Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PRAKTIJK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

23.

Wat moeten wij daar nu van denken? Is dat nu echt, of is dat maar napraterij? Met alle geijkte termen, die wij gehoord hebben, konden wij er niet uit krijgen wat wij zo graag wilden horen, want de zaak waar het op aan komt, misten wij.

Zo wordt door ambtsdragers wel gesproken, wanneer zij na een huisbezoek weer huiswaarts keren. Er zijn mensen, die graag wat „schijnen” willen, en een stand op willen houden, ook wanneer zij ambtelijk bezoek ontvangen, ’t Is opmerkelijk, dat sommigen altijd proberen om de zaak waar het om gaat te omzeilen en het gesprek te wenden op de bekeringsweg van overleden familieleden of andere bekende kinderen Gods. En dat kan wel aangenaam zijn, maar dat is toch het doel van het huisbezoek niet. Anderen proberen het gesprek in de richting van één of ander predikant te krijgen en dan heeft men doorgaans praat genoeg, maar daar mag het niet bij blijven, want dan blijkt wel eens een veel te ver gaande voorliefde voor een mens, al is het dan een predikant. Sommigen behoeft men niet uit te lokken tot spreken, want zij beginnen zelf wel te vertellen wat gekend moet worden tot zaligheid. Dat geeft dan wel eens een gerede aanleiding om te vragen wat men er persoonlijk van geleerd heeft, maar dan blijkt het wel, dat de theorie goed is, maar dat de praktijk ontbreekt, zodat we wel eens denken: wat gebruikt een mens toch veel listigheden om zelf maar buiten schot te blijven en wat te schijnen voor zijn medemens, terwijl hij de Heere toch niet bedriegen kan. Wij lezen toch in het Woord dat de Heere het hart aanziet, en wat heeft een mens er aan, te doen alsof en de Heere weet daar niet van. Hij ziet wat binnen in ons is, en wij zijn maar mensen, die af moeten gaan op hetgeen de mond uitspreekt.

Persoonlijk geloven wij, dat wij als ambtsdragers wel terdege hebben te vragen naar het begin en de gronden wanneer van het „leven” gesproken wordt. ’t Is ons wel eens gebeurd, dat wij in een gezin op bezoek waren, waar door een paar gezinsleden een hoog woord werd gevoerd. Men wist goed te vertellen wat er al gekend moet worden, zal het wel zijn voor de eeuwigheid. Dat ging gepaard met vele bekende uitspraken zoals onder Gods levende volk worden gebruikt en met een haast afgodische verering van sommigen van des Heeren geoefende volk, zodat men meer waarde scheen te hechten aan de menselijke uitdrukkingen dan aan des Heeren Woord, en hoe minder wij voor deze dingen onze belangstelling toonden, destemeer werden de verhalen benadrukt.

Wij dachten: hoe krijgen wij die woordenstroom gestopt? en het werd in dat gezelschap al benauwder van binnen, want dan wordt het wel eens zuchten om licht en wijsheid. Zulke bezoeken zijn niet zogemakkelijk,daar mag men er wel eens wat van leren om ook in deze de Heere te benodigen, daar wij bij de gedurigheid, ook een ambtsdrager, maar moeten leren dat onze ogen geopend moeten worden en dat wij licht van boven moeten ontvangen om een weinig in te komen in de gesteldheid van onze medemens. Toen wij dan ook spraken over wat er persoonlijk van gekend zal moeten worden, daar wij toch met een andermans bevindingen niet terecht zullen kunnen komen, stond de wagen vrijwel stil. Ik zeg „vrijwel stil”, want aan het beredeneren van deze dingen bleek toch nog heel wat waarde gehecht te worden. Van een „begin” wist men niet af, van zonde als persoonlijke schuld al evenmin, nog minder om verloren zondaar voor God te zijn in de beleving, want de belijdenis zonder de beleving is vrij goedkoop, en van de noodzakelijkheid van een Verlosser bleek ons ten enenmale niets, zodat wij er op gewezen hebben, dat alle gepraat over God en Goddelijke zaken zonder de toepassing daarvan in onze harten, ons geen nut en voordeel voor de eeuwigheid zal opleveren en dat het hoogst noodzakelijk is, dat wij die God te voet leren vallen, tegen Wie wij gezondigd hebben, want Hij ziet niet naar uiterlijke schijnvroomheid, maar naar waarheid in het binnenste, en waar het waarheid wordt, daar wordt de verbrokenheid en verslagenheid des harten gekend, daar begint alles op te houden waarmede we ons tot nog toe overeind hielden, daar krijgen wij met God en onszelf te doen.

En toen wij volgens het Woord gingen voorstellen hoe God nu op zulk een verslagen ziel wil nederzien, en in de onmogelijkheid van het schepsel een mogelijkheid openbaart van Godswege, konden wij merken, dat wij de zaak volgens hun mening toch veel te licht opvatten; wij vonden geen weerklank toen het ging over de zakelijke dingen, welke ondervonden worden als de Heere een zondaar trekt en overzet in het rijk van de Zoon Zijner liefde.

Van dit bezoek zouden we zeggen: wat is toch een mens; met vele woorden zich overeind houden, maar waar het op aan komt wordt ten enenmale gemist, en zo gaat het maar door tot de dag des doods, indien de Heere het niet verhoedt.

Maar dit bezoek was nog niet ten einde. Eén had zich niet in het gesprek gemengd; wij probeerden hem tot spreken te bewegen en dat gelukte. Maar nu hoorden wij geheel wat anders. Deze kwam voor de dag zoals hij was. Hoewel een getrouw kerkganger zijnde, vertelde hij ons dat het Woord hem als zodanig nog nooit wat had gedaan. Ik moet wel een hart hebben dat nog harder is dan ijzer; ik weet niet wat het is als het Woord indruk op een mens maakt, ik ben zo hard, en het verschrikt mij niet. Verstandelijk weet ik wel, dat het zo niet goed zal gaan, ik heb veelal harde gedachten van God, ik ben het er niet mee eens dat de één wel gegrepen wordt en de ander niet.

Toen deze woorden gesproken werden, schudden een paar gezinsleden hun hoofden en werd voor ons duidelijk verstaanba-ar gezegd: „O o, wat een goddeloze man”.

Maar met deze man spraken wij gemakkelijker dan met de anderen, want hij kwam uit zoals hij was en hoewel dit vreselijk is en de natuur zich zo openbaarde, hebben wij hem gezegd, dat het met alle mensen van nature zo gelegen is, want het Woord is zo waar, dat wij verklaarde vijanden zijn van God en Goddelijke zaken en van onze eigen zaligheid.

Met deze man hadden wij meer ruimte om te spreken dan met de anderen. Dat klinkt misschien wel vreemd, maar het was zo. Wij hebben geprobeerd ook deze mensen te wijzen op de enige weg, door God in Zijn Woord geopenbaard. Dat was geen gemakkelijk bezoek, lezers.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

UIT DE PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's