Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doe Heere, gelijk Gij gesproken hebt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doe Heere, gelijk Gij gesproken hebt

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraaggesprek met ds. C. Harinek n.a.v. zijn boek „De Schotse Verbondsleer”

Dominee, u schrijft in uw , , Woord vooraf' dat een herleving van de leer deiverbonden de kerk tot zegen zou zijn. Hoe bedoelt u dat?

De leer der verbonden is van het grootste belang. De mensengeschiedenis speelt zich af rondom twee personen, namelijk Adam en Christus. Hoe kan men over de zondeval en haar gevolgen spreken zonder Adam te zien als het hoofd van het werkverbond? En hoe kan men over de verzoening en verlossing spreken zonder over Christus te spreken als de tweede Adam en de Borg en Middelaar van het genadeverbond?

Waar het niet meer gezien wordt, dat al onze ellende vloeit uit ons deelgenootschap aan Adam en zijn val in zonde, daar wordt het ook niet meer gezien, dat al onze gelukzaligheid vloeit uit een waar deelgenootschap aan Christus.

Het hart van de verlossingsleer klopt in de leer van de verbonden. De oppervlakkigheid van onze tijd komt aan het licht in een verachten van de leer der verbonden.

Grote magerheid in prediking en beleving zal het gevolg zijn van het niet meer kennen van de leer der verbonden.

Was dat ook de belangrijkste reden om dit boek te schrijven, of had u nog andere redenen ?

De kommissie, die de „Kompas Serie"

verzorgt, verzocht mij in 1983 om een boek te schrijven over de schotse verbondsleer. Ds. A. Vergunst heeft er vele malen op gewezen, dat er een nauw verband bestaat tussen de schotse verbondsopvatting en de visie van de Gereformeerde Gemeenten, die neergelegd is in de besluiten van 1931. Dit was reden genoeg om een boek over deze verbondsleer te laten verschijnen. Al studerende werd het boek zodanig van omvang, dat besloten werd het als een apart boek uit te geven.

Is het juist te stellen dat een van de belangrijkste zaken in dit boek is het onderscheid tussen de beloften van het evangelie en de beloften van het verbond?

Ik geloof niet. dat dit één van de belangrijkste zaken is, die door mijn studie aan het licht komt. De belangrijkste zaak is, dat een onderzoek naar de verbondsopvatting van de zestiende en zeventiende eeuw te zien geeft, dat de oude theologen in grote meerderheid een leer van slechts twee verbonden aanhingen, en dat het wezen van het genadeverbond alleen de uitverkorenen omvat.

Ik bedoel met mijn vraag vooral of dat onderscheid tussen de beloften van het evangelie en de beloften van het verbond niet iets nieuws is. Dat onderscheid heeft toch in de theologische diskussies in Nederland nooit een rol gespeeld?

Dat klopt, ja. In Nederland kom je dat niet zo tegen, wel bijvoorbeeld op de Westminster-Confessie-Synode en bij Samuël Rutherford en ook bij Koelman. De Nederlandse theologen hebben zich wel bezig gehouden met de vraag wie zich de belofte mag toeëigenen.

Juist op dit punt is er zo hier en daar kritiek geoefend. Kunt u het verschil tussen de beloften van het genadeverbond (die alleen de uitverkorenen gelden) en de beloften van het evangelie (die alle hoorders gelden) wat toelichten?

Er is verschil tussen het genadeverbond op zich en de bekendmaking van dit genadeverbond.

In de evangelieprediking wordt het genadeverbond bekendgemaakt. God laat daarin proklameren. dat een iegelijk, die in Christus gelooft, niet zal verderven, maar het eeuwige leven hebben. Dit noemen de opstellers van de Dordtse leerregels de grote belofte van het evangelie (5-2-5).

Het genadeverbond zélf spreekt een andere taal. Dit verbond klinkt in de verbondsbeloften. die zeggen: .Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven: n ik zal hun tot een God zijn. en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Jeremia 31 : 33).

In deze beloften zegt de Heere wat Hij doen zal en werken in Zijn uitverkorenen. Ik denk dat het onderscheid het best te verstaan is. wanneer men zich afvraagt: wat wordt er beloofd in de beloften van het evangelie en in de beloften van het verbond?

De evangelieboodschap gaat gepaard met vermaning, waarschuwing, dreiging, lieflijke nodiging, eis van bekering.... mét de belofte dat ieder, die in Christus gelooft, het eeuwige leven zal hebben. Je ziet dit bijvoorbeeld in Deut. 30 : 19 ..Het leven en de dood heb ik u voorgesteld, de zegen en de vloek. Kiest dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad". Mozes vermaant hier het volk op het ernstigst het Evangelie aan te nemen.

En ook aan Christus' prediking was de eis van geloof en bekering heel duidelijk verbonden: , , Bekeert u en gelooft het Evangelie!" Aan die prediking is dan steeds de belofte verbonden, dat die komt, klopt, hongert, dorst, zijn zonden belijdt, kortom: die zich bekeert, van God genade en vergeving zal ontvangen.

De verbondsbeloften zijn onvoorwaardelijk. Een evangeliebelofte kan zonder vruchten blijven, maar een verbondsbelofte blijft nooit zonder vrucht. Dat heeft uiteindelijk te maken met Gods verkiezende liefde (zie bijvoorbeeld Rom. 11 : 7). In Handelingen 13 : 48 kun je lezen dat er zovelen geloofden , , als er verordineerd waren tot het eeuwige leven".

De vastheid en betrouwbaarheid van het verbond der genade dreigt verloren te gaan als men geen onderscheid maakt tussen de beloften van het evangelie en de beloften van het verbond.

Uw critici, met name ds. Van Campen in de Waarheidsvriend en Prof. Van 't Spijker in de Wekker, stellen dat dit onderscheid niet terug te vinden is bij Calvijn en ook niet in onze belijdenisgeschriften. Is dat zo?

In de belijdenisgeschriften vinden we de onderscheiding tussen wat God in het

genadeverbond om Christus' wil aan Zijn uitverkorenen belooft en wat God in het evangelie belooft, inderdaad niet letterlijk verwoord.

In de Dordtse leerregels wordt wel steeds geleerd, dat God allen in het evangelie Zijn genade aanbiedt, maar in Zijn uitverkorenen het vereiste geloof en de bekering werkt. Daar kunnen we wel terugvinden, dat dit bijzondere genadewerk alleen aan de uitverkorenen is beloofd. In de verwerping der dwalingen wordt dit geloof een gave van het verbond genoemd, die Christus alleen voor Zijn uitverkorenen verworven heeft (D.L. 2-8).

Bij Calvijn ligt dit duidelijker.

Zo lezen we in de Institutie: .Door Jesaja 8:16 toont Hij duidelijker aan, hoe Hij de uitverkorenen in het bijzonder de beloften der zaligheid bestemt. Want Hij verkondigt daar. dat Hij slechts uit hen Zijn discipelen zal hebben" (3-22-10). In zijn kommentaar op Rom. 8 : 16 en Rom. 9 : 6 en 8 vinden we eveneens de onderscheiding, dat de beloften wel aan al het natuurlijk zaad van Abraham zijn aangeboden, maar , , dat de kinderen der belofte strikt genomen diegenen zijn. in wie de kracht en vrucht van de belofte gevonden wordt".

Het duidelijkst spreekt Calvijn zich uit in een artikel over de verkiezing tegenover de ketter Jeróme Bolsec. Deze stelde, dat er geen verkiezing was en dat alles wat God belooft, op gelijke wijze aan alle mensen beloofd is. Calvijn haalt dan aan Joh. 6 : 45, Jes. 54 : 13, Ezech. 37 : 24 en Jeremia 31 : 33, 34 en zegt: Het is een al te grote en venijnige onbeschaamdheid om te zeggen, dat al wat daar gezegd is, algemeen is. Ook zegt God in Ezechicl 36 : 27: En Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen". „Dit", zegt Bolsec, „is een algemene belofte, die zowel de Turken als de christenen aangaat".

Vervolgens, als er gezegd wordt in vers 26: Ik zal u een nieuw hart geven", en „Ik zal u een vlesen hart geven", beweert hij: Dat is de gehele wereld beloofd". Als er gezegd wordt: Ik zal Mijn wet in uw harten schrijven", acht hij dat zonder uitzondering aan allen beloofd. Is dit niet met God en Zijn Woord spotten? We lezen, dat God door de profeet Jeremia (31 : 31, 32) handelt van een ander verbond, hetgeen Hij met het oude volk niet gemaakt had.waar Hij zegt: Niet het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb.... welk verbond zij hebben vernietigd...." Het is met de mens niet anders, dan dat zij terstond ontrouw zijn en zich van Hem scheiden. Wanneer God een verbond wil hebben, dat vast blijven zal bij ons. dan is het nodig, dat Hij Zijn wetten in onze harten inschrijft. Doet Hij dat alle mensen? Wij zien, zoals ik in het begin gezegd heb. het tegendeel. Zo moet ik besluiten, dat het niet komt van onze kracht, onze waardigheid of verdienste, maar van louter genade Gods. De ervaring leert, dat ze niet allen de wet in hun harten ingedrukt hebben. Ja, dat het stenen hart in de meesten blijft, waarin wij meer zien, dan vertwijfelde hardnekkigheid. Laat ons bedenken dat deze belofte bijzonder is, en dat God niet werkt, dan in degenen, die van Zijn huis zijn" (Stemmen uit Geneve, deel 3, blz. 21. 22).

Ik denk, dat dit genoegzaam aantoont, dat Calvijn evenals Rutherford onderscheid maakt tussen bijzondere en algemene beloften.

Ds. Van Campen stelde dan ook ten onrechte dat bij Calvijn de beloften altijd algemeen zijn.

Er zijn dus beloften van het evangelie en beloften van het verbond. Die laatsten zijn alleen de uitverkorenen beloofd. Hoe zit dat dan bij de doop? Ik denk bijvoorbeeld aan de zinsnede in antwoord 74 van de H.C. waar staat dat aan de gedoopte kinderen toegezegd (=beloofd') wordt , , de verlossing van de zonden en de Heilige Geest die het geloof werkt". En ds. Kersten schreef in een oude Saambinder: , , Wij en onze kinderen zijn in het verbond en in de gemeente begrepen; krachtens dat verbond hebben wij allen een geschonken recht (verbondsgewijs) op de goederen des verbonds". Hier gaat het toch over beloften van het verbond voor alle gedoopten?

De Schrift leert, dat er inderdaad beloften aan het zaad van Abraham en nu aan de kinderen van de zichtbare kerk gedaan zijn.

De Schrift bevat beloften voor het zaad der kerk. Denk slechts aan Jesaja 44 : 3: Want Ik zal water gieten op de dorstigen en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen". Dit wordt in de doop verzegeld en geeft de hoop voor de toekomst. M^iar dit betekent niet, dat God dit ieder kind hoofd voor hoofd belooft

Naar Zijn vrijmacht vervult Hij deze belofte in Izak en niet in Ismaël. in Jakob en niet in Ezau, in Zijn uitverkorenen en niet in allen.

Ds. G. H. Kersten zegt hiervan: „Zo blijft de doop een teken en zegel, dat de Heere Zijn verbond gedenkt in der eeuwigheid, dat Hij onze God wil zijn en onzes zaads God, tot in duizend geslachten, naar Zijn welbehagen wel niet steeds de genade van ouder op kind verheerlijkend, maar Zijn uitverkorenen uit de natuurlijke geslachten tot één geestelijk geslacht verzamelend, waarin de grote genade des verbonds tot zaligheid bevestigd wordt: „Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Dogmatiek, deel 2, blz. 275).

Een ander kritisch punt is de verhouding tussen uitverkiezing en verbond. Onze gemeenten spraken in 1931 uit dat het verbond onder de beheersing van de uitverkiezing staat. U schrijft in uw boek dat , , het verbond der genade en de verkiezing zich noodzakelijk even ver uitstrekken" (blz. 78). U haalde hierbij Calvijn aan die geschreven had dat het Gods verkiezing is die onderscheid maakt tussen de erfgenamen van het verbond.

Ds. Van der Haar vond — in een bespreking in het RD — dat u Calvijn geen recht deed. Zelf hield hij liever vast aan de onderscheiding van Calvijn (en ds. I. Kievit) van tweeërlei kinderen des verbonds. En in deze visie past geen onderscheid tussen beloften van het evangelie en beloften van het verbond.

Van der Haar schrijft dan: „Bij Calvijn vinden we gec i verstandelijk geredeneer of rechtlijnigheid. Hij tracht aan alle schriftgegevens recht te doen". En ook: „In elk geval laat Calvijn de dogmatiek niet heersen over de exegese". Dat verwijt hij li kennelijk wel.

Ds. J. van der Haar heeft öf mij niet goed begrepen öf Calvijn niet juist gelezen.

In de eerste plaats betrek ik bij de bespreking van Calvijns verbondsvisie wel zijn gedachte van tweeërlei kinderen des verbonds. Dit had Van der Haar kunnen lezen op blz. 41. En wat het verbinden van het genadeverbond met de verkiezing betreft, lees ik nadrukkelijk bij Calvijn hoe hij verbond en verkiezing met elkaar verbindt.

In de verklaring op Gen. 17:7 stelt Calvijn eerst, dat God Zijn verbond opgericht heeft met allen, die van nature uit Abraham zijn voortgekomen en hen allen houdt voor kinderen van het verbond. Daarna stelt hij op grond van andere schriftplaatsen dat alleen de waar gelovigen Abrahams wettige kinderen en erfgenamen van de zaligheid zijn.

Dit schijnt een tegenstrijdigheid te zijn. Het zijn verbondskinderen en toch ook weer niet wezenlijk verbondskinderen. Hoe kan dit?

Calvijns antwoord is werkelijk geniaal. Hij zegt: „De oplossing is echter gemakkelijk, zo wij slechts enige onderscheiden trappen van de aanneming tot kinderen stellen, welke men uit onderscheiden schriftplaatsen kan opmaken".

Hangt het spreken van Calvijn over tweeërlei kinderen des verbonds, niet

nauw samen met zijn spreken over trappen in de verkiezing?

Calvijns verbondsdenken speelt zich af tegen de achtergrond van de leer van de aanneming tot kinderen, de zogenaamde graduele verkiezing. De algemene verkiezing komt aan het licht wanneer de Heere het gehele volk aanneemt tot Zijn volk. Dit is een verkiezing van de gehele natie (zie ook Inst. 3-21-5). Maar binnen dat uitverkoren volk vindt de echtc verkiezing tot zaligheid plaats. En alleen deze bijzondere verkiezing brengt met zich mee de begiftiging met het geloof waardoor wij deel aan Christus en Zijn goederen krijgen (Zie verder Inst. 3-21-6).

Calvijns verbondsleer is niet los te maken van de leer der algemene en bijzondere verkiezing. Ik durf te zeggen, dat wie dit ontkent, Calvijn niet gelezen heeft of niet verstaat. Calvijns verbondsvisie is dan ook niet de visie van een wederzijds verbond of kontrakt, maar van God, Die Zich in algemene verkiezing over Israël ontfermt en hen uit de volken aanneemt en in bijzondere verkiezing Zijn verbond met Izak en de uitverkorenen opricht.

En wat de gewraakte uitdrukking betreft van het „heersen"" der verkiezing over de verbondsbetrekking, zegt Calvijn in zijn kommentaar op Romeinen 9:7: Paulus noemt dit om te tonen dat de verborgen verkiezing van God heerschappij heeft boven de uitwendige roeping".

Zou je kunnen zeggen dat Calvijn leert: tweeërlei verkiezing, tweeërlei verbond, tweeërlei beloften en tweeërlei roeping?

Dat zou je in afgeleide zin inderdaad kunnen zeggen. Als je het maar niet in mindering brengt op de ernst waarmee God bijvoorbeeld aan Ezau Zijn genade en belofte heeft aangeboden. De waarachtigheid van het aanbod van genade blijft bij Calvijn recht overeind.

Zelf heb ik na bestudering van uw boek ook nog een vraag. Allereerst een naar aanleiding van een preek van een van de Erskines over Ex. 20 : 2 en 3. In die preek zegt Erskine: , Merkt ook op, dat deze woorden: k ben de Heere uw God, de voorname hoofdbelofte behelzen van het verbond der genade (....) Merkt ook op, dat deze belofte door de oneindige wijsheid zo geschikt en ontworpen is, dat die elke persoon in het leger van Israël aanwijst". En even verder merkt hij dan op dat deze belofte ook geldt voor, , alle volgende geslachten". In uw boek hebt u zeer veel waardering voor de rijke evangelische prediking van de Erskines met hun ruime aanbod van genade. Bent u het op dit punt ook met hen eens?

Natuurlijk ben ik het met de preek van Ebenezer Erskine eens. Hij noemde dit op zijn sterfbed zijn beste preek. E. Erskine zegt hier. dat Gods belofte zo ingericht is, dat niemand kan zeggen: „Ik word door God uit gesloten". Al hebben de absolute beloften hun opzicht op de uitverkorenen, zo wordt toch niemand „bij name" uitgesloten. Dit spreken rust op de veel gehanteerde en bijbelse gedachte van de „marrowmen", dat de verkiezing een geheim is. Dit maakte het voor hen mogelijk om aan Gods bijzondere verkiezing vast te houden en tegelijk een belofte van zaligheid tot allen te prediken. Erskine maakt even verderop zelf onderscheid, namelijk tussen Gods verborgen wil en Zijn geopenbaarde wil. Vanuit Gods verborgen wil, dus vanuit Zijn eeuwig besluit, is deze belofte „alleen en bijzonder eigen aan Zijn uitverkoren volk". Vanuit Zijn geopenbaarde wil, en die komt tot uitdrukking in Zijn Woord en in de prediking, geldt deze belofte „de zichtbare kerk".

De „marrowmen" leren ons hoe naast de leer van uitverkiezing een ruim en krachtig evangelie tot alle hoorders te prediken. De leer van het genaderverbond als staande onder de beheersing van de uitverkiezing verhindert niet om het verbond allen aan te bieden met de eis van bekering en geloof.

Dit evenwicht vinden we ook in de besluiten van 1931.

Veel strijd over dit soort kwesties is voor velen moeilijk te begrijpen. Veel belangrijker is misschien ook wel de vraag hoe dit soort zaken in de prediking funktioneren. Hoe moeten volgens u aanbod van genade en beloften van het evangelie funktioneren in de preek van zondag?

Deze vraag is eigenlijk reeds beantwoord. Al weten we, dat er bijzondere beloften zijn. die alleen in de uitverkorenen vervuld worden, dit doet niets af aan de waarachtigheid van het evangelie, dat ons wordt verkondigd. Er is een zekerheid in het evangelie, die voor een zondaar de zeker-

heid van zijn vcriciczing tc boven gaat, namclijl< de zekerheid, dat een iegehjk. die de gekruisigde Christus aanschouwt en in Hem gelooit, niet zal verderven, maar het eeuwige leven zal hebben. Wij redeneren zo verkeerd. Wij zeggen: „Wist ik maar, dat ik uitverkoren ben". Maar wanneer een zondaar in zijn schuld en ellende voor God ligt, dacht jc. dat zo iemand gered zou zijn als hij hoorde: „God heeft u uitverkoren tot zaligheid; "

Nee, zo iemand vindt troost in het geopenbaarde Evangelie, dat zegt dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om de zondaren zalig te maken.

Het schuldverslagen hart kan alleen vrede vinden in het bloed van Christus. Hier geldt het woord van Van Staupitz tot Luther gesproken: , , Zoek uw behoudenis niet in de verkiezing, maar in de wonden van Christus".

Nog een laatste vraag, dominee: Hoe mag je als kerkganger —jong en oud — werkzaam zijn met de beloften van het evangelie?

Er is buiten de belofte van het evangelie niets waar een gevallen, doemwaardig zondaar, die alleen zijn schuld vermeerderen kan op hopen kan.

Zo staat de zaak van onze zaligheid er voor. Het is om onze zonde totaal verloren en kwijt! De enige uitkomst brengt de prediking van het evangelie en Gods belofte, dat een iegelijk, die in Christus gelooft niet zal verderven, maar het eeuwige leven zal hebben.

En de bijzondere verbondsbeloften dan?

Hierin belooft God: ., Ik zal het stenen hart wegnemen en een vlesen hart geven; Ik zal u mij ondertrouwen in het geloof en gij zult de Heere kennen; al Uw kinderen zullen van de Heere geleerd worden". Het antwoord op dit spreken van God moet met David zijn: , , Doe Heere, gelijk Gij gesproken hebt".

Zo zijn we op de juiste wijze werkzaam met Gods beloften!

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1987

Daniel | 32 Pagina's

Doe Heere, gelijk Gij gesproken hebt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1987

Daniel | 32 Pagina's