Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

“HOE STELT U ZICH GOD VOOR?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

“HOE STELT U ZICH GOD VOOR?”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verlegenheid bij de vraag

Deze vraag kwam als thema voor een artikel op de tafel van de redactie. Er was in een bepaalde kring over gesproken zonder dat het tot een bevredigende beantwoording kwam. Ook de predikant van de gemeente vond het, zij het om verschillende redenen, moeilijk een antwoord te geven.

De vraag hield ons als redactie bezig en werd mij ter bespreking en zo mogelijk ter beantwoording voorgelegd. Alvorens een poging tot een antwoord te wagen, wil ik de vraag zelf eerst bespreken.

Mogen wij proberen ons God voor te stellen? Is zo’n poging niet in strijd met het tweede gebod? Valt het maken van een voorstelling van God niet onder het tweede verbod? De vraag is de moeite van het overwegen waard. Stel dat we geen antwoord mogen geven op de vraag ‘Hoe stellen wij ons God voor?’, dan blijft de voorstelling van God toch vaag, onduidelijk, diffuus. Zouden zij dan eigenlijk geen gelijk hebben, die - zon-der oneerbiedig te willen zijn - zeggen: bij God kan ik me niets voorstellen.

Hiertegenover werp ik de vraag op: Hoe kun je werkelijk leven en gemeenschap met God hebben, als je je bij de gedachte aan God niets kunt voorstellen? Houd je het dan vol om in Hem te geloven, om tot Hem te spreken en om echt met Hem te leven?

Zouden veel mensen het niet juist daarom zo moeilijk hebben met het geloof in God, omdat ze zich bij God niets kunnen voorstellen? Werkt dat niet het agnosticisme (in dit geval te omschrijven als de principiële onkenbaarheid van God) in de hand?

Dus toch wel, is dan de conclusie. Mogen we ons dus wel een voorstelling van God maken? Die vraag stuit direct op het bezwaar: we hebben geen afbeelding van God. Wij hebben - met eerbied gesproken - geen beeld of foto van Hern. Dat wel te willen hebben of te willen maken, is immers juist door het tweede gebod verboden. Waarin verschilt een voorstelling in onze gedachten dan van het verboden beeld?

U voelt de verlegenheid. Een beeld maken van God mag niet. Zonder dat we ons een voorstelling van God maken, blijft Hij ver van ons, is Hij voor ons nauwelijks een realiteit.

Zo zitten we met het probleem. Het is eigenlijk niet zo vreemd dat de bovenvermelde gespreksgroep er niet uit kon komen, en dat ook de dominée geen antwoord wist te geven, of dat hij het in elk geval niet wilde. Is dat eigenlijk niet het beste antwoord op de vraag: ik weet het niet, ik kan het niet, want wij zijn mensen en God is God.

Toch een poging doen

Met opzet heb ik deze overwegingen aan de lezer voorgelegd. Ze laten zien dat een eventueel antwoord geen gemakkelijke en zeker geen vanzelfsprekende zaak is. De schrijver van dit artikel heeft er zijn moeite mee en zou niet graag de indruk wekken dat hij het weet en dat hij het antwoord wel kan geven.

Hier zou ik kunnen stoppen en zeggen: ik kom er niet uit. Ik zou niet weten hoe ik een bijbels verantwoord antwoord moet geven. Daarom leg ik de pen neer. Punt uit, - niet klaar, maar wel aan het eind!

Dit bevredigt me niet, om de heel eenvoudige reden dat ik me in de loop van de jaren toch in zekere zin, en tot op zekere hoogte, een voorstelling van God gemaakt heb. Het zou niet eerlijk zijn om daarover te zwijgen, nu deze vraag aan mij is voorgelegd.

Als ik op de vraag inga, doe ik dat met schroom, maar ook met overtuiging. Schroom heb ik, omdat het tweede gebod mij zwaar weegt, en ik ervoor vrees dat te overtreden. Met overtuiging tracht ik op de vraag in te gaan, omdat God voor mij een werkelijkheid is, niet vaag, niet diffuus, niet lemand bij Wie ik mij niets kan voorstellen.

Ik leg mijn antwoord aan de lezer voor, in de hoop dat ik hem of haar mag helpen; en in de verwachting dat de lezer beseft, dat wij allen hier op grenzen stuiten die we niet mogen overschrijden, terwijl het ook niet goed zou zijn om niets te zeggen.

Wat ik nu ga schrijven is door de loop van de jaren in mijn denken over God, en in mijn spreken tot God gegroeid. Bepaalde elementen gaan terug op mijn kinderjaren. Andere elementen zijn in wat later tijd erbij gekomen. Ik mag zeggen: mijn contact met God is een levende werkelijkheid, zij het dat ik steeds weer ervaar dat God Zichzelf aan mij moet geven, dat Hij Zich voor mij moet ontsluiten. Het is niet zo, dat ik me maar even een bepaalde voorstelling voor de geest haal om dan de werkelijkheid van Zijn aanwezigheid te ervaren. Neen, Hijzelf moet Zieh openbaren. Dat gebeurt op het gebed. Door Hem naar Zijn woord aan te roepen, geeft Hij Zieh in de realiteit van Zijn tegenwoordigheid.

Als ik echt in het geloof U tot God mag zeggen, pleitend op wat Hij over Zichzelf tot mij gezegd heeft, dan is daar iets - in meerdere of mindere mate, niet altijd in dezelfde mate van de ik-Gij ervaring

God bewoont een ontoegankelijk licht

In dit contact speien een aantal Bijbelteksten een belangrijke rol. Zonder die Bijbelteksten hier over te schrijven kan ik mijn antwoord op de vraag niet geven.

Als kind ben ik bijzonder onder de indruk gekomen van Paulus’ woorden in 1 Timotheüs 6 : 15 en 16: ‘Welke te Zijner tijd vertonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen, en Heere der heren, Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Dewelke geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welke zij eer en eeuwige kracht. Amen’.

In deze tekst heeft mij getroffen de uitspraak dat God een ontoegankelijk licht bewoont en dat geen mens Hern heeft gezien of zien kan.

Van jongs af heb ik beseft dat God groots en verheven is, een zee van licht, waarin wij geen door ons af te beeiden of te fotograferen gestalle kunnen waarnemen. Hij is door niemand gezien en Hij is niet te zien.

In dit opzicht ontbreekt ons elke mogelijkheid om een portret van God te maken. Later heb ik in de Bijbel andere teksten gevonden, die dezelfde indruk bij mij opwekken: ‘En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult Gij mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden’ (Exodus 33 : 23).

Toch wordt in 1 Timotheüs 6 al gesproken over God als Koning der koningen en als Heere der heren. Zonder dat ik mij het gelaat van deze Koning precies kan voorstellen, kan ik mij wel wat indenken bij de woorden: een Koning der koningen. Jesaja ziet de Heere, zittende op een hoge en verheven troon, en Zijn zomen vervullende de tempel (Jesaja 6:1), terwijl hij het driemaal heilig door de engelen hoort aangeheven worden. Ook in dit hoofdstuk de indruk van verhevenheid, ongenaakbaarheid, maar tegelijk ook van heerlijke aanwezigheid als een ervaarbare werkelijkheid.

God is liefde

De Bijbel spreekt ruim over de liefde van God. Vooral in 1 Johannes 4 lezen we daarover. Men zie vers 8. Het is opvallend dat Gods liefde hier vooral met de zending van Christus in verband wordt gebracht, zoals dat ook gebeurt in Johannes 3 : 16. Ik denk ook aan de teksten Exodus 34 : 6 en 7, waar gesproken wordt over God Die barmhartig en genadig is, lankmoedig en groot van weldadigheid. Dezelfde woorden in Psalm 103 : 8. Deze uitdrukkingen horen wezenlijk bij wat er in de Bijbel over God wordt gezegd. Gods Vadernaam Staat met deze deugden in een nauw verband.

In dit verband moet ook genoemd worden de tekst ‘Die Mij gezien heeft die heeft de Vader gezien’ (Joh. 14:9). De Here Jezus bedoelt hiermee niet een lichamelijke gelijkenis met de Vader uit te beeiden. In het optreden, de woorden en de werken van Jezus laat de Vader zich kennen. Het gaat dan vooral om de geestelijke gelijkenis van de Zoon en de Vader.

De gestalte van een mens

Ezechiël krijgt een indruk van God door middel van de kleuren van bepaalde stenen, terwijl hij op de troon zoiets ziet als de gedaante van een mens (Ezechiël 1 : 25-28). Die gedaante is niet scherp waarneembaar, niet na te tekenen, maar wel zo werkelijk dat hij de heerlijkheid des Heeren ontwaart, die zich voordoet in de contouren van de gestalle van een mens.

Hier treffen we de wonderlijke combinatie aan van kleur en licht, die de indruk wekt van ongrijpbare verhevenheid, terwijl er toch een werkelijkheid is die aan de gestalle van een mens doet denken. God is geen mens, Hij is wel voor ons kenbaar en ervaarbaar, Zijn verhevenheid neemt niet weg de mogelijkheid van omgang en zelfs van nabijheid - in verhevenheid. Dezelfde indruk wekt ook de beschrijving van de indruk die Mozes en Aäron met de oudsten op de berg krijgen. ‘Zij zagen de God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestallenis des hemels in Zijn klaarheid’ (Exodus 24 : 10).

Deze indrukken samenvattend moet ik steeds twee woorden gebruiken: grootsheid, verhevenheid, ver boven de maat van mensen uitgaande, licht, luister, majesteit en heerlijkheid enerzijds. En tegelijk zo reëel aanwezig als de ene mens de nabijheid van de andere ervaart. Zonder mens te zijn heeft God in Zijn openbaring aan mensen toch een gestalle, een gedaante, waarin Hij ons als ervaarbaar nabij komt.

De Oude van dagen

Nog wat ouder geworden kwam ik bij een tekst terecht, die mij - ik gebruik ervoor het ouderwetse woord - dierbaar is geworden. Ik bedoel Daniël 7:13 ‘Verder zag ik in de nachtgezichten, en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon, en Hij kwam tot de Oude van dagen, en zij deden Hem voor Dezelve naderen. En Hem werd gegeven heerschappij en eer, en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden’. Dit laatste wordt gezegd van de Messias (zie Lukas 1 : 33, en vooral Mattheüs 26 : 64). De Messias krijgt Zijn heerschappij van God, van de Vader Die hier wordt voorgesteld als een Oude van dagen.

Vooral deze tekst heeft mij diep beïnvloed bij het zoeken naar een antwoord op de vraag: Hoe stel je je God voor?

Zonder Hem te vermenselijken of met een mens te identificeren denk ik aan God, als een Vader, een Vader van wie Daniel zegt Oude van dagen.

Ik kan (en mag) God niet portretteren, niet uitbeelden of afbeelden. Ik mag wel van de heerlijke, de majestueuze, de onvergelijkelijk grote God zeggen, dat ik aan Hem mag denken als aan een Vader, Die zijn jeugd voorbij is, aan een Heere en een Koning, Die heerschappij oefent en vaderlijk zorgt, Die gericht oefent en toornen kan, Die ook liefdevol is in de zorg voor Zijn kinderen.

Afsluitend wordt deze gedachte over God gecompleteerd door de naam, waarmee de Heere Jezus Hern heeft aangesproken. Dat is Vader. De Oude van dagen, Koning op de troon (van recht en gerechtigheid) is een Vader. Zo betoont Hij Zich.

God ervaren als een werkelijkheid

Nu ik dit alles aan het papier heb toevertrouwd, wil ik nog twee dingen eraan toevoegen. God is werkelijkheid voor mij, even werkelijk als Daniël en Jesaja Hern hebben ervaren. Ik kan van Hern geen lichamelijk profiel schetsen. Dat mag niet. Dat hoeft ook niet. Ik kan Zijn Goddelijke Geesteseigenschappen - vaderlijke zorg, goedheid, Koning, Heere - mij voor ogen stellen. Wat over Hem als persoon in de gestalle van een mens wordt gezegd, dient niet om mij Zijn menselijk portret in handen te geven. Het dient om mij Hern als een door een mens te ervaren geestelijke werkelijkheid te doen kennen en te doen beleven. Reëel, - zonder Zijn foto voor mij te hebben - de Vader, Die ik in Zijn Oude van dagen zijn als U mag aanspreken, met heel de gevoelswaarde en de geestelijke lading van Zijn Vader zijn!

Tegelijk al het menselijke en alle menselijke maat te boven gaand, verheven, groots en majestueus, voor Wie ik beven moet, en bij Wie ik tegelijk geborgen ben. Hij gaat mij in alles te boven, maar desondanks bemoeit Hij Zich met mij. Hij neemt als een Vader mij, Zijn verloren kind, aan

De teksten vormen een compositie

De teksten die ik noemde, vormen als het ware de Bijbelse compositie, met behulp waarvan ik mij een voorstelling over God kan maken.

Onwillekeurig heb ik dat woord compositie gebruikt. Wij kennen het in de uitdrukking een compositietekening.

Is dat het eigenlijk niet wat de Bijbel in de aangehaalde (en nog andere) teksten van God zegt, ja van God tekent? Ik aarzel dit woord te gebruiken. Toch laat ik het staan.

Een compositietekening is geen foto. Zij geeft voldoende contouren om de persoon te herkennen.

De Bijbel tekent ons te midden van een overmacht van glans en heerlijkheid de contouren van Gods Geestelijk Wezen, zodat Hij als een werkelijkheid voor ons Staat: ongrijpbaar verheven en toch ervaarbaar nabij.De verheven Oude van dagen Die op Zijn troon Vader genoemd wil worden. Dat mag en dat kan, omdat onze Heiland Jezus die naam in het gebed ons leerde.

Mijn Vader en mijn God. Hoe groeit het verlangen om Hem van nog dichterbij te ontmoeten. Bij tijden en ogenblikken is Zijn nabijheid mij nu al zo goed en zo zoet!

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1992

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

“HOE STELT U ZICH GOD VOOR?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1992

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's