Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bescherming rechten  van de mens en de  fundamentele vrijheden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bescherming rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Dis

(Goedkeuring 4e Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden)

UITBREIDING CATALOGUS

De catalogus van beschermende mensenrechten in Europa wordt nog voortdurend uitgebreid. Dat proces verloopt soms traag en niet altijd even efficiënt. Als wij alleen even maar naar ons eigen land kijken dan blijkt bijvoorbeeld het Protocol, waarvan thans de goedkeuring aan de orde is, reeds in 1964 te Straatsburg tot stand gekomen te zijn. •En anderzijds is de inhoudelijke kant, de fysieke vrijheid van beweging, reeds aan de orde geweest bij de goed- . keuring van de Verdragen van New York van 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten (13 932), terwijl in deze Kamer tevens behandeld is de Nota over de vraag of een bepaling over het recht op bewegingsvrijheid in de Grondwet zou moeten worden opgenomen (15 474). Lezing van Tractatenblad 1969, nr. 241 en met name de tekst van de eerste vier artikelen van het Protocol maakt duidelijk dat het hier inderdaad om een fundamentele aangelegenheid gaat. Waar krijgt het vrijheid een meer concrete inhoud dan bij bewegingsvrijheid? Hoe zal een mens zowel de eigen burger als de vreemdeling, zijn opdracht en roeping • vervullen als hij ofwel aan één en dezelfde plaats gebonden is dan wel, om het met woorden aan de Schrift ontleend te zeggen, nergens rust vindt voor het hol van zijn voet? Hier wordt ook nog weer eens goed duidelijk van welk een enorm belang de staat is voor het leven van de burger. Staat en overheid worden in onze geëmancipeerde en mondige wereld veelszins genivelleerd. De staat en de overheid, dat zijn wij, zo wordt er veelal gedacht en gesproken. Dat om het boven-menselijke, goddelijke instelhngen gaat, moet iedereen, die even nadenkt, toch wel duidelijk worden. De staat kan een mens in de kluisters slaan, maar hem ook vogelvrij verklaren; in beide situaties is een leven als mens, zoals de Heere God dat bedoeld heeft, vrijwel onmogelijk.

INHOUDELIJKE BEPALINGEN

Wij willen thans iets uitvoeriger ingaan op de inhoudelijke bepalingen van het Protocol, met name op de eerste drie artikelen daarvan. Artikel 1 zegt dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd op enkele grond dat hij niet in staat is een contractuele verplichting na te komen. Het verbod betreft verplichtingen die uit een overeenkomst voortvloeien; verplichtingen uit de wet, zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke, vallen er buiten. Nakoming van een verbintenis kan o.a. afgedwongen worden uit kracht van een vonnis waarbij uitvoerbaarheidsverklaring bij lijfsdwang, gijzeling genaamd, is uitgesproken.

Nu is het onderscheid tussen verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit de wet nuttig en verhelderend, maar tooh tamelijk dogmatisch van aard. De vraag bij zulk een onderscheid is steeds welke en in hoeverre consequenties aan zulk een onderscheid verbonden mogen worden. Thans handelt het dus over de vraag of het Protocol gijzeling bij het ene soort verbintenissen in principe wel zal toelaten en bij de andere soort in principe niet. Is dat steeds te billijken, zo zouden we de bewindslieden willen vragen. Is het verschil tussen een onrechtmatige daad, waarbij van ernstige schuld sprake is, en een lichte wanprestatie zó groot dat daar de bedoelde consequentie wat betreft de gijzelingsmogelijkheden aan verbonden dient te worden?

Dan nog iets over de gijzelingsmogelijkheden in z'n algemeenheid. Door de aanvaarding van wetsontwerp 15 605, waarbij de artikelen 768 Rv, alsmede artikel 589, 9o Rv., betrekking hebbend op de gijzeUng van vreemdelingen, werden geschrapt, is het gijzelingsinstituut reeds voor een deel van zijn betekenis voor het rechtsverkeer beroofd en dat op basis van het non-discriminatiebeginsel zoals dat in het Verdrag van New York van 1966 is overgenomen.

GIJZELING

Uit de toelichtende documenten bij het Protocol blijkt dat het de bedoeling is dat gijzeling niet verboden is wanneer er bijkomende omstandigheden zijn, bijvoorbeeld wanneer de schuldenaar zonder (behoorlijke) motivering weigert aan zijn verplichting te voldoen, of wanneer hij met kwaadwillige of bedriegelijke opzet handelt of kennelijk van zins is het land te verlaten om zich te onttrekken aan zijn verplichting tot betaling van zijn schulden, dan wel wanneer het aan zijn onachtzaamheid is te wijten dat hij niet in staat is zijn verplichtingen na te komen. Deze bijkomende omstandigheden moeten blijkens de Memorie van Antwoord niet gezien worden als gronden waarop verlof tot gijzeling kan worden verkregen, maar veeleer als factoren die aan een beroep op onmacht door de schuldenaar in de weg staan. Gijzeling wegens alimentatieverplichtingen zal ook tot de mogelijkheden blijven behoren, omdat deze steunen op de wettelijke norm als neergelegd in artikel 397 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In dit verband zouden wij de bewindslieden nog een vraag voor willen leggen. Zoals bekend, ontstaan naast het huwelijk steeds meer alternatieve- samenlevingsvormen, waarbij onderhoudsverplichtingen - gedurende de samenleving - hooguit uit een overeenkomst voortvloeien. Als geen verplichtingen aangegaan voor de periode na beëindiging van het samenlevingsverband, hetgeen dikwijls het geval zal zijn, kan het voorkomen dat één der partners op de voorzieningen van de Bijstandswet zal moeten terugvallen. Strookt deze situatie met die van het huwelijk en de ontbinding daarvan, mede gelet op de wijze waarop thans het zogenaamde nihil-beding bezien wordt? Is er op dit punt en op dat van gijzelingsmogelijkheden sprake van een gelijkstelling van huwelijk en andere samenlevingsvormen? Of moet hier misschien zelfs gesproken worden van discriminatie van het huwelijk als wettelijk geregelde samenlevingsvorm van man en vrouw? Nog één opmerking van algemene aard

over de gijzeling. Erkend moet worden dat gijzeling zelden wordt toegepast. Desalniettemin blijkt daaraan behoefte te blijven bestaan, niet alleen vanuit een oogpunt van preventieve werking, maar ook als laatste indirect werkend dwangmiddel tot nakoming van bepaalde civielrechtelijke verplichtingen in al die gevallen waarin sprake is van onwil van de schuldenaar, terwijl reële executie niet mogelijk is dan wel, voorzover het geldschulden betreft, tenuitvoerlegging op goederen redelijkerwijs onvoldoende uitkomst biedt. De dwangsom immers kan als indirect dwangmiddel slechts effect hebben wanneer er goederen aanwezig zijn waarop een eventueel verbeurde dwangsom kan worden verhaald. Ditzelfde geldt voor beslag. Gijzeling is het enige effectief werkende dwangmiddel in al die gevallen waarin de schuldenaar opzettelijk en bedriegelijk zijn bezittingen of delen daarvan aan derden heeft overgedragen of op andere wijze aan verhaal door zijn schuldeiser(s) heeft onttrokken. Gijzeling is nog één van die momenten in het privaatrecht waarin het schuldbeginsel functioneert. Sommigen zien de gijze- Hng als een verouderd en barbaars middel. Wij niet, zeker niet nu, zoals in ons recht het geval is, allerlei waarborgen geschapen zijn ten behoeve van de schuldenaar.

In de Memorie van Antwoord lezen we nu dat het in de bedoeling van de Minister van Justitie ligt om, ter ondersteuning van een nadere bezinning op het instituut gijzeling, het advies van de Subcommissie voor de Burgerlijke Rechtsvordering van de Staatscommissie voor de Burgerlijke Wetgeving in te winnen. Binnen afzienbare tijd - aldus de Nota naar aanleiding van het Eindverslag - zal dit advies ingewonnen worden op basis van een daartoe op te stellen voorontwerp van wet. Bezinning en het inwinnen van adviezen zijn op zichzelf genomen natuurlijk goede zaken. Maar wij zouden toch gaarne vernemen wat de aanleiding tot één en ander vormt. Hebben de Minister misschien klachten bereikt? Wij zouden er van onze kant nog eens op willen wijzen dat de sporadische toepassing van de gijzeling weinig duidelijk maakt omtrent de preventieve werking van dit dwangmiddel. Het klinkt erg verlicht en hoogstaand om gijzeling barbaars en ouderwets te noemen, maar in het menselijk verkeer en ook in het rechtsverkeer blijkt telkens yveer dat mensen niet zulke verlichte en hoogstaande wezens zijn als men soms wel zou willen doen geloven.

BEWEGINGSVRIJHEID

Thans nog een enkele opmerking naar aanleiding van artikel 2 van het Protocol. Het gaat hier over de bewegingsvrijheid binnen en over de grenzen van de staat. Lid 1 van artikel 2 luidt: „Een ieder die zich wettig op het grondgebied van een Staat bevindt, heeft het recht zich daar vrij te verplaatsen en er in vrijheid plaats van verblijf te kiezen". En lid 2 zegt dat een ieder vrij is om welk land ook, inclusief het zijne, te verlaten. Deze rechten kunnen niet anders dan bij de wet beperkt worden en dat slecht op de in lid 3 genoemde gronden. Eén van die gronden is de voorkoming van strafbare handelingen. Wij zouden de bewindslieden willen vragen of gemeentelijke verordeningen, waarin bepalingen voorkomen die beogen het begaan van strafbare feiten te verhinderen, zo ver mogen gaan dat ook personen belet wordt zich bijvoorbeeld naar plaatsen te begeven waar naar verwachting de openbare orde verstoord zal worden. Mogen zij alleen opgehouden of ook aangehouden worden, dat wil zeggen van hun vrijheid beroofd worden? Of zouden zij alleen aangehouden mogen worden wanneer zij voorwerpen of stoffen bij zich hebben die kennelijk bedoeld zijn om de orde te verstoren? Het zal dui­ delijk zijn dat wij zinspelen op de discussie die zich dit voorjaar ontspon omtrent de zogenaamde methode Valken (de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie).

Een geheel andere aangelegenheid die in verband met artikel 2 gebracht kan worden wordt gevormd door de vestigingsbepalingen betreffende woonruimte. Bekend is het criterium van economische gebondenheid aan een gemeente. De regering meent dat dit vereiste in het licht van de verdragstekst geoorloofd is. De redenering is dan deze: Artikel 2 derde lid van het Protocol laat op de vrijheid een woonplaats te kiezen beperkingen toe, onder meer in het belang van de openbare orde. De Woonruimtewet 1947 is blijkens de toelichting op de wet bedoeld om chaotische toestanden op het gebied van de volkshuisvesting te voorkomen. Met bero^ op een uitspraak van de Hoge Raad wordt dan tenslotte de opvatting verdedigd dat regelingen die ertoe strekken een maatschappelijke chaos te voorkomen, regelingen in het belang van de handhaving van de openbare orde zijn.

Wij zetten onze grote vraagtekens bij deze uiterst formeel aandoende redenering. Wie enige afstand neemt, kan toch nauwelijks volhouden dat afschaffing of buiten werking stelling van de Woonruimtewet een maatschappelijke chaos zou veroorzaken die de openbare orde in gevaar zou brengen. In hoeveel gemeenten is de Wet niet buiten werking?

Dat aan de ene kant. Aan de andere kant gaan sommige vestigingsverordeningen zo ver dat niet alleen het criterium economische gebondenheid maar ook nog dat van de sociale gebondenheid gehanteerd wordt. Valt in den gemoede vol te houden dat al deze bepalingen door het belang van de handhaving van de openbare orde geëist worden?

NEDERLANDSE ANTILLEN

Tenslotte nog iets over artikel 3 in verband met het vierde lid van artikel 5.

Dat het Protocol eerst thans aan de goedkeuring van de Staten Generaal wordt onderworpen, vindt zijn oorzaak vooral in de problematiek betreffende de toelating van Nederlanders tot de onderscheiden rijksdelen. Sinds de onafhankelijkheid van Suriname bestaan er wat dat rijksdeel betreft geen problemen meer. De Nederlandse Antillen hebben de wens te kennen gegeven dat het protocol ook voor dat land zou gelden. Bij de bekrachtiging zal een desbetreffende verklaring worden afgelegd op grorid van de mogelijkheid, daartoe geboden in het eerste lid van artikel 5. Op grond van het vierde lid brengt zulks mee, dat Nederland en de Nederlandse Antillen voor de toepassing van artikel 2 en 3 elk als afzonderlijk grondgebied zullen worden aangemerkt. De in de Nederlandse Antillen geldende „Landsverordening toelating en uitzetting" stelt andere dan de Nederlanders die door geboorte en band met dat rijksdeel hebben gelijk met vreemdelingen - zij hebben dus een vergunning voor toelating nodig - kan zodoende gehandhaafd blijven.

Niet elke in Nederland geboren Nederlander behoeft dus tot de Nederlandse Antillen toegelaten te worden. Omgekeerd wel. Nu zegt de Memorie van Toelichting dat het Protocol geen beletsel vormt voor een regeling waarbij de toelating tot Nederland van tot de Nederlandse Antillen behorende Nederlanders wordt beperkt, doch dat het Kabinet zulk een regeling niet in overweging heeft. Idem blz. 11 van de Memorie van Antwoord. De regering wil de mogelijkheid om ook van Nederlandse zijde een toelatingsregeling in het leven te roepen niet volledig uitsluiten. Mogen wij nog; eens onderstrepen dat ons dit uiterst verstandig lijkt.

Vervolg op pagina 5 Vervolg van pagina 4

Wat Suriname betreft is het probleem om zo te zeggen „opgelost", maar vraag niet hoe. Herhaling van een uittocht naar Nederland vanuit de Nederlandse Antillen moet, als het nog niet te laat is, voorkomen worden. Met zo'n volksverhuizing is Nederland en de Nederlandse Antillen niet gediend. Ook degenen die overkomen zijn daar­ mee naar ons inzicht op den duur niet gediend.

DE VOORNAME TAAK VAN DE OVERHEDEN

Wij moeten tot een oordeel voor het voorliggende goedkeuringsontwerp komen. In het bijzonder bij wetsontwerpen als dit geldt het gezegde „to take or leave it". Wij hebben geen dringende reden om tegen te stemmen.

Wij drukken ons expres zo uit omdat wij niet onverdeeld gelukkig zijn met allerlei ontwikkelingen op het mensenrechtenfront. Teveel staat, naar onze opvatting, de mens in het middelpunt en wordt deze mens tot maat van-het recht verheven. Te weinig is het recht Gods uitgangspunt; te weinig wordt onderkend dat tegenover de Heere God en de medemens de plichten voorop staan; te weinig realiseren wij ons

nog dat elk vrijheidsrecht een keerzijde heeft. Dat wil evenwel niet zeggen dat wij categorisch afwijzend staan tegenover alle mensenrechten.

Juist vanuit het besef van de verdorvenheid van de mens is er alle reden om waarborgen te scheppen tegen machtsmisbruik, tirannie en onderdrukking. Dat daarbij overheden een voorname taak hebben staat onomstotelijk vast.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1981

De Banier | 8 Pagina's

Bescherming rechten  van de mens en de  fundamentele vrijheden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1981

De Banier | 8 Pagina's