Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Martin Bucer in het Europees Parlement

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Martin Bucer in het Europees Parlement

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een debatbijdrage, gehouden op 30 mei 2001, citeerde dr. J. Blokland uit het Romeinencommentaar van de Straatsburgse reformator Martin Bucer (1491-1551). Dat leidde tot wat speurwerk bij onderzoekers en emailverkeer tussen Heidelberg, Apeldoorn en Rotterdam, met als doel de bron ervan te achterhalen. Het relaas van de heer Buckwalter willen we de Zichtlezers niet graag onthouden…

Het begon allemaal met een e-mail uit Brussel. In juni 2001 kwam bij het Bucer-Onderzoeksinstituut via internet het speciale verzoek van een bij het Europees Parlement werkende vertaalster binnen: Of we haar de “originele versie” van een “gedicht van Martin Bucer”, dat zij van het Nederlands in het Duits moest vertalen, wilden doen toekomen. In eerste instantie waren we hoogst verbaasd en sceptisch. De reformator uit Straatsburg, met wiens werken en het uitgeven ervan ons onderzoeksinstituut zich al meer dan vijf decennia lang bezig houdt, is in ieder geval als schrijver van een enorm uitgebreid en gevarieerd oeuvre van theologische verhandelingen, rapporten over kerkordelijke kwesties en Bijbelcommentaren bekend - maar nu niet bepaald als schrijver van gedichten. Onze scepsis werd ronduit ongeloof, toen we vervolgens de tekst van het zogenaamd van Bucer stammende gedicht, dat de vertaalster ons in een voorlopige versie deed toekomen, nader bekeken:

“Is er wel één schepsel in de lucht,
Op de aarde, in het water,
Dat wij niet vernielen,
Dat wij niet bederven?


Geen fysieke kracht
Geen behendigheid,
Nog veel minder sluwheid of list
Kunnen hen redden voor onze vernietigende kracht.


Geen rots is zo hard,
Geen berg zo hoog en geweldig,
Geen boom zo statig en volgroeid:
Alles kunnen wij aan stukken slaan.


Geen vogel vliegt zo hoog aan de hemel,
Geen vis zwemt zo diep in de zee,
Geen dier woont zo ver weg, in eenzame oorden,
Of wij brengen het in onze macht,
Wij doden het.” 2


We konden ons niet aan de indruk onttrekken, dat men de reformator uit Straatsburg een tekst wilde toedichten vanuit een context, die veel gelijkenis vertoont met die, waarin de rede van Chief Seattle was ontstaan.3
Het verbinden van dergelijke ecologische lyriek met de naam van Martin Bucer en bovendien ook nog eens met de zestiende eeuw, had er alle schijn van òf een onnozele vergissing òf een bewuste grap te zijn. Van dit vermoeden stelden wij de vertaalster beleefd op de hoogte, maar vroegen haar tegelijkertijd met gepaste nieuwsgierigheid naar de tekst, waarin zij het ogenschijnlijk van Bucer afkomstige gedicht, dat zij moest vertalen, gevonden had.

Geen verzinsel, toch een citaat
Het betrof –aldus de vertaalster per kerende post– een op 30 mei 2001 tijdens een plenair debat van het Europees Parlement gehouden rede van een zekere dr. J. Blokland,4 afgevaardigde van de Nederlandse combinatie ChristenUnie - Staatkundig Gereformeerde Partij, lid van de EP-fractie Onafhankelijkheid en Democratie en plaatsvervangend voorzitter van de EP-commissie voor Milieuvraagstukken, volksgezondheid en voedselveiligheid5. Hierdoor nog nieuwsgieriger geworden, vroegen we de gehele tekst van de toespraak van de Europarlementariër op, die niet lang daarna voor ons lag. Nu konden we vaststellen dat zijn toespraak inderdaad met een uitdrukkelijke verwijzing naar Martin Bucer begon en nog wel met een onmiskenbare toedichting van het in zijn volle lengte geciteerde ‘gedicht’ aan de reformator uit Straatsburg.

Nu was het onze beurt, op onderzoek uit te gaan en we stelden ons in verbinding met het kantoor van de heer Blokland om van diens medewerkers te weten te komen, hoe de Nederlandse afgevaardigde aan dit citaat, dat verondersteld werd van Bucer te zijn, gekomen was. Alweer kwam er snel een antwoord, nu van zijn assistent Jan A. Schippers. Als bron voor het citaat had hij het boek Martin Bucer en Johannes Calvijn. Reformatorische perspectieven. Teksten en inleiding6 gebruikt. Nu was het ons mogelijk dit –uitgerekend door een voormalige medewerker van het Bucer-Onderzoeksinstituut geschreven– boek in te zien en voorgoed een einde te maken aan onze nieuwsgierigheid. Daar7 werd als bron voor het boven aangehaalde gedicht een passage uit Bucers commentaar op de brief aan de Romeinen uit 15368 vermeld. En de authentieke tekst ervan luidt als volgt:

Quid enim rerum est
in aere, terra, aqua
quod non destruimus
non corrumpimus?

Nullae tam in sublimi volitant aves,
nulli tam alte innatant mari pisces,

nullae sic remote habitant in desertis bestiae,
quin ea in nostram potestatem redigamus
et interficiamus.

Nullum illa robur,
nulla pernicitas,
multo minus ulla versutia vel doli

tuta reddere possunt
a nostra vi corruptrice.


Nulla saxa tam dura,
nulli montes tam celsi et vasti,
nullae arbores tam grandes sunt,
quin comminuamus omnia.9


Het strekt de vroegere medewerker van het Bucer-Onderzoekscentrum, Marijn de Kroon, tot eer, de knappe opbouw en de lyrische zeggingskracht van deze compacte, maar veelzeggende passage ontdekt te hebben, want in de originele tekst van Bucer is die absoluut niet als gedicht te herkennen, maar ligt daar in de doorlopende tekst van het allerminst overzichtelijke en niet bepaald vlot leesbare Commentaar op de Romeinenbrief verborgen. Was hiermede het raadsel met betrekking tot de authenticiteit van de aparte tekst van Bucer opgelost, nu zag men zich voor de minstens even moeilijke uitdaging geplaatst, het beeld dat men zich van Bucer had eigen gemaakt met deze zo modern klinkende tekst te laten accorderen.

Schepping en schepsel
Het Commentaar op de Romeinenbrief10, een boek van meer dan 500 bladzijden met dicht op elkaar gedrukte letters, is het belangrijkste exegetische werk11 van de reformator uit Straatsburg. Het gedicht komt uit de passage, die de volgende verzen van Romeinen 8 becommentarieert:

Want het schepsel wacht reikhalzend op de openbaring der kinderen Gods; nademaal het schepsel onderworpen is aan de ijdelheid, niet gewillig, maar om diens wil, die het onderworpen heeft, in hope; want ook het schepsel zelf zal vrij worden van den dienst der vergankelijkheid, tot de heerlijke vrijheid der kinderen Gods.12

Aan Bucers betogen bij deze Bijbeltekst liggen stellig totaal andere intellectueel-historische vooronderstellingen en belangen ten grondslag dan aan die van hedendaagse ecologische bewegingen. Niettemin kan het voor ons nog altijd nuttig zijn, deze bijna een half millennium geleden geformuleerde gedachten te onderzoeken, want ze brengen ons in het hart van Bucers theologie. In het centrum van Bucers uitleg van de geciteerde alinea uit de Romeinenbrief staat het begrip van de “schepping” en het “schepsel”.13

Zoals altijd, verwijst de man uit Straatsburg eerst naar de relevante uitspraken van de kerkvaders Augustinus, Origines, Johannes Chrysostomus en Ambrosius bij de Bijbeltekst, om vervolgens zijn eigen gedachten daarover te formuleren. Opvallend in zijn betoog is de nadruk op het fundamentele bij elkaar horen van alle schepselen: mensen, dieren, planten en de onbezielde natuur - van rivieren, heuvels en bergen tot de hemellichamen en gesternten toe- zijn met elkaar verbonden in hun eigenschap van creatura. Wat ze allemaal gemeenschappelijk hebben is dat ze geschapen, schepsel zijn.

Met name de overbrugging van de kloof tussen de mens en de rest van de schepping gaat Bucer ter harte: Hij stelt dat er een directe sympathie (sympathia) en verwantschap (cognatio) tussen beide bestaat.14 Zijn betogen zijn niet op een ecologisch bewustzijn gebaseerd, maar laten we zeggen op een letterlijk verstaan van die Bijbelse passages, waarin het morele gedrag van de mensen direct van invloed is op de eigenschappen van het door hen bewoonde land. Als bewijs daarvoor citeert Bucer Psalm 107 vers 33-35, waar gezegd wordt, dat uitgedroogd land door de vrome levenswandel van zijn bewoners waterrijk wordt gemaakt of vruchtbaar land op zijn beurt als gevolg van de goddeloosheid van zijn bewoners tot een zoutwoestijn wordt.15

Een keten van wederzijds dienen
Het gedrag van alle schepselen onderling onderscheidt zich volgens Bucer door meer dan alleen maar het overdragen van morele eigenschappen. Bucer ontdekt in de totale geschapen wereld een ononderbroken keten van wederzijds dienen. Zij vormt het wezen van de cognatio en de sympathia, die mensen, dieren, planten en onbezielde natuur met elkaar verenigt.16 Reeds in zijn allereerste, in de zomer van 1523 gepubliceerde geschrift met de omslachtige titel Das ym selbs niemant, sondern andern leben soll bracht Bucer zijn fundamentele theologische overtuiging tot uitdrukking, “dat alle schepselen gericht zijn op het nut en welzijn van de ander en daarmee weer op het geheel”.17 Nog kernachtiger vatte hij het samen in een brief aan zijn verstandelijk gehandicapte zoon Nathanaël van 18 april 1549:

“Geen kruid is zo klein of het heeft op de mens een gunstige invloed. Hoeveel temeer behoort dan de mens, geschapen naar het beeld van God, ook altijd zijn nuttige invloed te hebben en zich erin te oefenen, God te eren en de naaste tot nut te zijn?”18

Tegen deze theologische achtergrond gezien, is het niet waarschijnlijk dat Bucers gedicht als een aanklacht tegen de vernietigingsdrift van de mens tegenover zijn medeschepselen uit de dierenwereld moet worden opgevat, maar eerder als een verbazingwekkende constatering en beschrijving van de dienstbaarheidsverhouding, waarin de dieren tegenover de mensen staan. Maar naar Bucers inzicht vergaat het de mensen niet anders dan de dieren. Ook zij zijn er om hun naasten en God te dienen. Niet minder dan de dieren zijn ook zij volgens Romeinen 8 vers 20 aan de vergankelijkheid onderworpen.19 En hun allen geldt Gods belofte, dat de hele schepping - niet alleen de mens- op een dag zal worden hersteld.20 Het valt niet te ontkennen, dat onze ecologische zorgen in de 21e eeuw Bucer volkomen vreemd geweest zijn, want hij leefde immers in een tijd, waarin het beheersen van de natuur een verre droom was. Een moderne toe-eigening van Bucers theologische grondbeginselen is echter absoluut geen beletsel om de weliswaar niet bedoelde, maar wel latent aanwezige wetenschappelijk-filosofische en ecologische implicaties van zijn uitspraken in onze tijd voluit te laten gelden. En in dit opzicht geeft zijn gedicht een indrukwekkend getuigenis van wat wij ons tegenwoordig veel sterker bewust zijn, namelijk de broosheid en het aan de mens overgeleverd zijn van de natuur. De bewering dat zijn betogen beter in de 21e dan in de 16e eeuw passen, is zeker niet ongerijmd.

Slot
In zoverre was het een gelukkige samenloop van omstandigheden, dat de publicatie van een voormalige medewerker van het Bucer- Onderzoeksinstituut en het voordragen van een citaat uit deze publicatie door een lid van het Europees Parlement het mogelijk maakten, dat Martin Bucer, de meest Europese van alle reformatoren van de 16e eeuw,21 450 jaar na zijn dood in een heus Europees forum aan het woord mocht komen. Wij sluiten deze overwegingen af met de bijzonder geslaagde vertaling van dit gedicht door Hartmut Rudolph, 22 ook een voormalige medewerker van het Bucer-Onderzoeksinstituut:

Gibt es ein Geschöpf
Auf Erden, in Luft oder Wasser,
Das wir nicht zerstören,
Das wir nicht verderben?
Kein Vogel vermag sich so hoch gen Himmel zu erheben,
Kein fisch so tief ins Meer hinunterzuflüchten,
Kein wildes Tier sich so weit weg in unbewohntes
Gebiet zurückzuziehen,
Daß wir sie nicht doch alle in unsere Gewalt
brächten, ja, sie töteten!
Weder physische Stärke, weder Hurtigkeit,
Viel weniger noch Verschlagenheit oder List
Könnten sie vor unserer Verderben bringenden
Macht bewahren.
Kein Stein ist so hart,
Kein Berg so hoch und erhaben,
Kein Baum so kraftvoll gewachsen –
Alles fällt unserer Vernichtung anheim!


Noten
1 De oorspronkelijke versie van dit artikel ‘Bucer im Europäischen Parlament’ is gepubliceerd in: D. Bandin und U. Kronauer (Hrsg), Früchte vom Baum des Wissens. Eine Festschrift der wissenschaftlicher Mitarbeiter, Heidelberg: Universitätsverslag Winter 2009, blz. 373-379. De redactie zegt de heer M.H.J. van Tilborgh uit Rotterdam hartelijk dank voor de door hem verzorgde vertaling uit het Duits.
2 Citaat (licht aangepast) uit: Marijn de Kroon, Martin Bucer en Johannes Calvijn, Reformatorische perspectieven, Teksten en inleiding, Zoetermeer:Meinema 1991, p. 182. 3 Voor een wetenschappelijke analyse van de twijfelachtige authenticiteit van de verschillende in omloop zijnde versies van de redevoering, die Häuptling Seattle op 11 mei 1854 zou hebben gehouden en die met name in de 80-er jaren van de vorige eeuw grote bekendheid kreeg in Noord-Amerika en Europa (vooral bekend waren de passages “De grote Häuptling in Washington laat weten, dat hij ons land wil kopen. Maar hoe kan iemand de aarde kopen, of de lucht? Dit idee is ons vreemd. Als de frisheid van de lucht en de glinstering van het water niet eens van ons zijn, hoe kunnen jullie die dan van ons kopen?” alsmede “elk stukje van deze aarde is mijn volk heilig, want de aarde is de moeder van de rode man. Wij weten dat de blanke man onze aard niet begrijpt. Hij behandelt zijn moeder, de aarde, en zijn broer, de lucht, als dingen die je kunt kopen en plunderen, als schapen of schitterende parels die je kunt verkopen. Zijn honger zal de aarde verslinden en slechts een woestijn overlaten. De aarde is onze moeder. Wat de aarde treft, treft ook de zonen van de aarde. Want wij weten het: de aarde behoort niet aan de mensen. De mens hoort bij de aarde. Alles is met elkaar verbonden”; een andere, veel geciteerde passage luidde: “Elk stukje van deze aarde is mijn volk heilig, elke glinsterende dennennaald, al het zand van het strand, elke nevelige sluier in de donkere bossen, elk open plekje, elk zoemend insect is heilig in de gedachten en beleving van mijn volk”), vgl. ten slotte Albert Furtwangler: Answering Chief Seattle, Seattle, London 1997.
4 Geboren in 1943, promoveerde in 1976 in de economische wetenschappen, docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam van 1971 tot 1998 en van 1994 tot 2009 lid van het Europees Parlement. Zie ook: http://www.europarl. europa.eu/meps/nl/1969/Johannes_BLOKLAND.html (laatst geraadpleegd op 2 december 2011).
5 In het Europees Parlement spreekt men als het over gezondheid gaat over ‘voedselveiligheid’ en als het de landbouw betreft over ‘deugdelijkheid van voedingsmiddelen’.
6 Marijn de Kroon: Martin Bucer en Johannes Calvijn. Reformatorische perspectieven. Teksten en inleiding, Zoetermeer 1991; Duitse vertaling van Hartmut Rudolph: Martin Bucer und Johannes Calvin. Reformatorische Perspektiven. Einleitung und Texte, Göttingen 1991.
7 Vgl. bijvoorbeeld de Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 248 vv. (in de Nederlandse originele uitgave blz. 182). De Kroon citeert het gedicht opnieuw in zijn boek Éen van ons. Perspectief op verzoening, Zoetermeer 1999, blz. 41.
8 Metaphrases et enarrationes … Tomus primus. Continens metaphrasim et enarrationem in Epistolam ad Romanos, Straatsburg 1536; vgl. Martin Bucer (1491-1551), Bibliographie, uitgegeven door Gottfried Seebass, geschreven door Holger Pils, Stephan Ruderer en Petra Schaffrodt met medewerking van Zita Faragó-Günther, Gütersloh 2005, nr.76, blz. 74 vv.; vgl. ook de Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 35. Bucers commentaar op de Romeinenbrief werd in 1562, elf jaar na zijn dood, opnieuw uitgegeven (vgl. Bibliographie, nr. 223, blz. 155).
9 Commentaar op de Romeinenbrief 1536 (als noot 8), blad 342a = Commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), blz. 389; vgl. ook de Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 249, noot 97. Zoals men kan zien, heeft Blokland bij het overnemen van de passage in zijn toespraak van 30 mei 2001 een verandering in de volgorde van de vier zinnen resp. strofen aangebracht. De tweede zin in de tekst van Bucer is door Blokland achteraan geplaatst. Op die manier eindigt het gedicht met het onderstrepen van het vernietigen van verschillende diersoorten door de mensen.
10 Vgl. boven noot 8.
11 Vgl. hiervoor Martin Greschat: Martin Bucer. Ein Reformator und seine Zeit, München 1990, blz. 155 vv.; Marijn de Kroon: Studien zu Martin Bucers Obrigkeitsverständnis. Evangelisches Ethos und politisches Engagement, Gütersloh 1984; Bernard Roussel: Martin Bucer. Lecteur de l’Epître aux Romains, Theol. diss., 2Bde. (Masch.), Straatsburg 1970.
12 Romeinen 8:19-22 uit de Lutherbijbel (in Nederlandse vertaling).
13 Vgl. vooral de passage op blz. 386-391 in het commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), waarin het begrip “creatura” 32 keer wordt gebruikt. Hartelijk dank aan mevrouw Heidi Hein van het Melanchton Onderzoeksinstituut voor haar hulpvaardigheid bij het weergeven van taalkundig moeilijke Latijnse formuleringen van Bucer.
14 “… sympathiam et cognationem quam cum homine habent res universae”,, Commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), blz. 387. Vgl. ook dat van De Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 250 eruit gelichte passage “… omnino arcana quaedam singulis rebus est cum homine sympathia”, Commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), blz. 388.
15 Vgl. Commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), blz. 387: “Terra sterilis propter pietatem inhabitantium redditur fructifera propter impietatem inhabitantium vertitur in salsuginem, ut canit Psalm 107.”
16 De Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 250 drukt het als volgt uit: “Sympatheia, cognatio en consensus zijn de trefwoorden, die de onderlinge vervlochtenheid van de relaties tussen mens en schepping moeten karakteriseren. Zij hebben verwantschap met elkaar; in het waarnemen, ervaren en kennen zitten ze zogezegd op dezelfde golflengte,corresponderen daarin met elkaar … mens en schepping horen bij elkaar”.
17 Greschat: Martin Bucer (als noot 11), blz. 68.
18 Typoscript van Jean Rott (Bucer Onderzoeksinstituut Heidelberg) van het origineel in het Straatsburgse stadsarchief (Archives de la ville de Strasbourg), AST 153 (Epistolae Buceri III), nr. 156.
19 Vgl. Commentaar op de Romeinenbrief 1562 (als noot 8), blz. 386-391.
20 De Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 250 spreekt over een door Bucer gemaakte zinspeling op “Herstel van het Koninkrijk van God op kosmisch-ecologisch niveau”.
21 Vgl. bijv. Thomas Kaufmann: Reformatoren (Vandenhoeck und Ruprecht Kleine Reihe 4004), Göttingen 1998, blz. 70: „“ Bucer schijnt toch al -als slechts weinigen van zijn tijdgenoten- in ruime, pan-Europese voorstellingen geleefd en gewerkt te hebben. Vgl. hiervoor ook Greschat: Martin Bucer (als noot 8), blz. 115 en 216; Stephen E. Buckwalter: Martin Bucer und Emden, Emder Jahrbuch 84 (2004), blz. 10-18, met name blz. 12; Martin Bucers Deutsche Schriften, dl.12: Schriften zu Kirchengütern und zum Basler Universitätsstreit (1538-1545), bew. door Stephen E. Buckwalter, Gütersloh 2007, blz. 15.
22 De Kroon: Martin Bucer und Johannes Calvin (als noot 6), blz. 248. Het gedicht is nu onvertaald gelaten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Zicht | 108 Pagina's

Martin Bucer in het Europees Parlement

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Zicht | 108 Pagina's