Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeentebestuur (10)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeentebestuur (10)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT DE GEMEENTELIJKE HOEK

De heer C. den Uil, gemeentesecretaris van Hendrik-Ido-Ambacht, vervolgt zijn serie artikelen over het gemeentebestuur.

GEMEENTEBESTUUR (10)

Vóór de inwerkingtreding op 1 januari 1975 van de wet van 6 mei 1976, Stb. 312 bepaalden de artikelen 60 en 64f van de gemeentewet, dat de leden van de raad, waar en voor zover de raad het regelde, voor het bijwonen van zijn vergaderingen en van vergaderingen van de afdelingen van de raad een vergoeding genoten, waarvan het bedrag voor gedeputeerde staten, nadat de raad was gehoord, werd vastgesteld, alsook dat deze regeling eveneens op de leden van een door de raad ingestelde commissie van toepassing was. Het woord „vergoeding" is in 1931 in de gemeentewet opgenomen. Daarvóór sprak zij van „presentiegeld", duidelijk bedoeld als aanmoediging tot het bijwonen van de vergaderingen. Met het woord „vergoeding" wilde men te kennen geven, dat het ging om een tegemoetkoming in de kosten of in de derving van inkomsten wegens het deelnemen aan een vergadering. Omdat de vergoedingen aan de lage kant bleven en naar het bijwonen van de vergaderingen werden berekend, bleef men in de praktijk echter spreken van presentiegeld.

Hoewel naast dit presentiegeld in de loop der jaren in sommige gemeenten andere faciUteiten werden gegeven, zoals een vergoeding voor een telefoonaansluiting, voor kosten van plaatseUjk openbaar vervoer en voor de kosten van assistentie van de fracties, is het voor ieder, die geen vreemdeling in het gemeentelijk Jeruzalem is, duidelijk dat daarmede op het gebied van de honorering geen gelijke tred gehouden met de toenemende werkzaamheden.

Er is immers nagenoeg geen enkel terrein van het maatschappelijk leven, waarop de overheid (ook de gemeentehjke) zich piet beweegt. Het is duidelijk, dat, wil men zijn taak als raadslid goed vervullen, aan het raadswerk, speciaal ook buiten de vergaderingen, zeer veel tijd moet worden besteed. Begrijpelijk dus, dat de gedachten van lieverlede zijn uitgegaan naar een andere wijze van beloning. Het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft met het oog hierop een commissie ingesteld onder voorzitterschap van de burgemeester van Breda, de heer Ir. W. J. L. J. Merkx. De taak van deze „Commissie Merkx" genoemd, werd als volgt omschreven: „Het instellen van een onderzoek naar de positie van het raadslid - zowel van zijn wettelijke als feitelijke - , naar de herkomst van de raadsleden, alsook naar de factoren welke spreiding in die herkomst of welke belangstelling voor het lidmaatschap van de raad belemmeren en het zo nodig doen van voorstellen tot verbetering met het oog op de eisen welke het besturen van de gemeente nu en in de toekomst verwacht wordt te stellen."

Het rapport van de commissie is in februari 1974 gepubUceerd. De commissie, die als uitgangspunt heeft genomen dat er geen financiële belemmeringen mogen bestaan om raadslid te blijven of te worden, pleit voor een systeem, waarbij wordt afgestapt van een vergoeding per vergadering en waarbij een tegemoetkoming op jaarbasis wordt uitgekeerd en tevens een onkostenvergoeding wordt genoten.

De regering heeft de in het rapport neergelegde gedachten grotendeels overgenomen en verwerkt in een wetsontwerp, dat heeft geleid tot de totstandkoming van de bovengenoemde wet van 6 mei 1976. De bestaande artikelen 60 en 64f van de gemeentewet zijn vervallen en vervangen door de nieuwe artikelen 64f tot en met 64j.

De inhoud van deze artikelen komt op het volgende neer.

Raadsleden, die geen Hd zijn van het college van burgemeester en wethouders, ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. Deze bedragen worden op jaarbasis door de raad bij verordening vastgesteld naar bij al­ gemene maatregel van bestuur te stellen nadere regelen. Deze nadere regelen zijn gegeven bij Koninklijk Besluit van 20 november 1976, Stb. 621.

Leden van door de raad, burgemeester en wethouders of de burgemeester ingestelde commissies, die geen raadslid zijn, ontvangen, behoudens enkele uitzonderingen, die hierna zijn vermeld, voor het bijwonen van vergaderingen van de commissies een vergoeding (presentiegeld). Ook deze vergoeding wprdt door de raad bij verordening vastgesteld naar bij algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regelen. Deze nadere regelen zijn gegeven bij hetzelfde K.B., hierboven genoemd.

Het K.B. bevat 2 tabellen n.l. tabel I voor maximumvergoedingen voor werkzaamheden en onkosten voor raadsleden en tabel II voor maximumpresentiegelden voor commissieleden, die geen raadslid zijn. Deze maximumbedragen worden telkens per 1 januari door de minister van binnenlandse zaken herzien aan de hand van indexcijfers.

Voor de toepassing van de tabellen wordt onder het aantal inwoners van een gemeente verstaan het aantal, zoals dit voorkomt onder de laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

De raad kan in zijn vast te stellen verordening van de maximumbedragen in de tabellen alleen naar beneden afwijken tot een maximum van 20%. Ook kan de raad in zijn verordening bepalen dat een gedeelte van de vergoeding voor de werkzaamheden, tot een maximum van 20%, wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. De uitkering aan het raadslid van dit gedeelte vindt dan plaats op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Bij overgang van een gemeente door terugloop van het bevolkingscijfer naar een lagere klasse kan de raad bepalen dat de zittende leden tot hun aftreden de geldende vergoeding en tegemoetkoming behouden. Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten onder koninklijke goedkeuring een gemeente voor de vaststelling van de bedragen voor vergoeding en tegemoetkoming in een hogere klasse plaatsen dan die, waar­ toe zij krachtens het aantal inwoners zou behoren. De vergoeding en de tegemoetkoming in de kosten worden door het raadslid genoten met ingang van de dag van beëindiging.

Aan de nota van toelichting bij het ontwerp-besluit, dat heeft geleid tot genoemd K.B. van 20 november 1976 ontleen ik nog het volgende.

„Zoals in de memorie van toehchting van de wet van 6 mei 1976, Stb. 312, houdende invoeging van een titel II B in de Eerste Afdeling van de gemeentewet in het algemeen gedeelte is uiteengezet, wordt in de onderhavige algemene maatregel van bestuur volstaan met het geven van een aantal hoofdregels. Hierdoor wordt aan de gemeentebesturen de mogelijkheid gegeven om, zij het binnen zekere grenzen, bij de vaststellingen van de diverse vergoedingen en tegemoetkomingen rekening te houden met plaatselijke omstandigheden. Het spreekt verder vanzelf dat de bevoegdheid om van de maximumbedragen naar beneden af te wijken geen aanleiding mag zijn om eventuele financiële problemen van de gemeente af te wentelen op de raadsleden met name niet, indien dat belemmering voor het vervullen van het raadslidmaatschap tot gevolg zou hebben. Nu in de wet gekozen is voor een beloningssysteem dat niet is afgestemd op de financiële positie van het individuele raadslid, mag de toepassing van de hier gegeven bevoegdheid daartoe dan ook niet leiden. Gebruikmaking van deze bevoegdheid zal dan ook voldoende moeten worden gemotiveerd."

De tekst van de nieuwe artikelen van de gemeentewet verder volgend, zien we dat de leden van een commissie, die geen raadslid zijn, voor zover de raad het bepaalt, een vergoeding ontvangen van reis-en verblijfkosten i.v.m. reizen binnen de gemeente. Ook deze vergoeding wordt door de raad bij verordening vastgesteld. De Kroon kan bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen stellen t.a.v. de vergoeding. Een hierop betrekking hebbend K.B. is nog niet verschenen. In de niet al te grote gemeenten zal vaststelling van een dergeüjke verordening geen zin hebben.

Vervolg op pagina 8 Vervolfï van pagina 7

In bi] algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kan de raad bepalen dat leden van een commissie een. vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie ontvangen, die afwijkt van de bij verordening geregelde. De wetgever heeft hier het oog op bijzonder deskundige commissieleden, zoals architecten.

In bijzondere gevallen kan de raad bepalen dat de leden van het'dagelijks bestuur van een commissie, die geen lid zijn van het college van burgemeester en wethouders, een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Deze bepaling kan b.v. worden gehanteerd voor de bezoldiging van leden van het dagelijks be­ stuur van deelgemeenteraden. In deze gevallen wordt niet het gewone presentiegeld genoten. Ook ambtenaren, die als zodanig tot lid van een commissie zijn benoemd, ontvangen geen presentiegeld.

Bovengenoemde afwijkende vergoedingen worden door de raad bij verordening vastgesteld onder goedkeuring van gedeputeerde staten. De Kroon kan te dien aanzien nadere regelen stellen, maar heeft dit tot op heden niet gedaan.

Aan raads-en commissieleden, die geen lid zijn van het college van burgemeester en wethouders, vindt vergoeding van reis-en verblijfskosten, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een besluit van het gemeentebestuur, een gemeentelijke commissie of het dagelijks bestuur daarvan, alleen plaats overeenkomstig door de raad bij verordening vastgestelde regels. In de praktijk wordt hiervoor aansluiting gezocht aan de bepalingen van het voor rijksambtenaren geldende Reisbesluit 1971.

Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van de raad, van een commissie en van het dagelijks bestuur van een commissie als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente.

Voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover de raad dit, bij verordening, bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. De wetgever heeft dus geen aanleiding kunnen vinden in de wet voor raads-en commissieleden een verbod op te nemen ten laste van de gemeente andere faciliteiten of voordelen te ontvangen dan geldelijke vergoedingen. Op vragen uit de Tweede Kamer op wat voor voordelen hier - wordt gedoeld, heeft de minister geantwoord: „In de praktijk komen ook voorzieningen ten behoeve van raadsleden voor, die niet bestaan uit rechtstreekse geldelijke vergoedingen, zoals copieerfaciliteiten, aboimementen op vakliteratuur en tram-of busabonnementen voor rekening van de gemeente."

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat het geven van vergoedingen aan fracties bijvoorbeeld voor secretariaatswerkzaamheden, fractieassistentie enz. niet in strijd met de wet wordt geacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1978

De Banier | 8 Pagina's

Gemeentebestuur (10)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1978

De Banier | 8 Pagina's