Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mattheüs' roeping III

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mattheüs' roeping III

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij, opstaande, volgde Hem. Mattheüs 9 : 9

En toch wil de Heere in genade op hem zien. Zo doet Hij nog, zo ziet Hij van de hemel de Zijnen zitten, midden in hun schuld. Zo ontfermt Hij Zich dan, die Hij wil. Wij allen mochten onszelf eens zien, zoals God ons ziet. Wat zouden we toch voor de. grote God beschaamd nederzitten, maar omdat wij onszelf niet zien, zoals God ons ziet, daarom gaan wij onbeschaamd door. Zo ook Mattheüs. Onder het gezicht des Heeren gaat hij onbeschaamd door zijn zondige practijken uit te werken of uit te denken. En daarmede is het leven van elk natuurlijk mens getekend, ja ook mag 's Heeren volk hier het hart wel eens opzetten, en inkeren tot zichzelf, opdat de woelingen der verdorven oude natuur eens overdacht worden. Voor Mattheüs komt dat grote ogenblik in zijn leven, dat de Heere hem Zijn Woord doet horen. Dit is een stonde, welke voor al Gods volk aangebroken is of nog aan zal breken. „En Hij zeide tot Hem". De Heere sprak tot Mattheüs! De Heere roept door Zijn Woord! Zo roept de Heere tot Adam: „Waar zijt gij!" Zo roept de Heere nog tot de einden der aarde. Er is een roeping Gods in de natuur, ze roept Gods grootheid en majesteit uit voor het redelijk schepsel, dit redelijk schepsel terugroepend om de Schepper te dienen en te danken. Deze roeping is niet tot zaligheid. Anders is het met de roeping Gods door het Woord. In het beleid van Gods voorzienigheid wordt het Woord gebracht tot verloren zondaren van Adams geslacht. Zij bevat een bekendmaking van Gods eeuwig voornemen in Christus tot verzoening van Hemzelf met doemwaardige schepselen, zij bevat een welmenende nodiging, gericht tot allen die het horen, om als doemwaardigen zich met God te laten verzoenen. Zo worden velen geroepen, die toch niet komen. Zal er een opvolgen dezer roeping gevonden worden bij de mens, zo zal deze roeping krachtdadig en hartinwinnend gemaakt moeten worden door Gods Geest. Het opvolgen dezer roeping kan dus niet worden toegeschreven aan de natuurlijke krachten of gevoelens of genegenheden, welke in de mens nog over waren, maar alleen aan Gods vrij en souverein welbehagen. Het is het genadewerk der Goddelijke, krachtdadige roeping. Dit heeft Mattheüs mogen ervaren, dit is het deel van al het levende volk. Het Woord des Heeren neemt heerschappij in hun hart en leven. Door dit Woord werd Mattheüs gehaald uit het tolhuis, afgetrokken van zijn vorig leven en bestaan. Dit Woord der roeping bracht een gehele reformatie in 's mans denken, begeren, willen, leven, werken. Zo is het ook met Gods volk gegaan. Zij waren dood in zonde en misdaden, maar God riep hen door Zijn Woord, hetzij onder het lezen of prediken van dit Woord in Zijn Huis, hetzij in de woning, of door gesprekken, of door de dadelijke, krachtdadige inbrenging van Gods Woord in gedachten en hart. Maar hoe het dan ook gegaan moge zijn, Gods Woord bekwam heerschappij in hart en leven. Deed geweld, deed stilstaan op het hellend zondevlak, deed inkeren tot zichzelf. Dit Woord bracht enige Godskennis, maar ook zelfkennis, het deed ongeluk en gemis opmerken, het bracht werkzaamheid in de ziel. Men kon niet langer blijven neerzitten in de zonde. Zo verging het Mattheüs toen het „Volg Mij" hem in het oor klonk en in zijn hart inzonk. En nu komt het er voor ons maar op aan of wij hier ook kennis aan hebben. De roeping Gods is onberouwelijk. De uitwendige roeping is wel groot en welmenend, maar niet genoeg tot zaligheid. De inwendige, krachtdadige roeping is ons nodig, zij roept ons uit de dood tot het leven uit de duisternis tot het licht, uit de gevangenis tot de vrijheid, uit de dienst der zonde tot de liefde tot God. Neen deze roeping brengt ons niet aanstonds tot de kennis van Christus, maar zij stelt ons voor God. Dezulken krijgen met God te doen. God trekt hen in liefde door Woord en Geest tot Hem. Dit Woord wordt levendig en krachtig in ons, het openbaart het voor ons verborgene, het leert ons wat wij wel wisten, maar niet verstonden, het stelt ons voor ogen, wat we niet zagen, 's Heeren volk zal het nooit vergeten, ook al is het dat zij geen grond meer hebben in hun roeping, als zij er niet meer uit kunnen leven; als zij veel bestrijdingen dienaangaande onderworpen zijn, nooit zullen zij het vergeten, dat zij zich als verloren schepselen zagen en gevoelden door de kracht van het Woord des Heeren. Zij misten wat zij tot hun zaligheid nodig hadden, en zagen zich midden in hun zonde leven, tot hun eigen verderf en ondergang. „En hij, opstaande, volgde Hem." Dit is het zekere gevolg, als God een mens persoonlijk roept. Mattheüs stond op! Stond op in zijn tolhuis, uit zijn zondige overleggingen en practijken. Stond op en zag op Hem die hem riep. Neen, hij talmde niet, onderzocht of ondervroeg niet, ook vroeg hij geen uitstel, dit alles vindt ge in het nabijwerk, maar hij stond op en volgde Jezus. Het was afgelopen met Mattheüs vleselijke rust, zijn zoeken van de dingen van beneden, met zijn lust in het zondigen, met het uitdenken van zijn eigen weg en practijken, aan dit alles kwam een ongedacht einde! Kent gij daar ook iets van, mijn lezer of lezeres, hetzij jong of oud. Van de noodzaak hiervan behoef ik u niet te schrijven, die zult gij mogelijk zelf wel gevoelen, wel wil ik u, indien ge deze kennis mist, wijzen op uw droeve staat, ge zijt dan nog als Mattheüs in het tolhuis, daar zit ge dan nog voor het oog des Heeren, in uw rust en lust. Maar wanneer deze dingen u niet vreemd zijn, dan moge het uw hart vernederen voor God. Het is alleen opzoekende liefde, wat u te beurt viel. Het is Gods werk, van u is er niets bij. De Goddelijke roeping haalde u uit de geestelijke dood, en deed u uzelf kennen zoals ge waart. En wat is er op uw roeping gevolgd, want aan de vruchten zal men de boom kennen. Zijt ge met Mattheüs Jezus gevolgd, hebt ge uw vorig leven verlaten, hebt ge alles voor de Heere over gehad? Zijt ge Hem gevolgd door bezaaide en onbezaaide wegen? Mattheüs wel! Hij heeft aangename tijden mogen doorleven, maar ook donkere, diepe wegen moeten doorgaan. Met Mattheüs is het door de onmogelijkheid van Christus kruislijden en sterven heengegaan naar de opstandingsmorgen. Hij is gespeend geworden aan het gevoelige leven, en gebracht tot de bewuste verzekering van zijn aandeel aan Christus, door de Heilige Geest. Zo is het met Mattheüs gegaan, en hoe is het nu met u, volk? O ik vrees dat er nog velen in het tolhuis staan, neen zitten doen zij niet meer, maar Jezus volgen, doen zij ook niet. Zij weten zich geroepen, maar blijven in hun roeping staan, en bekomen zo nooit oefeningen in hun leven. O dat de Heere toch zijn volk eens verder leiden wilde! Maar dat dit volk toch ook een open oog bekwam, voor hetgeen zij missen. Het was voor Mattheüs wel groot dat hij mocht opstaan, maar als hij daar was blijven staan, was hij toch midden in zijn zonde en schuld blijven staan. En ik vrees dat menigeen van het levende volk daar hun plaats wel vinden zal. Hun leven is niet meer in de zonde, zij kunnen van zichzelf het goede geloven, al wordt dit soms ook bestreden, maar over de schuld der zonde hebben zij geen of weinig bekommering. De Heere opene daarvoor hun oog, opdat zij een schuldbetalende Borg zouden nodig krijgen, opdat er een andere bekommering in hen geboren zou worden, opdat zij leren zouden dat de verzoening met God voor hun ziel nodig is, opdat zij Christus, in Zijn Middelaarsbediening mogen leren kennen, die zoete geloofsomhelzingen van Hem mogen ervaren, opdat zij een geschonken Christus van de Vader zouden mogen ontvangen, en door het zielzaligende geloof uit Christus leerden leven. Zo moge niet alleen Mattheüs' roeping van ons verstaan worden, maar ook zijn volgen moge de practijk van ons leven worden, door de trekkende en onderwijzende en leidende bediening van de Heilige Geest.

Moercapelle

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Mattheüs' roeping III

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 juni 1951

De Saambinder | 4 Pagina's