Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het land van de Bijbel 11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het land van de Bijbel 11.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

B. Het huiselijk leven.

3. De kleding.

Allereerst een opmerking, die wel van belang is. En dat betreft de verschillende ”zeden en gewoonten” van de Oosterling. Deze zijn namelijk veelal zeer tegenovergesteld met die, welke van óns zijn als Westerlingen.

Dit verschil te zien, is weer van belang voor de uitlegging van de Bijbel. Ook ten opzichte van de ”kleding” en het dragen van de kleding.

Wat bij ons telkens weer verandert volgens onze mode-voorschriften, blijft voor de Oosterling eeuwen lang onveranderd.

De vraag is: waaruit moet dit ”onveranderd” blijven verklaard worden? Wel uit het feit, dat de Oosterling enige verandering van die zeden en gewoonten beschouwt als een ”zedelijk kwaad”. Want men gaat ervan uit, dat hun zeden ”Goddelijk gezag” droegen, d.w.z. als gezag van hùn goden. Zulk een beschouwing is dus puur ”heidens”.

Toch ligt hierin wel een beschamende opmerking voor òns opgesloten.

Houden ook wij ten opzichte van onze levensbelangen rekening met de Heere? Ach, wat leven we vaak oppervlakkig en wat kunnen we de Heere toch veelal aan Zijn plaats laten, nietwaar! Ja, ten opzichte van grote zaken, maar ook van kleine dingen, ja, wat wij vaak kleine dingen noemen.

We komen hierbij terecht bij de leer van de ”Voorzienigheid Gods”, waarvan onze ”Hei- delberger” zegt in Zondag 10 ”En alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen.”

Doch nu een en ander over de ”kleding” bij Israël, zoals de Heere die voorschreef. En dan lezen we in Deut. 22 vs. 11:

”Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen tegelijk.” Dat was dus geen kleed van tweeërlei stof.

Het had deze betekenis voor Israël, dat het ongelijksoortige niet mocht worden samengebracht. Vandaar, dat we in dit verband ook lezen in vers 9 van Deut. 22: ”Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei bezaaien.” En in vers 10: ”Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel tegelijk.”

Er lag hierin verklaard de diepe gedachte: ”De Heere uw God zult gij alleen dienen.” Alzo: geen samenbundeling van het ongelijksoortige! Geen samenbundeling van: God wat en de mens wat; God wat en de wereld- dienst wat. Dat is dus: geen samenbundeling van een ”wereldse levensbeschouwing” en een ”christelijke levensstijl”.

Dat verklaart de Heere heel duidelijk in Zijn Woord. Zie II Korinthe 6 de verzen 14 t/m 17. Daar lezen wij o.a.: ”Trek niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis? En wat samenstemming heeft Christus met belial, of wat deel heeft de gelovige met de ongelovige? Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? En wat we verder hiervan lezen in dit gedeelte. ”Nieuw-Testamentisch” dus: ”Geen kleed van tweeërlei stof”.

Weet u wat in dit verband zo opmerkelijk is? Dat Luther zèlf ook hierop heeft gewezen in zijn ”Vijf en negentig stellingen”, welke hij aan de deur van de Slotkapel te Wittenberg had aangebracht!

Heel de tendens van de 95 stellingen was immers dit, dat er geen samenvoeging mocht zijn van het kleed van Christus’ gerechtigheid met het kleed van de eigengerechtigheid van de mens! Want in dat kleed der gerechtigheid van Christus kan de arme, schuldige zondaar vóór God alleen bestaan! Ja, alleen om dat al-bedekkende kleed van Jezus Christus gaat het. Geen ”compromis” dus van èn - èn, zoals we lezen in onze Heidelberger: Zondag 11, vr. en antw. 30: ”Want van tweeën één: Of Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, of die deze Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hunne zaligheid van noode is.” De vervulling dus van Gods inzetting onder Israël: Geen kleed van tweeërlei stof!

O lezer(es). Hebt ge daarvan iets mogen leren in uw leven? Zoals Jozua, de hogepriester eens stond in zijn vuile klederen, als diep schuldig vóór God, maar die de rijke vrijspraak mocht ontvangen met die Goddelijke boodschap: ”Doet deze vuile klederen van hem weg”; maar ook met het antwoord des Heeren aan hem: ”Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselklederen aandoen.” Dies zeg Ik, zo lezen we verder: Laat hen een reine hoed op zijn hoofd zetten, wat ook geschiedde. En toen togen zij hem klederen aan; en de Engel des Heeren stond daarbij, zo lezen we.

Welnu, zo komt de Heere Zijn volk te bekleden met de klederen des heils en met de mantel der gerechtigheid en zulks door het geloof!

Dan moet satan en al de beschuldigers op de vlucht slaan!

Zo mag geleerd worden, het vuile kleed van eigengerechtigheid te verliezen en met de kerk van de oude dag in te stemmen: ”Ik ben zeer vrolijk in de Heere en mijn ziel verheugt zich in God mijn Zaligmaker, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils en de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan”. O heilrijke weldaad! Is u er jaloers op geworden?

Maar laat ons verder nog op enkele zaken mogen wijzen in verband met de ”kleding”, welke men onder Israël droeg. Enkele hoofdzaken slechts. We zullen begrijpen, dat men zich niet warm behoefde te kleden in het warme Oosterse klimaat.

De meer armeren droegen slechts een ”onderkleed” of hemd.

Kunt u zich voorstellen, wat dat was voor de verloren zoon, toen hij tot zijn vader terugkeerde in die vuile lompen en met die ontroerende schuldbelijdenis en dat toen die vader hem om de hals viel met de opdracht: ”Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten.”

En wat was dat ”beste kleed”? Wel, een schoon rood-purper kleurig ”opperkleed”, dat tot de enkels neerhing en dat men om de schouders sloeg en met een knoop werd vastgemaakt, als een cape. Zulk een opperkleed droeg ook de rijke man uit de gelijkenis. We lezen ook van de ”rok”, die Jezus droeg en die door de krijgsknechten bij het kruis werd verloot onder elkaar. Deze rok was zonder naad, van boven af geheel geweven, zo lezen we in Johannes 19.

O, zo werd die dierbare Borg onteerd, opdat Hij voor een arm en naakt volk die kostelijke klederen des heils, die mantel der gerechtigheid verwerven kon.

We lezen ook van de ”kemelsharen” kleding van Johannes de Doper. (Mattheus 3 : 4). Dat was dus ook het ”opperkleed”.

Verder lezen we van ”wisselklederen”. Het woord ”wisselklederen” zegt het al. Wanneer het opperkleed wat bezweet was geworden, dan verving men dit met een schoon kleed. Vandaar dus genoemd: ”wisselklederen”.

Het waren dan ook weeldeartikelen, die alleen de aanzienlijken zich aanschaften. Ook werden ze gegeven als ”geschenken”. We denken hierbij aan Naaman, die Gehazi twee talenten zilvers en twee wisselklederen af, op diens bedriegelijk verzoek. Zo gaf ook ozef zijn broeders ieder een wisselkleed en Benjamin zelfs 5 wisselklederen na zijn bekendmaking aan hen en bij hun vertrek om hun oude vader te halen naar Egypte.

Welnu, zouden we in deze ”wisselklederen” ook niet een heenwijzing mogen zien naarde genoemde ”klederen des heils”, door Christus verworven en geschonken aan Zijn volk? Nog iets over de gordel, welke de mannen droegen over het onderkleed. Deze was van leer of van linnen gemaakt, ’t Was een doek, welke in haar breedte dubbel geslagen werd, dus de vorm kreeg van een zak, soms ook met borduursel afgestikt. Zo diende deze gordel als de dubbel geslagen doek tevens ook om wat geldstukken mee te nemen, dus als een tas. We lezen in Markus 6 vs. 8: ”En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot de weg dan alleen een staf, geen male, geen brood, geen geld in de gordel.” Wanneer was dit? Toen zij werden uitgezonden door Christus om Zijn Woord te brengen aan de mensen. Zie de verzen 7 t/m 13 van Markus 6. Aan de gordel kon ook een zwaard zijn verbonden. Dat vinden we in Jeremia 13 : 11. Daar lezen we: ”Want gelijk als een gordel kleeft aan de lendenen eens mans.” Zelfs bergde men in de gordel zijn schrijfgereedschap.

Over de gordel zijn verschillende teksten aangegeven. O.a. Jesaja 22 : 21, waar we lezen: ’Tk zal hem met uw gordel sterken”. Dat betrof Eljakim, die in de plaats werd gesteld van de ontrouwe Sebna, de schatmeester. Verder in Jeremia 13 : 1, Jeremia 13 vs. 11 e.a.

Zo wordt van Christus gezegd in Jesaja 11:5: ”Gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn.” En in Psalm 45 vs. 4: ”Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw majesteit en Uw heerlijkheid; en rijd voorspoediglijk in Uwe heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid.”

Mogen we dan vragen, lezer(es): Bent u al eens als een vijand neergeveld op het slagveld van vrije genade? Maar ook door die grote Held opgericht en verbonden aan Hem en aan Zijn zalige dienst?

Dr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Uit het land van de Bijbel 11.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 december 1983

Bewaar het pand | 8 Pagina's