Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MIJN ZOON, GEEF MIJ UW HART

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MIJN ZOON, GEEF MIJ UW HART

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Spreuken 23:26a.

Wanneer wij de heidensche godsdiensten gaan vergelijken met de waarachtig Christelijke religie, treft ons menig verschil. Deze verschillen zijn te herleiden tot één groot kenmerkend onderscheid: De mensch dient zijn God om zichzelf en niet God om Zichzelf! Immers, bestaat de verhouding tot God in 't leven des geloofs in een ontvangen van de weldaden Gods en een dankbaar roemen van Zijn genadegaven — onder de heidenen is de loonverhouding overheerschend.

Ik geef — opdat Gij, God zult geven! Hoe lijnrecht staat dit tegenover: De Zoon des Menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.

God dient den mensch — o wonder! — daarom dient de mensch God. Vele en talrijk zijn de voorbeelden uit de godsdienstgeschiedenis, waarin de loonverhouding klaar tot openbaring komt. Het is zoo te begrijpen. Het zit zoo in onze natuur.

Vandaar dat een mensch schier alles over heeft om met God in vrede te komen, maar weigert gezaligd te worden uit genade alleen.

Schreiend waren de wantoestanden onder het bondsvolk van den ouden dag. In de dagen van Achaz stond in het Hinnomdal een groot koperen beeld opgericht voor den Moloch. Voor het beeld was een groot vuur ontstoken. Daaromheen had zich een groote schare verzameld. Om zich van de gunst van hun afgrijselijken god te verzekeren, werden jongelingen, kinderen, ja zuigelingen in het vuur geworpen. Het gekerm en gekreun van deze stakkerds werd overstemd door de opwindende muziek en dans.

Maar die verschrikkelijke afgod was niet te verzadigen! Van zijn stomme lippen weerklonk het altijd weer: Geef, geef mij uw kind! Geef uw leven aan den Moloch. Hoe droef — hoe ontzettend onder een volk, naar Gods Naam genoemd, die zeide: „Mijn zoon, geef Mij uw hart.

Dit woord is van Salomo, den zoon van David. Hij in 't bijzonder was begiftigd met den Geest der wijsheid. Toen hij als jonge man zijn hart uitstortte voor den Heere, schonk de Heere hem de keus tusschen rijkdom, eer en wijsheid. Zijn keuze werd door genade bepaald op een wijs hart om 's Heeren volk te richten.

De Heere schonk hem boven bidden en denken. Deze wijsheid spreekt in het Spreukenboek. Ook van dit boek is de Heilige Geest de Autheur. Ja, de Wijsheid wordt hier als een Persoon voorgesteld. Vooral in Spreuken 8 staat Hij ons geteekend als roepende en de stem verheffende. Daar beschrijft Hij Zijn eeuwigheid: De Heere bezat Mij, in het beginsel Zijns wegs, vóór Zijn werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar, toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef; toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte, toen Hij de zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde; toen was Ik bij Hem als een voedsterling of werkmeesteres en Ik was dagelijks Zijn vermaking, te allen tijd voor Zijn aangezicht spelende; spelende op Zijn aarde en Mijn verlustiging had Ik aan de menschenkinderen.

Deze Wijsheid is een Persoon, is de eeuwige Wijsheid, is het Woord, dat uic Gods mond uitgaat, is Gods Zoon, wiens Naam is Raad, in wien al de schatten van Gods Wijsheid verborgen zijn.

Gelijk de zon opgaat in zijn kracht en overal zijn stralen heenzendt, zoo ook licht de Zon der Gerechtigheid in veelkleurige pracht, in het Spreukenboek. Hier is Hij de Wijsheid. Dat is de Christusprediking van het Oude Testament. Het gansche boek is één lofzang op de hemelsche Wijsheid. Daarom is het geen losse aaneenrijging van zedespreuken, maar het Woord van Hem, die de kerk geschonken is tot Wijsheid, rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.

Hoor wat de hemelsche Wijsheid u toeroept. Hoor en uwe ziel zal leven!

Mijn zoon, geef Mij uw hart.

Dat is vraag van Christus. Is dat niet een wonder?

Wie kan het wonder verklaren, dat God tot ons spreekt door Woord en Geest? Dat Hij, die de eeuwen telt als uren, vraagt naar een nietig menschenkind, dat stof en asch is? Denk u in, dat onze Koningin zich begeeft naar één van de achterbuurten van onze groote steden en daar een onbewoonbaar verklaarde woning binnentreedt en wijst op een waardeloos voorwerp, vraagt dat te mogen hebben? Zou de eerste vraag van dezen eenvoudigen bewoner niet zijn: Meent U dat wel?

Is het niet ongelooflijk, dat zij daarom zou vragen? Zou een vorst of vorstin niet op andere plaatsen kunnen krijgen, wat hij hier komt vragen? En dan nog aanhouden om dat te bezitten! Welnu, de vrager is God en die man of vrouw met dat waardeloos voorwerp zijt GIJ.

Zoo achtervolgt God u, man of vrouw, jongen of meisje met die uitlokkende vraag: Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij uw hart! Hij, die van eeuwigheid tot eeuwigheid God is, hemel en aarde heeft voortgebracht en draagt, die alles het Zijne mag noemen: hemel, aarde, goud en zilver en ook al het vee, vraagt om uw hart.

Breekt er niet iets in u? Hebt ge u er nooit over verwonderd, heilig verwonderd, dat de waarde van één menschenziel zoo groot is, dat de lofzangen de gansche hemel doorruischen over één zondaar, die zich bekeert?

Wiens hart hier nooit brak, die schame zich weg van 's Heeren aangezicht. Want hier is de eeuwige bewogenheid Gods, die vleesch en bloed heeft aangenomen in den Immanuël. Hier ontspringen de eeuwige fonteinen des heils uit het welbehagen Gods, ja zij golven op uit 't Vaderhart Gods. Dat zijn de gedachten des vredes, die niet uit ons brein zijn gekomen, maar uit de vrije ontferming des Heeren.

En dat vaderhart Gods is verklaard in den Zoon Zijner ontferming, in de gave

van Zijn liefde, in Zijn overgave aan de wereld.

Hoor! Hij spreekt: Mijn zoon, geef Mij uw hart. Hoe teer is deze aanspraak, hoe vaderlijk: Mijn zoon. Is dat niet waar soms? Zeker moet ge hier niet denken aan het kindschap, waarvan Joh. 1 en Rom. 8 spreken. Maar hier wordt gedoeld op de verbondsbetrekking, waarin de Heere Zich tot U gesteld heeft, reeds vanaf uw geboorte.

Tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Gij kunt het Koninkrijk Gods niet ingaan, tenzij gij opnieuw geboren wordt. Daarom zijt gij gedoopt met het water der besprenging en heeft de Heere van Zijn machtig heilswerk u een teeken en zegel gegeven.

Daarom noemt Hij u: Mijn zoon, dat wil zeggen: Ik heb recht op U, gij zijt niet vrij, gij behoort Mij toe. Zoo waarachtig als Ik leef, Ik heb geen lust in uw dood, maar hierin, dat ge u bekeert en leeft.

David richt zich gaarne tot de jongeren en zegt: Komt kinderen, hoort naar mij en ik zal u des Heeren vreeze leeren. Hij begint de kinderen erop te wijzen, dat ze hun tong voor het kwade moeten bewaren en hun lippen van bedrog te spreken. Dan zullen zij het goede zien. Dat wil zeggen, hij begint met het kwaad aan de buitenkant te bestrijden, opdat zij straks gevoerd worden tot de verdorven haard van hun bestaan, hun boos en arglistig hart.

Salomo richt zich gaarne tot de jongelingen, in wier boezem het leven bruischt en gist en waarschuwt ze op zoo ontroerende wijze voor de zonde en hun gevolgen.

Paulus zegt: Voedt ze op in de vermaning des Heeren. Leer den jongen de eerste beginselen naar de eisch zijns wegs. Obadja mocht getuigen: Ik nu vreeze den Heere van mijn jonkheid af. Zijn er zoo onder de lezers, die dat onder het getuigenis van den Heiligen Geest mogen beamen? Groot is dit voorrecht!

Mijn Zoon — mijn leerling — mijn catechisant. Spreekt gij zoo tot uw kinderen, ouders? Houd hier nu eens even op met lezen. Houdt gij uw kinderen voor de Wet Gods, het ijdele dezer wereld, de rijkdom van de vreeze Gods? Wat leeren ze thuis? Wat horen ze er? Wat zien ze? Leeren zij alleen de vorm? De steenkoude orthodoxie? Of de wereldgelijkvormigheid? Hoe uw levenswandel vloekt met uw belijdenis? Is uw godsdienst uw leven en uw leven uw godsdienst in handel en wandel?

Kinderoogen zien scherp! Hoe droevig is het in vele gezinnen gesteld. Het cement van alle gezagsverhoudingen: de vreeze Gods is vaak weg en daarom worden de gezinnen verwoest en gaan de kinderen naar de dansvloer. Gezegend het huis, waar de vreeze Gods nog woont. Menigeen ook van Gods kinderen zucht onder de last van de opvoeding.

Kom, klaag uw nood bij den Heere. De godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte voor dit en het toekomende leven. Zo iemand wijsheid ontbreekt — dat hij ze van Mij begeere. Hebt ge nu niet een jongen, dien ge van den Heere gebeden en gekregen hebt om voor den dienst des Heeren af te zonderen? De velden zijn wit om te oogsten, maar de arbeiders zoo weinigen. Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders uitstoote in Zijn wijngaard.

Mijn zoon, geef Mij uw hart. naar de raad van Uw Vader. Hoor

Mijn zoon. De volle zin des woords wordt ontsloten waar we deze hemelsche Wijsheid hebben leeren kennen, onze eigen wijsheid als dwaasheid is gebleken en toen reddeloos en radeloos zijn gezonken in de armen van Immanuël.

Zoovelen Christus hebben aangenomen, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden. Welk een eer! Welk een genadevoorrecht! Welk een onuitsprekelijke rijkdom: van een kind des duivels — een kind Gods. Hoor, hoe de Heere u noemt: Alzoo zegt de Heere, uw Schepper, o Jacob en uw Formeerder, o Israël: vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen; gij zijt Mijn.

Mijn, dat is een woord van uitzondering.

Mijn, dat is een woord van liefde. Want Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefdg, daarom heb Ik u getrokken met koorden der goerertierenheid.

Mijn, dat is een woord van innigheid en vertrouwelijkheid. Wanneer dat doorleefd wordt, huppelt een mensch van zielevreugde.

Hebt ge Immanuëls stem ooit gehoord en Zijn verlossende macht ervaren?

Nu komt tot allen voor het eerst of opnieuw deze vriendelijke vraag: Mijn zoon, geef Mij uw hart.

Wat is ons hart? Naar de Schrift is ons hart haard en bron van het leven des verstands, gemoed, begeerten en wil. De geest is het beginsel van het leven en het hart is daarvan het centrale orgaan. Zooals in het natuurlijke het bloed uit het hart naar alle leden stroomt, zoo is ook in het overdrachtelijke, uit het hart het gansche zieleleven. Uit het hart zijn de uitgangen des levens.

't Hart is het meest verborgen wezen van den mensch. 't Is diep en donker, arglistiger dan eenig ding — alleen ten volle gekend door Hem, die hart en nieren doorzoekt.

Het hart van een mensch neemt acht, bedenkt, overlegt, heeft raadslagen, inbeeldingen. Het is orgaan van vreeze, kommer, droefheid, nijd, trotsch, murmureering, ellende of ook eenvoud, liefde, vreugde en godsvrucht. Ook is het orgaan van willen en begeeren; het is afvallig, onbekeerlijk, stijf, of ook het is bereid, gehoorzaam, zoekt den Heere, heeft Hem lief, gelooft en vertrouwt op Hem of is boos en ongeloovig. Hieruit blijkt dus, dat 't hart het centrum is in 's menschen bestaan.

Wie nu iemands hart heeft, heeft den geheelen persoon en zijn goed. Wie 't hart van de bruid heeft, heeft de bruid en alles, wat zij heeft. Wie 't hart van zijn vrouw niet heeft, kan desondanks nog eel van haar hebben: geld, verzorging, mgang, enz., maar goed gezien heeft hij 't toch niet. En wie zou dit alles niet met verontwaardiging van zich werpen, omdat hij daarin mist juist dat, wat hij 't vurigst zoekt en begeert: haar hart.

Hartelijke omgang — hoe schoon - — hoe diep —• hoe vol! Maar harteloosheid — hoe grauw — hoe hol —< hoe leeg — vooral wanneer het aan de buitenkant gemaskeerd wordt door de schoone schijn. Daarom is het genaken met de lippen tot den Heere terwijl ge uw hart verre houdt — Hem zulk een gruwel. Bedenk dat gij, die zoo schoon en lang kunt bidden, maar desondanks Uw hart buiten het schootsveld van de pijlen van den Almachtige houdt. Ge hebt misschien wel een kind, dat door uw zwoegen en slaven in de wereld is vooruitgekomen, maar wiens hart ge kwijt zijt, omdat hij zich voor u schaamt. Uw verdriet is groot. Gevoelt ge nu de smart, die spreekt uit deze woorden van den Heere: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden? Dat is de taal van de teleurgestelde liefde.

Christus vraagt uw hart.

Dus niet uw geld! Al het goud en zilver is van Hem. Bedenk dat wel, gij die meent, dat ge Gods genade koopen kunt met uw rijkdom. Het is niet te koop. Want het is zonder prijs en zonder geld. Laat Simon de toovenaar u tot een waarschuwend voorbeeld zijn.

Uw hart. Dus niet uw tijd. Bedenk dit, gij, die het zoo druk hebt met de arbeid op alle terreinen des levens, zoodat ge geen tijd meent te hebben om tot uzelf in te keeren en 's Heeren Aangezicht te zoeken in afzondering en gebed.

Uw hart. Dus niet uw gevoel. Bedenk . dit, gij, die u bezig houdt met zekere religieuze gevoelens aan te kweken, enkele tranen te voorschijn te brengen en alzoo op uw gestalten bouwt — zonder dat Christus ooit een gestalte in u heeft aangenomen. Daarom bleef uw hart onveranderd en onvernieuwd.

Uw hart. Dus niet uw verstand. Bedenk dat wel, gij die nooit voor het Wonder gestaan hebt en u nog nooit verwonderd hebt, dat er aan U in uw doode rechtzinnigheid staande houdt. Gij die in bescjiouwing leeft, maar nooit hebt beleefd, wat ge beschouwt.

Uw hart. Dus niet uw natuurlijke deugden. Zij mogen u onder het licht des Heiligen Geestes worden als blinkende zonden tegenover de heiligheid Gods, die ze verschroeit.

Uw hart. Meer niet. Maar, wanneer de Heere ons hart heeft, heeft Hij alles. Want uit het hart zijn de uitgangen des levens. En met ons hart is alles voor den Heere. Ons geld en goed om te vragen: Heere wat wilt Gij, dat ik ermee doen zal?

Onze tijd, om dagelijks te vragen: H^ere, wat is Uw opdracht voor vandaag? Om ons weg te schamen, dat wij zoo lange tijd onze dagen hebben verknoeid in satans dienst. Ons gevoel om door den Heiligen Geest gereinigd, de diepten van de ontfermingen Gods te mogen ervaren, die ons verbreken en verbrijzelen en de liefdesbewogenheid van den Drieëenigen God in Immanuël te doorleven.

Ons verstand, om door den Heiligen

Geest verlicht, het Woord des Heeren te onderzoeken. Als ik Uw woorden heb gevonden, zoo heb ik ze opgegeten. Om te mogen denken uit Hem, die de rust is, ook voor het verstand. Zalig eigen wijsheid te verliezen, om alle gedachten en overleggingen gevangen te geven onder de gehoorzaamheid van Christus.

Onze deugden — die zijn er niet. Maar om uit Hem vruchten der dankbaarheid voort te brengen. Om te mogen wandelen in al die goede werken, die God in Christus heeft voorbereid.

Zonder uw hart zijn het alle vodden, waarvan de Heere een afkeer heeft.

Willen wij deze eis inwilligen? 't Zou gemakkelijk zijn, indien ^er geen mededingers waren. Voor den val was het: Aan Wien anders o Heere, zouden wij ons hart geven. Maar sinds wij ons hart aan den duivel verkwanseld hebben, gaat de satan rond als een brieschende leeuw, of ook zich vertoonend als een engel des lichts.

Zo klinken er zoovele stemmen, die roepen: Mij dat hart! In 't bizonder tot onze jongeren.

Daar is de drankduivel —• lees maar na: Spreuken 23 — die zich rood vertoont, aan wien de mensch soms alles offert. Daar is de duivel van de ontucht, zich openbarend in de snoodste hoer en de vriendelijk wenkende dame, die voor dit woord zou rillen. Lees maar eens na de geschiedenis van den verstandeloozen jongeling, die als een os ter slachting gaat en als een dwaas tot de tuchtiging der boeien. Hoe staat het daarmee in 't openbaar en in 't verborgen?

Daar is de duivel van de dans: Hij dat hart. Duizenden worden erin meegesleurd. Nederland danst op de graven van de 200.000 in de oorlog gevallenen! Land, land, land, hoor des Heeren Woord!

Daar is de duivel van de genotzucht. Halen van het leven wat er van te halen is. Laat ons eten en drinken en plezier maken, want morgen... ach, morgen, worden wij misschien allen versplinterd door de atoombom.

Daar is de duivel van de wereldgelijkvormigheid, die ook onder de kinderen des Verbonds zoo ontstellend groot is.

En zo kunnen wij doorgaan. De één offert alles op aan zijn zaak. Eerst het Koninkrijk Gods? Ja, dat wel, maar... in 't zakenleven kan ik niet zoo nauw zien. De ander is verstrikt in eerzucht, een derde draagt zijn halve hart den Heere na, wat de satan goed vindt, maar waarom de Heere bedroefd is. Een vierde is zoo ingenomen met eigen vroomheid, dat hij nooit als een ellendige komt tot Christus. En uit alles blijkt: Waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.

Maar heeft de Heere dan geen recht, ouderen en jongeren? Is Hij niet uw Schepper? Is Hij niet uw Formeerder en Onderhouder? Kunt ge één lid van uw lichaam verroeren zonder Zijn wil? Bovendien al deze roepers om uw hart hebben niets te geven. Immers niet de duivel en zijn afgezanten hebben recht op uw leven — maar de Heere. Want alles is van Hem. Is deze vraag niet nederbuigend goed? Wat een heerlijke bedoelingen. Alle schoone beloften van de wereld vervliegen in rook. Maar Hij doet hiermee wat duurzaam is. En, wat alles overtreft, is Hij het niet waard om gediend te worden om Zichzelfs wil? Moet niet de eer des Heeren voor en boven alles gaan?

Mijn zoon. geef Mij uw hart. Zie, Ik sta aan de deur van uw hart en klop; zoo ge Mijn stem hoort en de deur open doet, Ik zal tot u inkomen en Avondmaal met u houden.

Welk een onuitsprekelijke goedheid, dat de Heere naar zulk een vuil hart vraagt. Want 't is zóó verdorven en zoo aan alle Godskennis gespeend, ja zoo diep en donker, dat niemand van nature naar Hem vraagt. Daarom is het wonder van Gods ontferming zoo groot, dat Zijn opzoekende zondaarsliefde uitgaat naar vijanden, die Hij tot vrienden maakt. Want de diepste diepte van onze schuld en verlorenheid is, dat wij dat hart kwijt zijn. Onze positie is die van een vrije, die zich verkocht heeft en nu zijn levenlang slaaf blijft. Al zijn nakomelingen zijn als lijfeigenen geboren. Zoo is Adam gevallen en zoo komen wij als slaven der zonde en des duivels ter wereld en ontwikkelen wij ons. Gaat ons hart. van nature uit naar God en Zijn dienst? Naar 't aardsche, naar 't zinlijke is onze blik gericht.

Gebonden met duizend banden, waarvan wij U enkelen maar hebben genoemd. Het is niet alleen de onmacht. Dat is zoo erg. Wanneer een man zijn hart aan een slechte vrouw gegeven heeft, is hij voor altijd diep ongelukkig. Het is bovendien onze onwil. Vijanden van den weg van vrije genade!

Daarom is de prediking van Gods verlossende zondaarsliefde zulk een wonder! Want 's Heeren Woord is een daad. Wat doet Hij nu met zulk een boos en vuil hart? Dat slaat Hij stuk door Zijn Geest. Hij, verbreekt en verbrijzelt het en stelt ons onze blindheid, doofheid, hardheid ordentelijk voor oogen. Gezondigd tegen een getrouw God, die van Zijn recht nooit afstand doet. Daaronder breekt een mensch! Dat is voor ons hard en benauwd, want alles gaat eraan. Het kleed van onze ongerechtigheid wordt afgescheurd. Wie den Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid. Het kleed van onze eigen eer, van onze eigen vroomheid, het wordt ons getoond. Nooit waarlijk Uw eer bedoeld! Wanneer wij wat vromer in eigen oog worden en van strijd en worsteling tegen de zonde weten en van versterkingen op onzen levensweg, komt het kleed van onze eigengerechtigheid aan de beurt. Ach, welk een smart, wanneer de tollenaar geboren wordt. Waar ons eigen ik van de troon \»ordt gestoten en de diepten onzer verlorenheid worden getoond. Graaf maar dieper menschenkind en Ik zal u meer gruwelen toonen.

Is dat nu 's Heeren goedheid? Ja, onuitsprekelijk g»ed is Hij, want ons leven der zonde moet de dood in, opdat er een ander leven geboren worde. Dat alles is het gevolg van een nieuw hart, een vleschen hart, dat geschonken wordt inplaats van het oude, steenen hart. Een hart, dat acht geeft op 's Heeren dreigingen en beloften, van wraak over alle overtreding.

Hoe? zegt ge — geeft de Heere' een nieuw hart en vraagt Hij van ons ons hart? Geef Mij uw hart! Dat is het mysterie des heils. waarvoor elke ontbloote zondaar komt te staan. De Heere vraagt — de Heere geeft. Al Gods eischen worden gaven in Zijn Zoon. Is dat niet een wonderlijk God? Want het geven van ons hart vindt alleen plaats wanneer God ons in de radeloosheid van vloek en toorn, ons Zijn Zoon openbaart, wanneer wij in den nood van ons leven den blik mogen slaan op Hem, Wiens gestalte veel schooner is dan de menschenkinderen, op Wiens lippen genade is uitgestort.

Wanneer het daartoe komt, doen wij geen zucht tot onze zaligheid toe, maar is alles gave van den ontfermenden God. Wanneer gij nu vraagt: Waarom vraagt de Heere mijn hart, daar ik toch niet geven kan, vragen wij u in den naam des Heeren: Is dat uw nood, uw schreiende zielsnood?

Van uw zijde is dat eeuwig afgesneden, maar niet van Gods zijde. Omdat bij Hem wel kans is door de wonder uitlokkende vraag: Mijn zoon, geef Mij uw hart. Wanneer de heerlijkheid Gods u in 't aangezicht van Jezus Christus bestraalt om u te geven verlichting der kennis en uw hart in de worstelingen om licht en leven ontbrandt in 't zaligst zielsbegeeren, roep gij dan: Heere, weggegeven heb ik 't al, maar neem Gij het door Uw alvermogende kracht. Geef, wat Gij beveelt en beveel dan wat Gij wilt.

Opdat uw bede zij: Geef mij Jezus of ik sterf, buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Dek mijn ziel, die tot U schreit, met Uw algenoegzaamheid. Wil de Heere mijn hart wel hebben — vraagt er één? 'k Heb met zoo'n lust de zonde gediend, Hem getergd en tegengestreefd en mij daardoor toorn vergaderd. Dat is droevig! Maar hoor nu, wat de Heere zegt: Al waren uw zonden als scharlaken en al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden wit als wol en witter dan sneeuw. Gods genade is grooter dan de bergen van zonde en schuld. Al uw zonden zijn den Heere bekend.

Desniettemin zegt de Heere nog: Mijn zoon, mijn dochter. Hoor hoe teeder, hoe liefelijk en welluidend de Heere noodigt. Dat 't u verteedere en met tranen doe belijden: Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan en zeggen: Ik heb gezondigd. Erbarm U mijner.

De Wijsheid, die noodigt, is ook het Lam. De raad, die Hij als de Wijsheid geeft, brengt Hij ten uitvoer als de sterke God. Zo heeft Hij den Vader bevredigd en is Hij onuitsprekelijk dierbaar voor een iegelijk die gelooft. In Hem als het Lam, in Hem als de Wijsheid roept de Vader: Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij uw hart. Daarom houdt aan aan den Troon der genade, want in Hem is er een oneindige ruimte.

Bedenk het wel, dat de Heere nu nog zegt: Mijn zoon. Mijn dochter, hoewel uw naam naar recht is: snoodaard en ellendeling. Bedenk dat wel onbekeerden en onboetvaardigen. Waar de lankmoedigheid Gods ten einde toe wordt versmaad, zal 't

vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God. Vreeselijk is het, onder zulk een aanbod om te komen. Vreeselijk is het deze raad in den wind te slaan. Bedenk dan nog heden, wat tot uw vrede dient. Met dubbele slagen zullen geslagen worden allen, die den weg geweten en niet bewandeld hebben. Waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt gebluscht. De groote Rechter, die hier in neerbuigende goedheid uw hart vraagt en zegt: Mijn zoon, zal straks zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten. Leer uw vloek te doorleven, alvorens deze vloek u voor eeuwig treft.

Hoe is het nu met U? Hebt ge uw hart den Heere gegeven? Zoovelen zijn er, die hierop klakkeloos ja zeggen. Zij hebben naar eigen zeggen hun hart aan den Heer of Heere gegeven. Hoe dat is geschied, blijft een raadsel. Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in 't Koninkrijk Gods, maar die daar doet den wil Mijns Vaders. Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke. Dat is ontdekkend. Toets uzelf daaraan. Dat is tegelijk Evangelie, want dat wil zeggen, dat het ook voor u nog mogelijk is.

Welk een machtig werk verricht de Heilige Geest in 't herscheppen. Een woonstede Gods in den Geest te maken van een woonplaats van alle boosheden.

Dat is de kracht van het bloed van Christus. Hoe machtig is dat woord: Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon reinigt van alle ongerechtigheden. Waar de sprake van dit bloed is, moet de duivel zwijgen. Is dat bloed al gestreken op de posten van uw hart? Eerder zijt ge niet veilig!

Wanneer ge nu door genade uw hart zijt kwijt geraakt aan Immanuël en de Koning Zijn beeld in uw hart heeft achtergelaten — hoe is het nu? Vloeit uw mond steeds over van 's Heeren lof? Hij is het zoo waard!

Hoedanigen behoort gij te zijn in heilige wandel?

Zijt toch gedurig wakende aan den troon der genade, om op de uitgangen van uw hart te letten. De bruid was met niets minder tevreden dan Hem gevonden te hebben.

Heeft de Vader in Zijn Zoon niet alles geschonken? Zijn Eenige, teerbeminde Zoon. Is dat niet alles?

Hij heeft Zijn Zoon, Zijn Eenigen, Dien Hij liefhad, gegeven en met Hem schenkt Hij ook alles. Die hemelsche Magneet trekke uw harte omhoog, opdat ge zoudt zoeken, de dingen, die boven zijn. Want waar uw Schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

MIJN ZOON, GEEF MIJ UW HART

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's