Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Predikantsvrouwen en predikantsgezinnen

Meestal wordt er in de kerkelijke bladen geschreven over predikanten, terwijl de predikantsvrouwen op de achtergrond blijven. Daarom is het misschien goed om het nu eens over de vrouw van de predikant te hebben.

Predikantsvrouwen bekleden vaak een eenzame positie, zowel in het gezin — man veel weg — als daarbuiten. Velen staan alleen voor de opvoeding. Zij worden in leidinggevende functies gezet, waartoe ze vaak niet gevormd zijn. Vrije tijd (zondagen) is er weinig en de hele kerkelijke gemeente, met allerlei zorgen van iedereen, leeft in de gedachten mee, zij het dat dit vaker in een plattelandsgemeente dan in de grote stad voorkomt.

Dit beeld van de eenzame predikantsvrouw schetste ds. L. H. Ruitenberg, voorzitter van de Bond van Nederlandse Predikanten, in zijn rede voor de op 18 april 1966 in Utrecht gehouden jaarvergadering van de Bond.

Ds. Ruitenberg gaf in zijn rede veel interessante gegevens over het leven van de predikantsvrouw, gegevens die hij had verkregen uit een recente enquête die werd gehouden door de Bond van Nederlandse Predikanten in samenwerking met het Sociologisch Instituut van de Ned. Hervormde Kerk. Er werden 1566 formulieren verzonden; 782 kwamen ingevuld terug, hetgeen ds. Ruitenberg een hoog percentage noemde. De meeste reacties kwamen uit de groep van predikantsvrouwen tussen de 30 en 50 jaar.

Nog meer interessante mededelingen deed de voorzitter van de predikantenbond uit de gegevens die door deze enquête beschikbaar waren gekomen: Wat de kerkelijke afkomst betreft zei ds. Ruitenberg dat 83, 6 procent van de predikantsvrouwen uit de meelevende hervormde gezinnen komen en bijna 10 procent uit niet-kerkelijke gezinnen. De predikantsvrouwen behoren tot de allertrouwste kerkgangsters. Slechts 2 procent gaf te kennen dat ze niet geregeld of niet naar de kerk gingen. Domineesvrouwen die niet naar de kerk gaan zijn maar een slechte steun voor hun man en ook geen goed voorbeeld voor de gemeente.

De predikantsgezinnen blijven vrij groot. 17 procent heeft meer dan vier kinderen, slechts 8 procent is kinderloos. Universitaire studie wordt door 31 procent van de predikantskinderen gevolgd. Van hen studeert 18, 3 procent theologie, een cijfer dat volgens ds. Ruitenberg een gunstig licht werpt op het beleven der jongeren van hun vaders beroep. Uit de enquête bleek dat 70 procent van de predikanten een auto ter beschikking heeft De predikanten bewonen veelal oude huizen. Bijna 29 procent is vóór 1900 gebouwd.

De predikantsvrouwen hebben geen of slechts een enkele ochtend hulp.

De studie van de kinderen is dikwijls een zware last op het budget van het predikantsgezin. En de auto menigmaal ook.

Verschillende wensen bracht ds. Ruitenberg naar voren:

1. Bij een nieuwe opzet van de traktementsregeling zal meer dan tot nu toe gelet moeten worden op de financiering van de auto, die in het predikantengezin bepaald geen luxe is.

2. De romantiek van de oude pastorie zal men moeten laten varen. Het zou juist voor het leven van de predikantsvrouwen van grote betekenis zijn, als de kerkvoogden een actiever woonbeleid gingen voeren. Het moet mogelijk zijn op grote schaal oude pastorieën door nieuwe huizen te vervangen, met het gerief van deze tijd en afgestemd op zelfbediening, zonder de noodzaak van permanente hulp.

3. Meer vrije gezinszondagen. Uit de enquête bleek dat, vooral nu de vrije zaterdag is ingeburgerd, een zevendaagse werkweek voor de vrouwen niet meer te dragen is. „Laat de vader-predikant eenmaal in de vier of zes weken een weekend gewoon burger in zijn gezin kunnen zijn zoals de andere burgers in de gemeente."

Wat de laatste wens betreft, daarin zal ik hem niet volgen. Wanneer men zich geroepen weet om het evangelie te verkondigen zal het wel erg moeilijk zijn om zonder noodzaak verstek te laten gaan in de bediening des Woords.

Vragen rondom de belijdenis

In De Waarheidsvriend is ds. G. Boer nog steeds in gesprek met dr. C. Graafland. Hij wijst er daarbij op dat in het verleden oude en nieuwe vragen niet kerkelijk en gereformeerd zijn opgelost en begeleid doordat de belijdenis in de loop der eeuwen eigenlijk niet op een kerkelijke wijze aan de orde kwam. Hij acht dit een groot gemis, daar hier nu allerlei gevaren dreigen:

„In de eerste plaats is er de strijd met hen in de Hervormde 'Kerk, die de belijdenis op zijn best als een gepasseerd station beschouwen, een eerste commentaar op de Heilige Schrift, die mee mag klinken in de beslissingen die op de weg van het kerkelijk belijden van nu worden genomen. Deze opvatting verwerpen wij van heler harte.

In de tweede plaats is het levend rapport met de belijdenis èn tussen de Schrift en de belijdenis voor onszelf dringend nodig. Ieder van ons dient van uit de vreze Gods èn de Schrift en de belijdenis te doorkruipen. Gebeurt dit? Zo niet dan klinkt ons formeel beroep op de belijdenis vals en maken wij ons al te lichtvaardig af van oude en nieuwe vragen.

In de derde plaats is ook de functie en de inhoud van de belijdenis in de Geref. Gezindheid aan de orde, die met zorg vervult.

In hoeverre functioneert de volle inhoud van de belijdenis in de afgescheiden Gereformeerde Gemeenten en in onze gemeenten, ondanks het feit, dat wij die formeel willen handhaven?

Ook de ontwikkeling binnen de Geref. Kerken

vervult met grote zorg. Is daar niet een ontwikkeling gaande, die doet vrezen, dat de nieuwe vragen niet vanuit de volle inhoud van de belijdenis worden beantwoord? Is het dan zo, dat nieuwe vragen noodzakelijkerwijs de belijdenis moeten aantasten? Zijn daarom sommigen zo afkerig van de nieuwe vragen, omdat zij vrezen, dat zij in de beantwoording daarvan, iets wezenlijks kwijt raken? Is het alleen maar angst om niet op deze vragen in te gaan? Of zijn de nieuwe vragen in kaders gezet en voortgekomen uit een geest, die vreemd zijn aan de Heilige Geest? Of' worden zij gesteld door mensen, die hoewel niet uitwendig, maar toch innerlijk vervreemd zijn van het geloof der reformatie? Kunnen wij deze vragen intellectueel, theologisch, geestelijk aan?

Ik stel deze vragen, omdat er ook onder ons zijn, die aan deze vragen sjouwen en die niet altijd begrepen worden.

Zo kan ook niemand ontkennen dat er vanuit de Geref. Kerken wezenlijke vragen gesteld worden. Maar waarom gaan deze vragen gepaard met een algemeen erkende inzinking in het geloof en met een verandering van de functie van de belijdenis in de Geref. Kerken? Is er dan geen voortgang mogelijk van de volle schat der reformatie in deze tijd èn de beantwoording, althans een poging daartoe, van de vragen van deze tijd?

Is er de geestelijke weerbaarheid van het reformatorisch geloof, nu?

Want het geloof der Kerk verandert niet. Dat is een voorrecht. Het geloof heeft een eigen kennis en eigen ogen, waarmee gezien wordt. Het is betrokken op de toekomstige wereld zonder de taak 'n de tegenwoordige wereld uit het oog te verhezen. De boven geschetste moeilijkheden zijn niet bedoeld om de belijdenis betrekkelijk te maken, maar om te laten zien, hoe moeilijk de positie van de Jjeref. Bond is binnen èn buiten de Hervormde Kerk, juist ten aanzien van het levend rapport tussen de belijdenis èn de niet aflatende strijd om deze belijdenis geestelijk tot gelding te brengen èn ons niet af te wenden van de vragen van deze tijd.

Wij kunnen er op rekenen, dat een ontzaglijk moeilijke tijd ons wacht om in deze tijd van verval en snelle ontbinding de vitaliteit van de reformatie in ons te hebben, de wacht te betrekken via de belijdenis bij het geheim der godzaligheid en onder de zegenende en bewarende handen van de Koning der Kerk deze tijd aan te kunnen, omdat Hij deze aan kan."

Ook dr. Graafland maakt waardevolle opmerkingen over bepaalde theologische ontwikkelingen na Dordt, zegt ds. Boer, die wij ter harte kunnen nemen:

„Deze opmerkingen zullen ons alleen verder helpen, wanneer wij de eenheid van de reformatorische belijdenisgeschriften en de eenheid van de religie zowel in de reformatie als in de nadere reformatie erkennen en vasthouden.

Dit maakt uiteraard verder historisch onderzoek van het ontstaan van deze belijdenisgeschriften en van allerlei theologische ontwikkelingen niet overbodig. De kerkelijke geloofspapieren kunnen navraag lijden.

Wij willen als organisatie geen kerk spelen. Wij willen als organisatie geen rechter zijn in allerlei vragen. De gereformeerde religie is altijd breder geweest dan de gereformeerde bond en de Hervormde Kerk.

Wat wij wel willen is: helderheid in ons getuigen naar binnen en naar buiten.

Op deze helderheid van ons geluid heeft de Hervormde Kerk recht. Niemand in deze kerk dient onzeker te zijn over de positie van de gereformeerde bond. Hoezeer van bepaalde zijden in de kerk een onduidelijkheid van de bond op prijs gesteld wordt en een langzaam maar zekere inkapseling in de huidige modaliteitenvisie wordt nagestreefd, men mag weten, dat wij allen veel meer met elkander verbonden zijn door de gereformeerde religie dan verwacht wordt. Wanneer deze gereformeerde religie niet samenbindt, heeft de organisatie niet de minste betekenis.

Op deze helderheid heeft ook dat volk recht, dat om leiding vraagt. Ook dat volk heeft zijn gebreken, maar daarin leeft de gereformeerde religie. Het is aan ons' om het te leiden in de volle diepte en breedte van deze religie.

Op deze helderheid heeft ook dr. Graafland recht, zodat wij weten wat wij aan elkander hebben."

Inderdaad, ik kan dit onderschrijven dat we moeten weten wat we aan elkaar hebben, maar dat men buiten de Gereformeerde Bond ook moet weten wat men aan ons heeft.

De liturgische traditie in Dordt losgelaten?

Volgens dr. Graafland is „de liturgische traditie in Dordt losgelaten". Ds. Boer gaat op deze opmerking als volgt in:

„De vraag rijst: Welke liturgische traditie is in Dordt losgelaten? Is er in ons land ooit sprake geweest van een bredere of rijkere liturgische traditie? Is het niet veeleer zo, dat in ons land altijd een sobere liturgie is geweest? Ik meen, dat Dordt niets belangrijks heeft losgelaten.

Dr. Graafland denkt aan de liturgie van Calvijn in Straatsburg. Nog afgezien van de vraag, waarom Calvijn na zijn terugkomst uit Straatsburg deze liturgie niet meer heeft gebruikt (een kwestie die nog nooit is uitgemaakt) hebben wij er in deze tijd en in deze situatie geen behoefte aan ons liturgisch standpunt te herzien. De ontwikkeling van de liturgie in de wereldkerk, in de Duitse en Zwitserse kerken als ook in onze eigen kerk lokt ons niet aan. Hoeveel waarschuwingen liggen daar niet in?

Maar zet dit alle liturgische bezinning niet op dood spoor? Allerminst Maar het gaat in de bezinning tegelijk over de vraag: Wat doen wij er mee en wat is er uit te gebruiken? Bij dit alles kan een diepgaand verschil openbaar komen niet alleen

in de zaken van de liturgie, maar ook in onze visie op het geheel van onze kerk. Leven wij in deze kerk in een min of meer normale situatie of in een noodsituatie? De antwoorden, die op deze vraag gegeven worden, zijn bepalend door onze houding in de practijk. Deze houding is, dat wij ons houden en blijven houden aan de liturgie, zoals wij die hebben. Daarnaar verwijst ons statuut.

Op de weg: terug achter Dordt inzake de liturgie, volgt de gereformeerde bond dr. Graafland beslist niet."

Meer ruimte in de Bond?

Dr. Graafland had ook geklaagd over te weinig ruimte in de Gereformeerde Bond. Ds. Boer schrijft hierover:

„Wat tenslotte de meerdere ruimte betreft, die dr. Graafland zoekt in de Geref. Bond, meer dan officieus — zoals hij zegt — is toegestaan, wij verwijzen hem naar het officiële statuut, dat hij kent. Wil hij meer dan deze officiële ruimte, dan zal hij een voorstel moeten doen dit statuut te veranderen en te herzien.

Hij heeft daartoe het recht, al kan direct erbij gezegd worden, dat het hoofdbestuur dit niet bevorderen zal.

Organisatorisch en psychologisch gezien is de weg, die hij bewandelt niet de geëigende om zijn gedachten gerealiseerd te zien. Dan moet hij de aangewezen weg gaan, die tot dat doel kan geraken, dat hij zich stelt Hij snakt naar meer ruimte (zie Verschuivingen in de Geref. Bondsprediking). Welke ruimte wil hij meer dan de officiële grondslag?

Ook wordt in het boekje van dr. Graafland gezegd, dat zij, die de noodzaak van een vernieuwing inzien, aangevochten worden door de verzoeking uit te stappen omdat het hun in de Hervormd-Gere formeerde kring te benauwd wordt

Wij willen dit niet al te serieus nemen. Mocht dit serieus bedoeld zijn, dan moet er klaarheid komen. Dr. Graafland kan zich de moeite besparen meer ruimte in de Geref. Bond te verkrijgen dan boven omschreven is.

Wij zouden een breuk met wie dan ook ernstig betreuren en zoeken een band met alle leden. Maar dit moet kunnen. Wanneer dit niet kan, dan is een organisatorisch eerlijk uiteengaan beter dan een gedwongen samenzijn.

Ieder begrijpt, dat wij ons in een organisatie naar elkander hebben te schikken, elkander hebben te verdragen, elkander de ruimte hebben te geven, die nodig en mogelijk is. Wij hebben elkanders liggingen te verdragen en nog veel meer.

Maar één ding kan een organisatie nooit verdragen, dat is, dat haar grondslag wordt aangetast Eén ding is niet te verdragen, dat is, dat van binnenuit en van buitenaf geageerd wordt tegen de organisatie.

Wanneer nu de Bond in overgrote meerderheid zo wil zijn, zo wil handelen en zo wil staan in de Hervormde Kerk, dan zeg ik niet, dat ieder, die in ondergeschikte zaken anders denkt, anders handelt en anders staat in de Herv. Kerk moet heengaan, of het moest zijn, dat hij de grondslag en het doel ondermijnt.

Daarentegen zullen wij ons gaarne en van harte schikken in het geheel van de organisatie, wanneer de geestelijke verbondenheid meer, ja veel sterker is dan de dingen, waarover wij verschillend denken. Wie dit niet kan die moet de konsekwenties daarvan aanvaarden."

Tenslotte doet ds. Boer een appèl op alle leden van de Bond om met elkaar de goede weg te zoeken.

Belangrijke dingen zijn hier aan de orde gesteld. En het is goed dat er duidelijke taal gesproken is. Men moet elkaar echter niet dan in uiterste noodzaak loslaten.

Kroniekschrijver.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 april 1966

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's