Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Schuldbelijdenis

Prof. Dr. G. P. v. Itterzon heeft in het Hervormd Weekblad een vraag beantwoord over het doen van schuldbelijdenis bij een gedwongen huwelijk. De vrager stelt, dat voorheen in zijn gemeente bij een huwelijksafkondiging de mededeling werd gedaan , , na gedane schuldbelijdenis" en hij beroept zich op 1 Timotheüs 5 : 20 om deze gewoonte in stand te houden. Uit het antwoord nemen wet het volgende over:

Laten wij met het Schriftwoord beginnen. In 1 Tim. 5 : 20 lezen wij: Wie in zonde leven, moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben." De vraag is, over wie dit vers eigenlijk spreekt. Uit het verband is duidelijk, dat met deze zondaars ouderlingen zijn bedoeld, die in zonde leven. Immers vers 17 spreekt over de oudsten, die goede leiding geven. Vers 19, vlak voor vers 20, zegt: ij moet geen klacht tegen een oudste aannemen, tenzij er twee of drie getuigen zijn. Het ligt dus voor de hand om ook in vers 20, dat er onmiddellijk op volgt, te denken aan oudsten of ouderlingen. Want twee verzen verder, als hij het over de handoplegging heeft en dan in vers 22, denkt Paulus nog aan de ouderlingen, zegt: eg niemand overijld de handen op.

Dat hier in de eerste plaats aan de ouderlingen is gedacht, was heeds het oordeel van onze Statenvertalers, die in hun kanttekening op dit vers 20 schreven: Namelijk onder de ouderlingen, als zij openbaar zondigen, of, wanneer zij genoegzaam overtuigd zijn. Want van dezen had hij pas gesproken." De Statenvertalers vinden wel, dat het ook op anderen kan en moet geduid worden (Matth. 18:17), maar zij stelden toch vast, dat deze tekst handelde over de ouderlingen, over wie Paulus pas gesproken had. Alle nieuwe uitleggers zijn het in dezen met de kanttekenaren eens.

„Wie in zonde leven" zijn in 1 Tim. 5 : 20 dus niet alle leden der gemeente. Met „de overigen" bedoelt Paulus dan ook niet de overige leden der gemeente, maar de overige ouderlingen. Een vergelijking met Matth. 18 : 15—17 toont dan aan, dat de tuchtmaatregelen voor zondigende ouderlingen enigszins anders zijn dan voor niet-ambtsdragers. De laatsten worden in het geheim bestraft, onder vier ogen, of hoogstens met twee getuigen. Zondigende ouderlingen worden echter berispt in tegenwoordigheid van het gehele college van ouderlingen. Hun positie eist een strengere bestraffing. De overige ouderlingen, die tot zulk een ergerlijk leven nog niet zijn vervallen, moeten zich niet verbeelden, dat zij niet vallen kunnen. „Opdat ook de overigen ontzag hebben".

Een punt, waar wij bovendien op moeten letten, is dat dit geldt voor ouderlingen, „die in zonde leven". Dus niet, die gezondigd hebben en over hun zonde berouw hebben en van nu voortaan een beter leven willen leiden. Maar: die in zonde leven. Er al maar mee doorgaan.

Wij zullen derhalve dit woord van de apostel niet klakkeloos op een gedwongen huwelijk van lidmaten mogen toepassen. Dan doen wij beter ons te houden aan de regel van tucht, gegeven in het reeds genoemde Matth. 18.

Hoe zit het nu met de bepalingen over het kerkelijk huwelijk? Ord. 12 handelt over de „zaken van huwelijk en gezinsleven". Art. 2, lid 2 bepaalt: Voor de bevestiging van het huwelijk plaats vindt, nodigt de predikant ter plaatse of de bevestiger het bruidspaar uit tot een pastoraal gesprek over het huwelijk.

Dat begint dus wel intiem. Geen kerkeraad, zelfs geen kerkeraadscommissie, maar alleen de predikant. Alle huwelijkszaken zijn opgedragen aan het consistorie (predikanten en ouderlingen samen), maar dit gesprek gaat onder vier ogen. Het is zo pastoraal teer gezien, dat er zelfs geen ouderling ambtshalve bij mag zijn.

De aanvrage blijft echter niet onbekend. Want de indiening van het verzoek om huwelijksbevestiging wordt zo spoedig mogelijk na de aanvrage aan de gemeente bekend gemaakt. Ieder lidmaat, die meent, dat er tegen de bevestiging een beletsel bestaat, kan zijn bezwaar gemotiveerd en ondertekend indienen. Het gaat dus niet buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente om.

En wat te doen, als er sprake is van een gedwongen huwelijk? Deut. 22 : 28 en 29 spreekt hier een duidelijke taal. In zulk een geval moet het volgens de wet van Mozes tot een huwelijk komen. De man zal dat meisje niet mogen wegzenden, zolang hij leeft. De christelijke kerk heeft deze bepaling van de Mozaische wet in alle gestrengheid gehandhaafd. Het is volgens Gods Woord vereist, dat de delinquenten met elkaar trouwen. Dat is onze briefschrijver ook ten volle met de kerk van alle eeuwen eens. Maar nu die schuldbelijdenis?

Er bestaat geen enkele bepaling, die de kerkeraad verplicht te vertellen, dat de jongelui voor de kerkeraad in de kerkeraadskamer schuld beleden hebben. De inzender verlangt niet, dat de schuldbelijdenis in de kerk zal gebeuren, zodat de twee jongelui op vragen van schuldbelijdenis in het openbaar zouden moeten antwoorden. Terecht. Dus alleen schuldbelijdenis in intieme kring. Inzender vindt het indrukwekkend, als van de kansel, van achter het geopende Woord telkens de drie woorden klinken: „na gedane schuldbelijdenis". Ik weet echt niet, of dit inderdaad zo indrukwekkend is. Wanneer dit telkens gebeurt en de gemeente keer op keer deze drie woorden te horen krijgt, schuilt daarin ook een niet gering gevaar.

Na een voorbeeld aangehaald te hebben hoe een dergelijke mededeling'ook gewoonte wordt in een gemeente waar gedwongen huwelijken veelvuldig voorkomen, eindigt Prof. van Itterzon zijn opmerkingen als volgt:

We zullen (daarin zijn wij het met inzender geheel eens) de tucht niet moeten laten verslappen. Maar of we die handhaven door telkens de drie befaamde woorden af te kondigen, is de vraag. Ord. 11, art. 4 zegt, dat wij opzicht kunnen oefenen „tot terechtbrenging van hen, die in ergerlijke zonden zijn gevallen", en dat dat helemaal niet aan de grote klok behoeft te worden gehangen. In geen geval een kanselafkondiging! Een strenge tucht sluit nog geen bekendmaking van de kansel in. Onder vier ogen kan de kerk behoorlijk ernstig tucht oefenen!

De Persschouwer meent dat het goed is naar deze woorden te luisteren. Niet in het oefenen van tucht verslappen, maar ze wel op een tere en kiese wijze oefenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 maart 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 maart 1959

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's