Herdersleven
In een wat mijmerige stemming zat ik op die morgen op een van de hoogste punten van een langgerekt stuk heide, plaatselijk bekend onder de naam Keizand. Ik genoot van de stilte, de kudde graasde rustig. Hoewel wat verspreid staande jeneverbessen en eikebosjes het overzicht soms belemmeren, graasde de kudde het eerst uur in zo'n dichte kring dat ik in een oogopslag het koppel kon gadeslaan. Krakend grind en motorgezoem kwam uit zuidelijke richting aanzwellen. De jeep van de jachtopziener. Een doorgaans stug aandoende man, die bij tijd en wijle toch ook heel spraakzaam kan zijn. Meestal lijkt'ie geen tijd voor me te hebben en toert verder na een korte blik mijn kant uit te hebben geworpen. Deze keer hield hij halt bij mijn heuvel. Hij draaide het portierraampje open om te informeren hoe het met de schapen ging. Al bij de volgende vraag kwam naar mijn idee de aap uit de mouw. Hij bleek op onderzoek uit te zijn: „Zie jij nog wel eens raven?" „Nou je 't vraagt, eigenlijk heb ik ze sinds de lammerentijd nog maar zelden gezien." Daarvoor waren ze regelmatig in het veld, orkestje-spelend met hun spraakorgaan. De gekste geluiden kunnen ze ermee produceren. „Waarom vraag je dat?" „Ik zie ze de laatste maanden bijna nooit meer", antwoordde de man in het groen. „Is er iets met ze gebeurd?" vroeg ik nieuwsgierig. „Ik zal je wat vertellen. We hadden verschil van mening, de bosbeheerder en ik, over de raven. De bosbeheerder wilde stoppen met bijvoeren. De vogels zouden zichzelf moeten kunnen redden in de natuur. Ik was daarop tegen. Mijn logica was dat, als je ze niet meer bijvoert, ze dan vertrekken. Dan is voor hun dit terrein geen interessant territorium meer. We hebben uitgevoerd wat de bosbeheerder wilde en zijn deze winter gestopt met bijvoeren. Ik geloof dat we nu moeten vaststellen dat mijn verwachting is uitgekomen. Ze zijn weg. Ik weet genoeg, Ajo." Hij draaide zijn raampje dicht en reed verder. Aardig verhaal, dacht ik, en keerde terug tot de indrukken van het veld. Even later kwam een bebaarde man met een vlindernetje mijn kant uit gelopen. Hij stelde zich aan me voor. Ecoloog voor de gemeente Apeldoorn. „Ik ben bezig met een rapportage van de flora en fauna in de Loenermark." Ik gaf hem het verhaal van de jachtopziener door en vroeg wat hij ervan dacht. „Hij heeft inderdaad gelijk", zei de ecoloog. „Zonder slachtafval verdwijnen de raven, dan vinden ze te weinig van hun gading. Van kadavers of slachtafval moeten ze het hebben." Ik begreep het niet helemaal. Vroeger was het immers een algemeen voorkomende vogel. „Wat is er aan de natuurgebieden veranderd, dat de raven het zonder hulp niet redden?" vroeg ik hem. „Vroeger kon gestorven wild in de bossen liggen te verteren. Mooi voedsel voor de raven. Nu klaagt het publiek bij de bosbeheerder als er een dood dier niet opgeruimd wordt. Kadavers gooiden de boeren eeuwenlang op de mesthoop. Dat is tegenwoordig streng verboden. Alle kadavers worden keurig afgevoerd. Voor raven valt er op een hoeve niets meer te halen", antwoordde hij. „Zal ik je nog eens iets anders vertellen?" ging hij lachend verder. „De raven van de Loenermark zijn gewoon de A-50 overgevlogen en leven nu bij de overburen, in het Deelerwoud. Want daar worden de raven wel bijgevoerd." Zogenaamd natuurlijk bosbeheer heeft dus ook een prijskaartje: het verdwijnen van soorten, dacht ik.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 9 augustus 1995
Terdege | 68 Pagina's