Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wie het alleen welgaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie het alleen welgaat

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zo weet ik toch dat het dien zal welgaan die God vrezen." Prediker 8: 12.

Salomo, de dichter van de prediker, schijnt dit boek geschreven te hebben in zijn ouderdom. Hij kon getuigen van Gods onveranderlijke trouw, tegenover zijn ontrouw. In zijn leven is het duidelijk bevestigd. „Ik de Heere word niet veranderd, daarom zijt gij o kinderen Jacobs niet verteerd." Het verband van de tekst wijst op het schijngeluk en de schijnvoorspoed der goddelozen. God geeft velen in hun goddeloze wandel, verlenging van dagen. Het is echter tot hun verderf. Het ware geluk is alleen voor degenen die God vrezen.

Van nature is er niemand die God vreest. In Gods Woord wordt dat duidelijk geleerd, en de praktijk van het leven bevestigt dat. Niemand is er die naar God zoekt, allen tesamen zijn wij afgeweken in ons verbondshoofd Adam. Wij zijn vijanden van God en van Zijn genade. Godsvreze is dan ook het werk van de Heilige Geest in het hart van een wedergeboren zondaar. Als Salomo spreekt van hen die God vrezen, bedoelt hij daarmee niet de slaafse vreze, die er kan zijn bij degenen die leven onder de waarheid. Deze vreze is een vreze voor de straf en de schade van de zonde. Grote benauwdheid kan er in het hart zijn van hen die alleen maar slaafse vreze hebben, doch de waarachtige vernedering voor God en de liefde gewerkt door Gods Geest wordt gemist.

Ook wordt niet bedoeld de wettische vreze waardoor we wel vroom in eigen oog worden, als de rijke jongeling, maar waaraan de liefde Gods en de ware vernedering des harten ten enenmale ontbreekt.

Ook de gemoedelijke vreze niet, die een boom is zonder wortels gelijk te zien is in Orpa; het zijn bladeren zonder vrucht. Met de vreze Gods wordt bedoeld de ingeplante, kinderlijke, reine, heilige en ootmoedige vreze Gods. Vreze uit liefde tot God, Zijn deugden, Zijn wet en Zijn instellingen.

De vreze die de wet ontdekt in haar uitgebreidheid en geestelijkheid. Die de zonden bloot legt en de uitwendige verdorvenheid leert. Denk aan de Bijbelheiligen; Mozes, die bevreesd en bevende was, Job die zich verfoeide in stof en as. Jesaja, die het „wee mij, ik verga" uitsprak. Johannes, die als dood aan Jezus' voeten viel. Die vreze wordt gewerkt door de Heilige Geest en is uit de ware wortel, Christus. Die vreze doet hijgen naar God en Zijn gemeenschap. Krachtens die vreze bedelt de zondaar bij God en krijgt op Gods tijd licht in , het enige geneesmiddel, Christus. Die vreze wordt ingeplant, doch ze wordt ook beoefend.

Het komt gewis openbaar in ons persoonlijk leven. Hoe noodzakelijk is deze vreze, die zich richt op het voorwerp des geloofs, God in Christus. De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid en» ze bestaat tot in der eeuwigheid.

Onze tekst zegt: „dat het dien zal welgaan". Velen denken dat het hen welgaat als ze gezond zijn, godsdienstig zijn, tijdelijke goederen hebben, plezier en vermaak hebben, of oud mogen worden. Velen denken dat het hen welgaat als ze deugdzaam leven of wat gemoedelijkheid en teerheid hebben.

Er is echter zoveel schijnwelvaart en schijnvoorspoed. Zeer velen worden met de tijdelijke weldaden van God afgetrokken. Ze maken zich vet voor de dag der slachting. Gewis, de Heere zegent menigmaal tijdelijk, degenen die uitwendig wandelen op het pad van Zijn geboden. Doch zonder kinderlijke vreze gaat het hen niet waarlijk wel.

Waarlijk wel, gaat het hen die God vrezen. Het gaat hen tijdelijk, geestelijk en eeuwig wel. Tijdelijk, omdat ze Gods weldaden ontvangen uit Gods rechterhand. De weldaden zijn door Christus verworven en zijn dus Vaderlijke weldaden. Geestelijk gaat het hen wel, omdat ze vrede met God hebben en vrede des gemoeds, ondanks strijd, verberging en verdorvenheid. Die God vrezen kennen een staatsverwisseling, want ze zijn van dood levend gemaakt. Het gaat hen wel, omdat Gods werk een eenzijdig, onveranderlijk genadewerk is. Het gaat hen eeuwig wel omdat de zalige gemeenschap Gods eeuwig hun deel zal zijn.

De vraag kan nu gesteld worden, hoe is dat te rijmen met de uitwendige en inwendige verdrukkingen, beproevingen, verbergingen, bestrijdingen, haat en smaad van de wereld? Gods Woord getuigt veelvuldig van de verdrukkingen van Gods kinderen en de praktijk leert het. Het zijn noodzakelijke en heilige verdrukkingen. In de diepste noden en ellenden kan de Heere het zo wel maken dat ze met de Sunamitische zeggen, als men vraagt, „Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met uw kind?", het is wel. De verdrukkingen en ellenden, uit- en inwendig, werken lijdzaamheid en drijven uit naar God. Ze worden gespeend aan de wereld en worden geoefend in de vreze Gods, ja ze leren zichzelf en God meer en meer kennen.

Ze werken een vreedzame vrucht der gerechtigheid. Alle dingen moeten medewerken ten goede, degenen die God liefhebben, n.l. degenen die naar Zijn eeuwig voornemen geroepen zijn. Rom. 8 : 28. O, wonderlijk heilgeheim, „welgaan" omdat Christus Zijn kerk ondersteunt, hun smarten peilt, de noden vervult en in de diepste wegen bewaart. Hij verbreekt de tegenstand en opstand op Zijn tijd en wijze en leert de roede kussen, en de bekommernis op Hem werpen. In het sterven gaat het hen wel, want in Christus ligt de zaligheid voor de ganse kerk.

In het dal der schaduwen des doods is Hij bij hen. Zijn stok en Zijn staf ondersteunen. Hij maakt het wel, eerst naar de ziel als het lichaam in het graf gelegd wordt. De zielen van degenen die God vrezen juichen na hun dood voor de troon. Het gaat hen straks naar lichaam en ziel wel als de Heere het stof uit de aardkluiten tevoorschijn brengen zal. Dan zullen lichaam en ziel verenigd, eeuwig Zijn lof verkondigen in storeloze zaligheid.

Nu zegt Salomo: „Ik weet". Hoe kwam hij aan die wetenschap? Allereerst uit het Woord des Heeren dat vol is van beloften Gods omtrent de Godvrezenden. De Heere heeft het toegezegd aan Zijn volk dat Hij ze tijdelijk, geestelijk en eeuwig zal bewaren. Ze worden in de kracht Gods bewaard tot de zaligheid die aan hen zal geopenbaard worden in de laatste tijd. Hij wist het ook vanwege de praktijk des levens. Al de bijbelheiligen waren als een wolk van getuigen. Denk aan Noach, Abraham, Izaak, Jacob, Mozes en David. David zong op het laatst van zijn leven zijn zwanenzang. „Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans hebt Gij mij een eeuwig verbond gesteld". Gods getrouwheid kon niet teniet worden gedaan door ontrouw. Salomo wist het ook uit eigen ervaring. Hij vreesde de Heere, doch had gedwaald als een verloren schaap. Verre was hij van de Heere afgeweken geweest, doch de Heere had hem terecht gebracht. Het was dus een geheiligde wetenschap, uit persoonlijke ondervinding. Ieder dergenen die de Heere vrezen komt achter die wetenschap, al is het dat ze er in de druk niets van bezien kunnen. Het einde zal zijn: de Heere heeft alles welgemaakt.

Zijn doen is enkel majesteit, aanbiddelijke heerlijkheid. De voetstappen der schapen zijn in Gods Woord getekend. Paulus zeide: „Ik heb de goede strijd gestreden". Welk een wonderlijke wetenschap.

Daar staat tegenover de wetenschap, dat degenen die God niet vrezen ervaren zullen dat het hen kwalijk gaat. Hier geen toevlucht en bij de dood geen toevlucht. Bij de dood ontvalt alles, buiten God. Gods kinderen houden God over. Ze houden dus alles over. Die God vrezen, zullen het aardrijk beërven. Dat het ons tot ernstige overdenking zij en tot naarstig onderzoek. De Heere verwekke de vreze van Zijn Naam in onze harten en doe ons de zonde haten, vlieden en verlaten. Des Heeren vrees is rein, zij opent een fontein, van heil dat nooit vergaat. Als de wereld verzinkt in eeuwige jammer, gaat de kerk erven.

Gods getrouwheid is een eeuwigen getrouwheid. De dichter van Ps. 56 zingt: „Dit weet ik vast, God zal mij nooit begeven. Niets maakt mijn ziel vervaard". Deze wetenschap doet Gods kinderen bij tijden het hoofd uit de gebreken opheffen. De strijd zal niet eeuwig duren. Hun bestaan zal eenmaal de laatste slag krijgen bij de dood. Dan zal het hen eeuwig storeloos welgaan, eerst naar de ziel en straks naar ziel en lichaam.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1985

De Saambinder | 8 Pagina's

Wie het alleen welgaat

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 november 1985

De Saambinder | 8 Pagina's