijn legerstede. Toch verklaren deze opwekkingen nog niet ten vólle de woorden: , , Ik ben de opstanding en het leven", want het dochtertje van Jaïrus, de jongeling van Naïn en Lazarus van Bethanië zijn wel opgewekt uit de doden, maar om ten slotte toch weer te sterven.

Het zégel op dit diepe woord: , Ik ben de opstanding en het leven", wordt gezet door de opstanding van Christus Jezus Zelf. Hij is gestorven aan het vloekhout. Hij is begraven in een graf. Maar ook: ij is door God de Vader opgewekt en Hij is door Zijn eigen goddelijke kracht opgestaan. In volle luister, openbaart Hij de waarheid van Zijn zelfopenbaring: Ik ben, Ik ben de opstanding en het leven." Hij staat op, om nooit meer te sterven. Hoor maar dat majesteitelijke woord tot Johannes op het eiland Patmos: , Vrees niet; Ik ben de eerste en de laatste; en Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods" (Openb. 1 : 17 en 18). En op een andere plaats wordt zondaren, wordt Zijn volk verzekerd: Waarom Hij ook volkomenlijk kan zaligmaken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft, om voor hen te bidden" (Hebr. 7 : 25).

Welk een verschil tussen Golgotha met het kruis, en de hof van Jozef van Arimathea, met het geopende, ledige graf! Aan het kruis alles lijden. Bij het ledige graf alles heerlijkheid. Aan het kruis alles vernedering. In de hof van Jozef uitermate verhoging. Aan het kruis werd het sterven. Het ledige graf spreekt van opstanding en leven.

En toch is er, bij alle verschil, ook weer een bewonderenswaardige eenheid. Het lijden op de kruisheuvel, borgtochtelijk als het is, zowel als de heerlijkheid in de hof van Jozef, •—• het kruis, zowel als het ledige graf behoren tot het goddelijk verlossingsplan: „Moest de Christus niet al deze dingen lijden en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? ", zo zegt de Verrezene Zelf tot de Emmaüsgangers en ook tot ons. Nooit hadden wij kunnen denken, dat de vermorzeling van de verzenen van het Vrouwenzaad zo verschrikkelijk zou zijn, dat onze zonden alleen verzoend zouden kunnen worden tot zulk een prijs, als wij van Golgotha niet wisten. Nooit echter ook hadden wij kunnen denken, dat satans kop is vermorzeld, als wij niet wisten van dat: „Hij is hier niet, Hij is opgestaan. - — Zie de plaats waar de Heere gelegen heeft."

Aan de dood moet zijn prikkel ontnomen worden en aan het graf zijn buit. En dit kan niet, dan doordat de dood wordt verslonden tot overwinning. Dat is gebeurd, toen Christus opstond. Henoch en Elia hebben de dood niet gesmaakt en dus ook niet overwonnen. De opgewekte doden zijn allen weer gestorven. Maar Christus Jezus is in de dood ingegaan. De dood meende Hem reeds te hebben in zijn macht. Satan verheugde zich, hoewel met beving, maar al omvingen de Heere Jezus banden des doods, die banden die ons mensen te sterk zijn, en blijven omklemmen, ze waren niet bestand tegen de inwendige levenskracht van Hem, Die is de Opstanding en het Leven. Neen, hierover behoeven wij ons niet te verwonderen. Een wonder is het, dat Hij leed en stierf, Hij, Die het leven heeft in Zichzelf. Maar was Hij waarlijk, wat Hij in Zijn leven had gezegd te zijn, nl. de Zone Gods, de opstanding en het leven, dan kon Hij niet roerloos en stijf in het graf blijven liggen, om tot ontbinding en vertering over te gaan. „Indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel en ijdel is ook uw geloof" (1 Cor. 15 : 14). Dan zijt gij nog in uw zonden, om er eens in te sterven. Bedenken wij toch, dat de opstanding van Christus niet maar is een historisch feit, dat wij voor waar moeten houden. Het is een hèilsfeit, dat wij in het geloof hebben te aanvaarden, evengoed als Zijn borgtochtelijk lijden en sterven. Door Zijn opstanding is Hij krachtiglijk bewezen te zijn de Zoon van God. Door Zijn opstanding heeft Hij ons gegeven een praktische verklaring van Zijn diepzinnig woord: Ik ben de opstanding en het leven." De Heere is waarlijk opgestaan, en nu leeft Hij, om nooit meer te sterven. Wij hebben het natuurlijke leven, dat God ons geeft. Wij hebben, als wij wederomgeboren zijn door de Heilige Geest, het geestelijke leven, dat de Heere in stand houdt. Maar Jezus Christus is de opstanding en het leven. Hij heeft het zo, dat Hij macht had het af te leggen en macht had het wederom te nemen.

O, welk een heerlijk feit is de opstanding van Jezus! De Verlosser, Die eens werd gekroond met een kroon van doornen, zien wij nu door het geloof gekroond als overwinnaar van de dood en van hem, die het geweld des doods had. d.i. de duivel, gekroond als de Vorst des levens. Dat wij, als wij in Hem geloven mogen, en Hem kennen in beginsel, ons ook verheugen in die volkomen Zaligmaker, Die kan zeggen: „Ik ben de opstanding en het leven" en dat wij stamelen in verwondering en in aanbidding: „Die ons leven is."

„Ik ben de opstanding en het leven", dat is een veelomvattende zelfopenbaring van de Heere Jezus Christus. Maar, nu volgt nog Zijn persoonlijke vraag: „Gelooft gij dat? " — Het is wel treurig met het mensdom gesteld, dat Hij, Die ook de waarheid is, alle reden heeft om dit te vragen. „Gelooft gij dat? " —• dat is een veroordelende vraag voor hen, die tot op de kansels toe, de lichamelijke opstanding van Christus loochenen. „Gelóóft gij dat? " dat is een ontdekkende vraag voor zovelen, die genoeg menen te hebben aan hun historisch geloof.

„Gelooft gij dat? "' - — Dat is een opwekkende vraag voor mensen als Martha, die zich gedurig weer stoten aan een Verlosser, Die menigmaal zo anders handelt, dan zij menen, dat Hij handelen moet.

„Gelooft gij dat? " — Dat blijft een noodzakelijke vraag voor allen, die deze Zaligmaker, de opstanding en het leven, niet meer kunnen missen. Ook tot hen toch moet de Heere Jezus menigmaal komen met de bestraffing: „O, onverstandigen en tragen van hart om te geloven". Zij ons antwoord: „Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp."

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Een veelomvattend: „Ik ben”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 april 1958

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's