Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Merk op de stem mijns geroeps”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Merk op de stem mijns geroeps”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Merk op de stemme mijns ge roeps, o mijn Koning en mijn God; want tot U zal ik bidden. Psalm 5 : 3.

Weer bracht de kabel van overzee het bang bericht van een hartverscheurende mijnramp. De booze vijand in de diepe mijn is het voortsluipend mijngas, dat, plotseling door een scheur of spleet uitstralend, gang na gang doortrekt, tot het ontvlamt, om dan de mijn inwendig te ontzetten, den uitgang aan wie er in arbeiden te versperren, en de aldus opgeslotenen te bedreigen met honger--rn dorstdood of met den dood van verschroeiing en verstikking.

Bij de ramp, ons nu gemeld, waren die opgeslotenen zeshonderd in aantal, waarvan drie honderd door een zij-uitgang ontsnappen konden, , maar de andere drie honderd zagen zich den uitgang afgesneden, en orn hen weer boven den grond, weer in licht en in lucht te doen komen, begon toen het reddingswerk.

Van twee kanten natuurlijk. Van beneden naar boven werkten de ongelukkigen in hun wanhoop, om nog een uitweg opwaarts te vinden of te maken. En van boven daalden de redders in de diepte, om te zien of ze de verongelukten nog bijtijds, eer ze verstikten, bereiken konden.

Bij zulk reddingswerk wordt, zoodra men van beneden en van boven waant elkaar te naderen, geklopt of geroepen. Dit roepen met luide, schelle stem is het middel om te beproeven, of er nog hoop op redding is.

De opgeslotenen roepen van beneden, om te beluisteren of er ook antwoord komt, waaruit blijkt dat men hen naderbij komt. En de redders roepen van boven, om in angstige spanning te beluisteren of er in de diepte nog iets leeft.

En treft dit roepen doel en komt er tegengeluid, dan werkt dit menschelijk geluid als een electrische vonk. Die beneden vast zitten leven op, want nu weten ze dat de redding nabij is, en met verdubbelde inspanning werken ze voort. En evehzoo die van boven als redders neerdalen, voelen hemelsch geluk door de ziel stralen, omdat ze nu weten, dat de redding slagen kan, en met nog driewerf verhoogden ijver gaan ze voort.

Noch beneden, noch boven is dan iets verstaan, is eenig bepaald woord doorgedrongen, maar het roepen is gehoord, gehoord het geluid van menschelijk leven, gehoord de menschelijke stem. En dat roepen, dit geluid, die stem is boven en beneden als heerlijke muziek door de ziel gegaan.

Er is geroepen, er is gehoord, er komt redding !

Door den puinhoop van de steenbrokken heen heeft hart en hart gemeenschap gevoeld.

Men ziet, men betast elkaar nog niet, maar heeft toch elkander als gevoeld door het op en neer gaan van het stemgeluid.

Het is een oogenblik of redders en geredden elkander reeds in de armen sluiten.

Zóó is de wondere kracht van de menschelijke stem.

Gunt nu zulk een aangrijpend tafereel ons geen rijk en diep inzicht in wat de Psalmist van ouds bedoelde, als hij zoo telkens smeekte, dat God zijn stem mocht hooren, merken mocht op de stemme zijns roepens. Dat was nog niet het bidden.

Lees maar. Er staat: „Merk op de stem mijns roepens, want tot u zal ik bidden." De stem alleen uit zich, het geluid, het roepen is nog zonder inhoud.

Het is nog enkel maar het slaken van de zielszucht, het uiten van de klank uit de diepte van het gemoed. Het is nog niets dan een roepen. Een roepen uit de diepte, om te weten of God daarboven nabij is, en luistert, en weerklank aan de ziele geeft.

De benauwdheid van het leven gelijkt soms wonder sterk op zulk een opgesloten zijn in een gesprongen mijn. Zoo angstig. Zoo niet weten hoe uitkomst en uitgang en uitweg te vinden. Dat wanhoop in de ziel slaat of nog redding mogelijk, nog redding denkbaar zal zijn. Of de Redder zich opmaakt naar ons toe, om ons ter hulpe te snellen. Of Gods hulpe nabij is.

En dan is er ook hier tweeërlei roepen.

Dan bewegen zich van Boven de ontfermingen Gods naar óns toe, en roept Hij uit den Hooge of onze benauwde xiel zijne stem hooren en opj^angen mocht. En dan roept en zucht en schreit de benauwde ziel uit de diepte, om te weten of God antwoordt, en of die God onze stemme hoort.

En als dan ook hier, eindelijk, eindelijk, het oogenbhk komt, dat de besloten ziele de stemme van zijn God hoort, en merken mag dat zijn roepen tot het oor van zijn God is doorgedrongen, dan is er blijdschap onder de Engelen Gods daarboven, en verrukking in de ziel van wie hier beneden beklemd zat, want nu weet hij het: God is hem nabij, Hij heeft gehoord en de redding zal en moet komen.

o. God, kom haastiglijk, en vertoef niet!

Zoo was het eenmaal voor heel de wereld, zoo is het nog voor de enkele ziele.

Eerst voor heel de wereld, toen doodelijke benauwdheid over alle volk gespreid lag, en het menschelijk leven bezweek, en er geen redding te komen scheen.

Eén machtig reddingswerk in het Paradijs begonnen, en in Bethlehem-Efratha voltooid.

God al roepende naar het verloren menschenkind, maar die verloren menschheid eeuw na eeuw zijn stem nog niet hoorend. En evenzoo die menschheid op haar doolpad al roepende en tastende naar uitkomst, maar met een stem die nog niet doordrong

Tot eindelijk het roepen Gods en het roepen van 't menschehkind elkander nader kwamen. Het roepen van G^d door zijn laatste profeten, het roepen van het menschenkind in Zacharia's lofzang.

En nu komt het, nu is de laatste dam doorgebroken. De engelenzang is het roepen Gods dat doorbreekt, en Maria en Simeon merken, dat hun stem gehoord is.

En nu is er dit onbeschrijfelijke voorgevoel van zaligheid, dat de redding nabij, dat de redder gekomen is, en in Juda's gebergte is het één jubel, één verheerlijken van de ontfermingen Gods.

En ditzelfde herhaalt zich nog telkens voor de enkele ziele.

Voor de enkele ziele als ze tot bekeering doordringt, en ze voor het eerst klaarlij k Gods eigen stem beluisterd heeft, en gevoelt heeft, dat God ook haar stem heeft gehoord.

Het herhaalt zich voor de enkele ziele in eiken diepen nood, in eiken bangen angst, in alle pijnlijke bedruktheid, als de benauwdheid haar de keel als toenijpt, en ze niet weet waarheen, en als dan eindelijk de aansluiting aan haar God weer is verkregen, dat ze nu weet: God hoort mijn roepen weer, en ik hoor de stemme die antwoordt van mijn God.

Ja, eigenlijk moest het zoo bij elk bidden, bij elk waarlijk smeeken zijn. Dat we eerst als van verre stonden, en geen gemeenschap met onzen God hadden, en er na veel toevens en wachtens, toch eindelijk gevoeld wordt: Daar is mijn God weer, en mijn God hoort nu. En, o, dan eerst gaat het bidden vanzelf en is het waarlijk een smeeken tot den levenden God.

Er wordt bij het bidden te weinig op gelet, dat we in het gemeene leven door zoo ontzaglijk veel van God vervreemd en gescheiden zijn.

Het moest niet zoo zijn, maar het is zoo. We leven urenlang soms, zonder dat een enkele gedachte uit onze ziele naar God opgaat, en zonder dat in ons de ontvankelijkheid is, om iets van de stemme God.s, die naar ons uitgaat, te merken. Der meesten leven gaat op in afleidende bezigheid, die hart en zinnen inneemt. Onze gesprekken voeren meer van God af, dan dat ze tot Hem opleiden.

Om wezenlijk aan God te denken moeten we een afzonderlijke inspanaing doen, andere dingen een oogenblik uit onze gedachten zetten, om de ziel voor God vrij te krijgen.

We zijn dan van God afgeraakt én moeten, om tot Hem te kunnen spreken. Hem weer naderen, zijn gemeenschap weer zoeken. Hem weer vinden gaan in 2ijn Heiligdom, in de verborgenheid zijner tente.

En wie dat niet doet, en dan toch maar bidt, die bidt niet, maar prevelt woorden. Hij verstaat het zoeken en vinden niet. Het is hem niet te doen om zijn God te ontmoeten, maar meer om gebeden te hebben, dan om te bidden. Hij bidt dan omdat het biddenstijd is; omdat de ure des daags dat bidden zoo meebrengt. Omdat hij niet zou willen ««> /-bidden. Maar Hij is niet bij zijn God geweest. Hij heeft zijn God niet gevonden, niet ontmoet, geen gemeenschap met zijn God gehad. Hij heeft zijn God niets gezegd, en van zijn God geen klankantwoord vernomen.

En hiervan nu voelde de Psalmist het slechte. Dat was geen bidden. En daarom vindt ge bij hem telkens eerst dat roepen of God hem ontmoeten wil, of God wil hooren naar zijn stemme, en op de stem zijns roepens wil merken. En dan eerst, zoo zegt David, dan zal ik mij tot u schikken.

Zoo komt er waarheid in het Heilige Ge erkent, dat ge eerst van uw God zij t afgeweken; nu zoekt ge uw God, gaat naar Hem toe, en rust niet, eer ge Hem werkelijk gevonden hebt. Gij roept, en blijft' roepen, tot ge weet: nu hoort God mij. Zoo klimt tav stem tot Hem op, en zijn stem daalt tot u neder, en als die .stemme Gods en die stemme van uw ziel elkaar kruisen, dan is er zaligheid, cJan komt er opleving voor uw ziel< dan is de Redder, en met Hem de redding.

Altoos weer de mijn, want als in een donkere mijngang doorworstelen we vaak ons leven. En God altoos naar ons uitgaande, om ons den vet'sperden weg te ontsluiten, en uit die diepte ons naar boven te trekken. Tot Hij ons nabij komt, en wij zijn heilig naderen merken.

En dan is er zaligheid, alleen reeds omdat we onzen God weer bekend hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Merk op de stem mijns geroeps”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1902

De Heraut | 4 Pagina's