Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OUD NIEUWS VOOR U

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OUD NIEUWS VOOR U

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het voorjaar van 1983 gaf het Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met de Katholieke Bijbelstichting onder de titel „Groot Nieuws Bijbel” een „vertaling in de omgangstaal” uit. Reeds in 1972 was onder de titel „Groot Nieuws voor U” een derge-lijke vertaling van het Nieuwe Testament versehenen. Deze uitgave van 1972 werd in enigszins herziene vorm in de hier besproken vertaling opgenomen. Het nieuwe aan de uitgave van 1983 is de tekst van het Oude Testament in een vertaling volgens de methode, die destijds reeds voor het Nieuwe Testament werd gekozen. In dit artikel wordt de vertaling van het Oude Testament besproken.

Vertaalmethode

De gekozen vertaalmethode wordt in deze uitgave toegelicht, eerst in het kort in het Woord Vooraf, daarna iets uitvoeriger in een Verantwoording die achterin het boek werd opgenomen. Kort samengevat is de doelstelling als volgt. In oudere vertalingen wordt de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse tekst zoveel mogelijk op de voet ge-volgd. Anders gezegd: de „gevende talen”, Oudtestamentisch Hebreeuws (resp. Ara-mees) en Nieuwtestamentisch Grieks beihvloedden de „ontvangende taal”, het Nederlands. Het gevolg hiervan is, dat in het taaleigen van dat Nederlands allerlei uitdrukkin-gen en zinswendingen doordrongen, die aan het taaleigen van de „gevende talen” zijn ontleend. De vertalers menen, dat sedert het verschijnen van die oudere vertalingen het Nederlandse taalgebruik ingrijpende veranderingen heeft ondergaan, en volgens hen brengt dit met zieh,dat veel mensen volkomen zijn vervreemd van de in vertalingen ge-bruikelijke bijbeltaal. Door het kiezen van een andere vertaalmethode wil men pogen, dit gevoel van vervreemding te doorbreken, met name bij mensen, die niet vertrouwd zijn met de kerkelijke prediking en toerusting.

Met andere woorden: de vertaling rieht zieh tot een buitenkerkelijke „doelgroep” en is niet bedoeld voor kerkelijk gebruik. „Voor eredienst en prediking, en ook voor verder-gaande bestudering van de bijbel… zal steeds behoefte blijven bestaan aan een vertaling die zo nauw mogelijk aansluit aan het taaleigen van de grondtalen van het oude en nieuwe testament”.

Deze vertaling is dus niet bedoeld voor kerkelijk gebruik, noch in de eredienst noch in het onderwijs. Eigenlijk zouden we met een dergelijke mededeling in ditblad kunnen volstaan. „Ambtelijk Contact” houdt zieh immers bezig met ambtelijk kerkewerk en daarvoor is deze vertaling, volgens de mededelingen van de vertalers en de uitgevers, niet bedoeld. We zouden dus kunnen zeggen: laten we overgaan tot de kerkelijke orde van de dag, gezonde uitleg van de Schrift in een voor kerkelijk gebruik geschikte vertaling. En laten we in de ambtelijke praktijk deze „Bijbel in omgangstaal” maar zo spoe-dig mogelijk vergeten. Een lezer, die de moeite wil nemen, dit hele artikel te lezen, zal kunnen vaststellen, dat dit inderdaad de bedoeling van de nu volgende kritiek is. Maar de mondige lezer van deze regels, die - naar wij aannemen - tevens een trouw bijbel lezer is en een goed verstaander van de Schriften, heeft weinig aan een „banvloek” van een „specialist”, maar zal willen weten, waarom de vertaalmethode van de Groot Nieuws Bijbel in dit artikel wordt afgewezen. Daarom volgt thans een beknopte verantwoording van onze radicale afwijzing van de vertaalmethode, toegepast in de GNB (= Groot Nieuws Bijbel).

De vertaalmethode wordt door de bewerkers van de tekst nader toegelicht in hun Verantwoording. Men heeft bewust gekozen voor zgn. „omgangstaal”; daaronder verstaat men: „een taal die voor elke Nederlands-sprekende volwassene begrijpelijk en aan-vaardbaar is”. Reeds hier rijzen vragen, die door de tekstbewerkers niet worden beant-woord. Vragen als: wie bepaalt, wat al of niet tot zulk een omgangstaal behoort, en welke maatstaven worden daarbij gehanteerd? Gaat het alleen om mensen, die Nederlands spreken of ook om mensen, die een, al of niet grote, leeservaring hebben? Hoe stelt men vast, wat voor een „Nederlands-sprekende volwassene” „aanvaardbaar” is? Volgens de vertalers gaat het om „de overdracht van de bedoeling van de grondtekst”. „Het gaat erom dat de vertaalde tekst zoveel mogelijk dezelfde indruk maakt op de lezer of hoorder als de oorspronkelijke tekst”. Daarbij laat men zieh leiden door het taaleigen van de ontvangende taal, doch dit „houdt niet in dat de bijbeltekst in de vertaling wordt aangepast aan huidige denk- en kultuurpatronen”.

Is zulk een vertaling wet mogelijk en is deze aanvaardbaar?

De redactie van dit blad vroeg aan twee personen een beoordeling, t.w. aan de neerlan-dicus L. Strengholt, die in een vorig nummer (1983-225) schreef over de ontvangende taal, en aan ondergetekende, aan wie verzocht werd, als hebraicus de aspecten van de gevende taal, het Hebreeuws (en ten dele het Aramees) te bespreken. Daarom zullen in dit artikel aspecten van de ontvangende taal slechts zijdelings ter sprake komen. Maar men kan die beide aspecten niet geheel gescheiden van elkaar bespreken, zoals in het onderstaande wel zal blijken. Daarom wordt er thans op gewezen, dat ik gaarne mijn instemming betuig met de door collega L. Strengholt uitgebrachte kritiek: niet het veranderde taalgebruik maar de ontkerstening van de westerse samenleving vervreemdt de mensen van de Heilige Schrift. In Nederland hangt hiermee een ander verschijnsel samen, te weten de diepgaande breuk met de traditie. „In de taal van een cultuurvolk

is… de traditie als levende werkelijkheid aanwezig” (Strengholt), maar helaas is in veel vormen van huidig Nederlands die dieptedimensie zo vervaagd, dat de taal geheel verarmt en geschiedenisloos wordt. „In deze taal en in onze cultuur is een infantiliserings-proces aan de gang, waardoor het Nederlands op schrikbarende wijze verarmt”. Aldus L. Strengholt in zijn genoemde artikel.

De door de vertalers van de GNB gekozen taal, waarvan men veronderstelt dat deze be-schouwt kan worden als „een taal die voor elke Nederlands-sprekende volwassene be-grijpelijk en aanvaardbaar is”, leidt voor een goede bijbellezer tot een onaanvaardbare verarming. Deze methodisch en systematisch (volgens welk systeem?) gekozen taalver-arming leidt ertoe, dat er niets groots meer is aan deze Groot Nieuws Bijbel; dat er geen echt nieuws, geen echte verkondiging meer in te horen is, en dat er in feite geen bijbel is overgebleven. Want de gekozen vertaalmethode leidt er vanzelf toe, dat van het eigenlijke karakter van de te vertalen tekst weinig overblijft.

Wie een klassieke tekst, die in een klassiek taaleigen geschreven is, vertaalt in zoge-naamde omgangstaal, heeft zieh een beperking opgelegd, waardoor men geen recht meer kan doen aan de bedoeling van de oorspronkelijke tekst. Die oorspronkelijke tekst is immers niet in „omgangstaal” geschreven, maar in het taaleigen van literaire composities. Dat taaleigen en die vorm behoren wezenlijk tot de tekst. Daarom is het ongeoorloofd en onmogelijk, zulk een tekst op de hier besproken wijze te „vertalen”. De brede taalvelden (meervoud!) van de gevende taal worden dan beperkt tot het be-perkte taalveldje van sterk verarmde huidige omgangstaal.

In het bovenstaande werd er reeds op gewezen, dat men niet duidelijk heeft gemaakt, op grond van welke criteria men heeft vastgesteld wat die veronderstelde „omgangstaal” dan wel is. We worden blijkbaar overgeleverd aan de subjectieve normen van de vertalers en hun taalgevoeligheden.

Cultuurtaal en natuurtaal

In hun Verantwoording verwijzen de vertalers naar vertaalprincipes die door E.A. Nida en CR. Tabor in hun boek The Theory and Practice of Translation, Leiden 1969, worden omschreven. Nida heeft daarover veel meer gepubliceerd. Zijn vertaalmethode wordt omschreven als: dynamisch-equivalent, en deze methode heeft grote invloed uitgeoefend op het vertaalwerk van de bijbelgenootschappen in een groot aantal Ian-den. Het gaat hem weliswaar om equivalentie, d.w.z gelijkwaardigheid van de bedoeling van de tekst in de gevende en in de ontvangende taal, doch op een dynamische wijze, d.w.z. een woord, zinswending of beeldspraak uit de gevende taal wordt weergegeven door een equivalent, dat past binnen de dynamiek van de ontvangende taal. Een voor-beeld: in bijbeltaal kan gezegd worden: de Richters richtten Israël, maar volgens de dynamisch-equivalente methode wordt dit: de Rechters bestuurden Israël.. Het aan de bijbellezer bekende woord „richter” wordt vervangen door het eigentijdse woord „rechter”, maar dit wordt dan verbonden met het werkwoord „besturen”. Op die manier wordt er eigenlijk een beetje gegoocheld met het woord „rechter”, want een eigentijdse rechter bestuurt niet, maar spreekt recht. Gevolg: de goede bijbellezer vraagt zieh af, over wie het gaat, en ontdekt tot zijn verbazing, dat het boek „Rechters” het bijbelboek „Richteren” is. En de van de bijbel vervreemde lezer vraagt zieh af: wat zijn dat voor „rechters”, die een land of een volk „besturen”. Trouwens, dat vraagt men zieh niet alleen af als men de GNB leest. In de Willibrord-Vertaling van 1975 komt dit verschijnsel ook al voor, want ook daarin zijn toepassingen van de dynamisch-equi valente vertaalmethode te vinden. Enkele „vondsten” van de Willibrord-vertalers werden in de GNB overgenomen, maar daarin veel consequenter toegepast.

De richtlijnen voor vertalingen werden door Nida oorspronkelijk ontworpen voor bij-belvertalingen in „natuurtalen”, niet in „cultuurtalen”. Ter toelichting: een „natuur-taal” is de gesproken omgangstaal van een volk, dat (nog) geen schriftcultuur kent. Een „cultuurtaal” daarentegen is de taal van een volk, dat een (lange) schriftelijke, literaire traditie kent, die medebepalend is voor het huidige schriftelijke taalgebruik. Hieraan moet echter worden toegevoegd, dat ook volken, die geen schriftcultuur of literaire traditie kennen, soms wel een oude verhaaltraditie kennen, die ook hun huidige taalgebruik mede kan beihvloeden, althans wanneer hun voorvaderlijke en/of godsdienstige overleveringen ter sprake komen. Maar in Nederland en in andere westerse landen liggen deze dingen toch wezenlijk anders. Vergelijk hierbij de hierboven geciteerde opvat-ting van L. Strengholt: „In de taal van een cultuurvolk is…… de traditie als levende wer-kelijkheid aanwezig”. In de loop van de eeuwen heeft zieh een cultuurtaal ontwikkeld, die mede bepaald wordt door de literaire erfenis, en daartoe behoort ook de bijbel en door de bijbel beihvloede literatuur. Wie die culturele en literaire erfenis bewust door-breekt, houdt op de duur een verarmd soort „natuurtaal” over, waarin de aansluiting bij het verleden verloren gaat.

De dynamisch-equivalente vertaalmethode van Nida en zijn aanhangers kan misschien worden toegepast bij het vertalen van de bijbel in een natuurtaal, die geen literaire tra-dities kent. Omdat ik zulke talen nooit heb bestudeerd, weet ik niet, of de methode. Nida daarop terecht of ten onrechte wordt toegepast. Maar wie deze methode toepast op een taal als het Nederlands, doet per definitie zowel de tekst als de taal (en dus ook de lezer van zulk een vertaling) onrecht aan. Vertalingen van de bijbel hebben de westerse talen en literaturen immers sterk beihvloed. En wanneer men deze beihvloeding bewust doorbreekt, zoals de GNB dat doet, draagt men bij tot verdergaande verarming. Want men vervreemdt de lezer nog verder van soms nog aanwezige resten van bijbelse tradities. Het verarmingsproces, dat in de Willibrord-Vertaling van 1975 reeds waar-neembaar was, werd helaas door het Nederlands Bijbelgenootschap in samenwerking met de Katholieke Bijbelstichting systematisch voortgezet. Een vertaling voor mensen, die niet van jongsaf en van-huis-uit aan bijbellezen gewend waren (bij rooms-katholie-ken was de bijbel immers het boek voor de kerk en de priesters), wordt nu gevolgd door een vertaling voor mensen, die helemaal van bijbeltaal vervreemd zijn. En die daarvan voor altijd vervreemd zullen blijven, indien zij niets beters leren kennen dan de GNB.

Oud nieuws voor u

Nadat de vertaling van het Nieuwe Testament, die de titel „Groot Nieuws voor U” kreeg, gereed was, kwam in een adviescommissie van het Nederlands Bijbelgenootschap het plan ter sprake ook het Oude Testament volgens de dynamisch-equivalente methode te vertalen. Spottend heb ik toen opgemerkt: ik weet een mooie titel voor zulk een vertaling van het Oude Testament: Oud nieuws voor u. Wat toen als goedmoedige spot was bedoeld, wordt thans, na de verschijning van de vertaling, als serieus-bedoelde kri-tiek herhaald. Want de gekozen vertaalmethode brengt noodzakelijkerwijze met zieh, dat de bijbelse verkondiging wordt versmald tot „informatie” in zgn. „omgangstaal”. Het „grote” en het „grootse” van het „nieuws” wordt daardoor gereduceerd tot „oud nieuws”. Er Staat niets meer in wat verrast, wat gezaghebbend verkondigt. Men houdt een boek over, dat hoogstens goed is voor iemand, die een soort inleiding tot de bijbel wil lezen en bereid is, daarna een echte bijbelvertaling ter hand te nemen. Doch ik vrees, dat deze vertaling die uitwerking niet zal hebben, maar het omgekeerde effect, nl. dat het boek de mensen nog verder vervreemdt van de bijbelse boodschap en de verkondiging van Gods heil. Zo draagt de GNB bij tot een steeds verder gaand slijtagepro-ces. Want God spreekt in deze vertaling niet meer gezaghebbend en majesteitelijk, maar Hij praat met mensen in hun verarmde taaltje. Wat men hier poogt te ondernemen, is in feite onmogelijk en ongeoorloofd: men beperkt het verkundigende spreken van God tot informatief gepraat in „omgangstaal”. Men vergeet daarbij, dat niet alleen een mens bekeerd moet worden tot de dienst aan de levende God, doch dat ook de taal bekeerd moet worden tot die dienst. Wat in 1 Kor. 2 : 14 van de „natuurlijke mens” gezegd wordt, geldt ook voor de „natuurlijke taal”: hij begrijpt, hij bevat niet de dingen die van de Geest van God zijn. De „natuurlijke taal” heeft niet uit zichzelf ruimte voor Gods geheimenissen; die ruimte ontstaat pas, wanneer de taal tot de dienst van God wordt „bekeerd”. In dat opzicht is de ontvangende taal niet anders dan de gevende. Ook de gevende taal, het Hebreeuws, is geen „natuurtaal”, maar een „cultuurtaal”, waarin door Gods spreken de ruimte gecreeerd werd, die nodig is voor Zijn boodschap in Wet, Profeten en Geschritten. In de taal daarvan zijn verschillende lagen aanwijsbaar, die elk op eigen wijze doordrongen werden van de Boodschap, het Nieuws.

Hiermee is beslist niet bedoeld, dat het Bijbel -Hebreeuws als zodanig een „heilige taal” zou zijn of dat er uit de taalstructuren van het Hebreeuws zoiets af te leiden zou zijn als „het Hebreeuwse denken” of dergelijke. Niet de taal als zodanig is het bijzondere, maar datgene wat er in gezegd wordt. Maar nergens wordt dit gezegd in „omgangstaal”. De verschillende lagen van het Bijbels-Hebreeuws zijn geen omgangstaal, maar de taal van literaire composities, die men met een vertaling in zogenaamde omgangstaal geen recht kan doen. Daarom moet het door de vertalers gekozen uitgangspunt wel tot een mislukking leiden.

Enige voorbeelden

Met een beperkt aantal voorbeelden zal thans het bovenstaande worden toegelicht. De voorbeelden zijn niet willekeurig gekozen, maar het aantal wordt bewust beperkt, om-dat anders dit artikel veel te lang zou worden. Elke aandachtige en kritische bijbellezer is in Staat, met behulp van enige oudere vertalingen en zelfs zonder kennis van het Hebreeuws, meer dergelijke voorbeelden te vinden, hoewel - uiteraard - het onderstaande berust op vergelijking met de Hebreeuwse tekst.

Genesis 22

Dit hoofdstuk Staat, terecht, bekend als een van de hoogtepunten van Hebreeuwse ver-telkunst. Wie aandachtig een oudere vertaling leest, wordt geboeid door een aantal „motiefwoorden”, die de opbouw en de boodschap van dit verhaal bepalen. In de GNB is daarvan niets overgebleven.

„Hier ben ik” (vers 1 en 11), resp. „Hier ben ik, mijn zoon” (vers 7) wordt: „Ja, ik luister”, resp. „Ja, wat is er, mijn zoon?” De directheid van de ontmoeting wordt ver-vangen door een mededeling, resp. door een vraag.

De passage „Zo gingen die beiden te zamen” (vers 6 en 8), resp.… en zij gingen te za-men op weg naar B.” (vers 19) draagt wezenlijk bij tot de opbouw van het verhaal. Want de lezer of hoorder vraagt zieh dan direct af: hoe moet dat nu verder met „die beiden”, nadat Abraham zulk een bevreemdende en onmenselijke opdracht heeft ont-vangen? In de GNB wordt dit: „Zo liepen ze samen verder”, resp. „En samen liepen ze verder”. De bijbelse vertelling wordt zo tot een stukje journalistieke informatie, waarin bovendien, geheel onnodig, de woordvolgorde wordt veranderd. En in vers 19 wordt dan een ander werkwoord gekozen, waarmee de vertelling tot een soort reisverslag wordt: „…en samen vertrokken ze naar B.”.

De bijzondere relatie tussen Abraham en de drager van de vervulling der belofte (zie Gen. 12 : 1v.), Isaäk, wordt in vers 2 als volgt aangeduid: „Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaäk, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brand-offer op een der bergen, die Ik u noemen zal”. In de GNB wordt dit: „Ga naar het land Moria om op een berg die ik je zal wijzen je zoon te offeren, je enige zoon, de jongen van wie je zoveel houdt, Isaäk!”. De hele volgorde van de zin werd door de vertalers veranderd, met het gevolg, dat het verhaal niet meer ligt ingebed in de gehele verhaal-keten van Genesis 12 en volgende, maar verwordt tot een stukje informatie over een vreemde opdracht, die Abraham ontving.

In vers 16 is in de vertelling de echo te horen van vers 2. Daar lezen wij: „… omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt…”. Daarop volgt dan in vers 17 de echo op de belofte uit Gen. 12:2: „… zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, … enz.”. In de GNB gaan die echo’s van voorafgaande woorden verloren. Daar lezen wij (vers 16 v.): „Abraham, je hebt gedaan wat ik vroeg, je was zelfs bereid mij je enige zoon te offeren. Daarom heb ik, de Heer, bij mijzelf ge-zworen je grote voorspoed te geven. Ik zal je zoveel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn of zandkorrels op het strand”. Dit is geen vertaling meer maar para-frase, waarin de vertalers elementen in de tekst inbrengen, die er in het oorspronkelijke niet staan, zoals „wat ik vroeg” en „bereid te offeren”. Wat in de tekst Staat, t.w. het „niet onthouden” van deze zoon der belofte aan de God van het verbond (vergelijk de toespeling op Gen. 22 in Hebr. 11:19) wordt hier tot een „bereid-zijn te ofteren”. Uit deze voorbeelden blijkt, dat in deze vertaling van Gen. 22 motiefwoorden, die de structuur van het verhaal aangeven, niet meer hoorbaar zijn. En tevens wordt duidelijk, dat op deze wijze diep-bijbelse samenhangen, hetzij binnen een bijbelboek zelf of in het geheel van de Bijbel, verloren gaan. Dat werd hierboven bedoeld, toen werd opge-merkt dat in de GNB de bijbelse boodschap verwordt tot een stukje informatie.

Exodus 20

Verscheidene recensenten hebben er reeds op gewezen, dat de vertaling van de Tien Geboden, zoals deze in Exodus 20 en Deuteronomium 5 voorkomt, symptomatisch is voor de siechte vertaalmethode van de GNB. Het begint reeds met het opschrift, dat men er boven zette: „De tien grondregels”. Wat iedereen kent als „De Tien Geboden”, resp. „De Tien Woorden”, wordt hier tot „Tien grondregels”, waarbij te bedenken is, dat het woord „grondregels” niet alleen in het opschrift voorkomt maar ook in de tekst zelf. Het woord „regels” kennen we o.a. uit de uitdrukking „verkeersregels”, maar dan gaat het toch wel over iets heel anders dan over „geboden”. Nu kan ik mij heel goed indenken, dat iemand poogt, deze vertaling te rechtvaardigen met een „theologisch” smoesje van een soort, dat men helaas maar al te vaak te horen krijgt. Zo in de trant van: verkeersregels zijn de basisgegevens voor ordelijk en goed verkeer; zo zijn ook de „tien grondregels” basisgegevens voor ordelijk en goed verkeer tussen de mensen en voor hun omgang met God. Maar zulk een redenering vind ik, zoals gezegd, een „theologisch” smoesje, waarmee men de breuk met de traditie poogt toe te dekken en goed te praten. Want verkeersregels zijn door mensen uitgevonden regels, waarop veel Varianten mogelijk zijn; in het ene land moet je rechts rijden, in het andere links, in het ene land mag je niet sneller rijden dan 100 km per uur, in een ander land geldt onder bepaalde omstandigheden geen snelheidslimiet. Enzovoort. Maar die redenering gaat niet op voor de Tien Geboden. Dat zijn geen „regels”, maar gezaghebbende woorden of geboden.

Even siecht als het opschrift is de vertaling. Enige voorbeelden. „Toen sprak God al deze woorden” (vers 1) wordt: „God gaf de volgende grondregels”. Het „spreken” van God is uit de tekst verdwenen, en de samenhang met het voorafgaande, aangegeven door „Toen”, eveneens. In vers 2 wordt „uw God” tot „jullie” God, terwijl de tekst hier een enkelvoud heeft, dat verderop in de GNB ook voorkomt. Met andere woorden: men brengt geheel willekeurig een variatie aan, die niet op de tekst berust.

Het eerste gebod, vers 3, luidt in de GNB: „Houd er geen andere goden op na. Ik ben er immers”. Wie deze tekst vergelijkt met de gebruikelijke weergave, ontdekt dat hier de GNB geen vertaling is, maar een interpreterende parafrase.

Het „derde en Vierde geslacht” (vers 5) wordt in de GNB „de derde en Vierde genera-tie”. Het is typerend voor deze vertaling in zogenaamde omgangstaal, dat hier in plaats van „geslacht” het leenwoord „generatie” wordt gekozen. Dat is vaker hetgeval. Goede, gangbare Nederlandse woorden worden vervangen door leenwoorden. Waarom dat gebeurt, is niet duidelijk. Hier in Exodus 20: 5 kan men hoogstens vermoeden, dat volgens de GNB-vertalers het woord „geslacht” door veel mensen wordt opgevat als aan-duiding voor de mannelijke of vrouwelijke sexe. Maar dit behoeft toch niet te beteke-nen, dat het woord „geslacht” niet meer verstaan wordt in de betekenis „generatie”? Waarom dan een leenwoord, wanneer een goed en duidelijk Nederlands woord beschik-baar is?

De vertaling van het Vierde gebod is een van de meest te betreuren voorbeelden van siechte vertalingen van de GNB. Als het niet zulk een ernstige en diepingrijpende ver-taalfout was, zou ik dit vers belachelijk noemen. Maar het is erger dan belachelijk; het is een ontwijding van de sabbat en een symptoom van ergerlijke verwereldlijking. „Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt” wordt hier: „Houd de sabbat in ere. Het moet een bijzondere dag voor je zijn”. Dit vondstje van de vertalers („een bijzondere dag”) komt ook voor in vers 11: „daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die” wordt tot: „Daarom heb ik de sabbat gezegend en er een bijzondere dag van gemaakt”. Wie verwondert er zieh dan nog over dat de vertalers in vers 10 de woorden „een vrije dag” invoegen? Waar halen ze het vandaan? Niet uit de tekst, maar uit het ontjoodste en ontkerstende taalgebruik van de veronderstelde eigentijdse lezer. Trouwens, wie geeft de vertalers het recht, de derde persoon („daarom zegende de HERE”, enz.) te wijzigen in de eerste persoon („daarom heb ik”, enz.)?

Uit het negende gebod (vers 16) is „de naaste” verdwenen, en in hettiende gebod (vers 17) is de „naaste” geworden tot „een ander”. Het werkwoord „begeren” dat in vers 17 tweemaal voorkomt, wordt slechts éénmaal weergegeven met: „zet je zinnen nietop… ”. Kortom, de fundamentele geboden zijn verworden tot regeltjes uit een soort hand-boekje voor wellevendheid. Bovendien brengt deze wijze van vertalen met zieh datop-nieuw bijbelse samenhangen worden versluierd. Want welke lezer van Rom. 7 :7 en 13:9 (ook de GNB heeft daar: „begeren”) begrijpt dan nog iets van de samenhang tus-sen het Oude en het Nieuwe Testament?

Psalm 25

Het opschrift „Van David” luidt in de GNB: „Uit de bundel van David”. Dit is echter geen vertaling, maar een parafraserende interpretatie. Dat geldt, helaas, ook voor de gehele tekst van dit Med. Elke lezer kan dat zelf door vergelijking met oudere vertalingen vaststellen. Enkele voorbeelden: Vers 4: „HERE, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden” wordt: „Heer, wijs mij de weg, leg mij uit hoe ik moet gaan”. De Gids, die aangeroepen wordt, wordt hier tot een soort toeristengids, die de weg moet wijzen. En de biddende pelgrim, die Gods wegen wil gaan, wordt tot een toerist, die de weg zoekt. Wie verwondert er zieh dan nog over, dat deze toerist niet meer bidt (vers 6): „Gedenk uw barmhartigheid, HERE, en uw gunstbewijzen, want die zijn van eeuwig-heid”, maar God als volgt vermanend toespreekt: „Bedenk, Heer: u was altijd vol medeleven, van oudsher bewees u ons liefde”. Blijkens vers 7 wordt die toerist niet meer gehinderd door vroegere „overtredingen”, maar door „fouten”. De HERE wordt door hem niet meer „waarachtig” genoemd, maar „eerlijk”. Hij wordt door de toerist als volgt toegesproken (vers 11): „Ik doe een beroep op u, Heer”, waarmee dan weergegeven wordt: „Om uws naams wil, HERE… ”, Van deze toerist wordt gezegd (vers 13): „zijn land zal overgaan op zijn zonen” in plaats van: „en zijn nageslacht zal het land beerven”. Dit betekent, dat hier de gehele diep-bijbelse samenhang met de land-belofte (vgl. o.a. Gen. 12 en Ex. 20 :12) is verdwenen. Maar wat kan men ook anders verwachten, als de biddende pelgrim van Psalm 25 in de vertaling tot een praatgrage toerist wordt? De biddende pelgrim van Psalm 25 belijdf. „Des HEREN vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen” (vers 14), maar de toerist heeft nog nooit gehoord van „degenen, die Hern vrezen”, want over hem zegt de GNB (vers 14): „De Heer ver-trouwt hem zijn geheimen toe”. Het bijbelse meervoud wordt hier een enkelvoud („hem”) en het bijbelse enkelvoud („vertrouwelijke omgang”) wordt hier een meervoud („geheimen”).

Psalm 22

Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt reeds, hoe oppervlakkig en platvloers een Psalm wordt, als men die aan de vertalers van de GNB in handen geeft. De volgende voorbeelden uit Psalm 22 maken dat nog duidelijker. Vers 4: „Nochtans zijt Gij de Heilige, die troont op de lofzangen Israëls” wordt tot: „U bent toch de heilige God, Israël brengt u hulde, zonder ophouden”. Waarschijnlijk ligt hier de een of andere tekstvariant aan de GNB-vertaling ten grondslag, want het vers is niet meerte herkennen. Vers 5: „Op U hebben onze vaderen vertrouwd, zij hebben vertrouwd, en Gij deed hen ontkomen”, wordt: „Onze voorouders hebben op u vertrouwd en u hebt hen gered”. Hierop volgt dan in vers 6: „Zij riepen uw hulp in en ontkwamen aan de dood”, waarmee weergegeven wordt wat in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap luidt: „tot U hebben zij geroepen en zij werden gered, op U hebben zij vertrouwd en zij werden niet be-schaamd”.

Samenvattend moet gezegd worden, dat hier alle geheimenissen Gods werden wegver-taald en dat alle tederheid en eerbied in de omgang van de mens met de Heilige uit de tekst verdween.

Conclusies

Er zouden veel meer voorbeelden van siechte vertalingen gegeven kunnen worden, ook uit de profetische boeken en de wijsheidsliteratuur. Maar deze voorbeelden zijn, naar wij menen, voldoende om de lezer duidelijk te maken, waarop onze radicale afwijzing van de GNB-vertaling berust. Op het omslag van deze uitgave wordt onder andere meegedeeld: „Bijbelgenootschappen zijn dienstverlenende organisaties, die er voor zorgen dat kerken, groepen en individuele lezers kunnen beschikken over de bijbel in de vertaling en de vorm die gewenst wordt”. Dat klinkt mooi. Maar hoe weet het Nederlands Bijbelgenootschap iets over „de vertaling en de vorm die gewenst wordt”? In elk geval is de GNB naar onze stellige overtuiging geen vertaling, die gewenst wordt, maar een vertaling die ons opgedrongen wordt op grond van bepaalde theorieén over taal en vertalen.

Uit deze vertaling blijkt, dat hier mensen aan het werk waren, die wel vertrouwd waren met bepaalde vertaalprincipes, maar die de Hebreeuwse grondtekst niet uit jarenlange en eerbiedige omgang met de tekst kennen. Zij zijn niet van binnenuit vertrouwd daar-mee. Ongetwijfeld, ze kennen wel een paar Hebreeuwse grammatica’s en woordenboe-ken. Maar de diepe samenhangen van de Schriften zijn hun kennelijk ontgaan. Daarom is dit boek totaal onbruikbaar voor enige vorm van verkondiging, Schriftuitleg of Bij-belstudie. De oppervlakkigheden en eigenzinnigheden van deze „vertalers” moeten maar zo spoedig mogelijk worden vergeten. Het beste wat men deze vertaling toe kan wensen is: te worden bijgezet in het rariteitenkabinet van twintigste-eeuwse ontsporin-gen op het gebied van bijbelinterpretatie. Want niemand zal iets van blijvende waarde vinden in dit „oud nieuws voor u”. De „haute cuisine” van het Woord wordt op deze wijze een receptenboekje voor een cafetaria of een automatiek. En zo verwordt het Brood des Levens tot „eten uit de muur”.

Kerkelijke ambtsdragers, die dit blad lezen, kunnen veel goeds doen voor bijbellezende Nederlanders en voor het Nederlands Bijbelgenootschap door er aan mee te werken dat de GNB-vertaling daar terecht komt waar zij op haar juiste plaats is: in de prullemand of bij de handel in oud papier.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1984

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

OUD NIEUWS VOOR U

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 mei 1984

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's