Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godsdienstonderwijs: Het zwakke punt?*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godsdienstonderwijs: Het zwakke punt?*

Discussie

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ter gelegenheid van de Algemene Vergadering van de V.G.S. op 28 april 1990 te Rotterdam heb ik aandacht gevraagd voor ons staan ais reformatorische scholen in een reeds ver geseculariseerde maatschappij.') Daar is reden toe. We zijn immers ook als kerken, ouders, leerkrachten, leerlingen, docenten en studenten het nachristelijke tijdvak binnengegaan. De felle golfslag van een geheel ontkerstend denken en gevoelen slaat tegen onze voor- en achterdeur aan. Het water perst zich onder grote druk door de kieren en loopt in kleine stroompjes door de gang en over de kamervloeren. Ook ons schoeisel en onze voeten worden nat.^) Dat vraagt meer dan ooit om een werkelijk gereformeerd vormingsproces, dat onze jongeren zeer doelgericht voorbereid op het innemen van hun plaats in déze samenleving.

De geleverde kritiek

In dit kader heb ik enige aandacht gevraagd voor de nogal forse kritiek op het reformatorisch onderwijs, die prof. dr. C. Graafland liet horen in zijn toen juist verschenen boek: "Gereformeerden op zoek naar God".^) Dit boek heeft een aantal opvallende verdiensten. Het informeert op uitnemende wijze over het heersende geestesklimaat. Het biedt daarbij een scherpe analyse van de huidige geestelijke situatie buiten en binnen ons gereformeerde volksdeel. Ik kan mij in de gegeven situatieschets in het algemeen genomen goed vinden. De geboden analyse is de welwillend kritische aandacht van ons allen zondermeer waard. De schrijver weet bovendien helder en indringend zijn gedachten aan de lezer over te dragen. Als er in Nederland een prijs bestond voor "Het boeiendste essay van het jaar" zou ik graag in de gelegenheid gesteld worden om deze piblikatie met redenen omkleed daarvoor voor te dragen. Een andere zaak is of men instemt met alle door prof. Graafland aangedragen oorzaken en de aangewezen remedie. Ik doe dat, hetzij terloops opgemerkt, op enkele essentiële punten niet. Hoe boeiend een theologische gedachtenwisseling in dit verband overigens ook zou zijn, deze valt buiten onze huidige ontmoeting.

Onze discussie wordt immers ingekaderd door de bladzijden 31 - 34 uit de genoemde boek. Daar stelt de schrijver, dat het reformatorisch ondenwijs "als het aankomt op de typisch christelijke delen van dit ondenwijs, geconcretiseerd vooral in het godsdienstondenwijs en de visies die van daaruit op het gehele bestaan worden ontwikkeld en meegegeven (...) een uiterst geringe bijdrage levert aan de worsteling met en tegen de aan de gang zijnde ontkerstening". Deze stellingname wordt direct geconcretiseerd met de volgende uitspraak: "Het godsdienstonderwijs op de reformatorische scholen behoort tot de slechtst gedoceerde vakken met vaak onbevoegde of onder-bevoegde leerkrachten".")

*) Enigszins bewerkte en op enkele punten aanzienlijk uitgebreide tekst van de op 18 september 1990 j.l. gehouden lezing op de gezamenlijke jaan/ergadering van de reformatorische scholengemeenschappen te Rotterdam. Deze lezing diende als inleiding op een discussie met prof. C. Graafland over "De waarde van het reformatorisch onderwijs".

Het feit dat besturen vaak aan onbevoegden of onderbevoegden het geven van godsdienst zouden toevertrouwen, zou dan veelal "resultaat zijn van een oppervlakkige selectie, waarbij er wel scherp op gelet wordt of de betreffende sollicitanten beantwoorden aan de bestaande shibboleths wat betreft levensstijl en een vertrouwde plaats in de kerkelijke achterban, maar veel minder aandacht wordt gegeven aan de inhoudelijke kwaliteit".

Als prof. Graafland de inhoud tekent van het geboden godsdienstonderwijs, stelt de schrijver met lichte ironie, dat het hierbij hoofdzakelijk gaat om "het overdragen van de oude (destijds maar niet in het heden) beproefde waarheden, zonder deze toe te spitsen op en te laten doorklinken in de actuele, d.i. werkelijke

situatie, waarin de jongeren zich bevinden".') De godsdienstleraren acht de schrijver doorgaans niet bij machte om een verbinding te leggen tussen heden en verleden. Zij zouden zelf nog in een dualisme leven "van enerzijds een overgeërfde en canoniek verklaarde traditie van leer en levensstijl, die van oude datum stamt, maar anderzijds deze niet weten te integreren in de nieuwe vragen en uitdagingen van deze tijd".^) Dat is nogal wat. Een grote groep godsdienstdocenten wordt met een enkele pennestreek voorzien van een brevet van pedagogisch onvermogen, terwijl hun geestelijke rijpheid met het oog op de problemen van deze tijd als enigszins twijfelachtig wordt beoordeeld. Na deze premissen kan de conclusie van de schrijver uiteraard worden geraden: "Het is veelzeggend, dat juist de godsdienstvakken de zwakke kant van de reformatorische scholen uitmaken".

Deze conclusie krijgt nog een visuele onderstreping in het kopje van de betreffende paragraaf, waarin het lidwoord "het" vet is gedrukt: "Godsdienst-ondenwijs: het zwakke punt". Ik heb naarstig de vele andere tussenkopjes in het boek bekeken, maar ik heb deze unieke opmaak nergens elders aangetroffen. Misschien speelt het fenomeen typografenhumor hier auteur en lezer parten. Eerlijk gezegd hoop ik dat van harte. In het andere geval betekent deze vormgeving kennelijk, dat de schrijver van de houdbaarheid van zijn stellingname bijzonder overtuigd moet zijn.

Toetsing aan de werkelijkheid

Toch heb ik evenals op de jaarvergadering van de scholenbond vrijmoedigheid om de houdbaarheid van deze conclusie en de daarvoor ter fundering aangedragen stellingen op grond van de feiten te betwisten. Je wrijft je werkelijk bij het lezen van de betreffende passage in het boek van prof. Graafland de ogen uit. Dit globale beeld van reformatorische scholen met besturen die vaak onbevoegde en bovendien wat wereldvreemde docenten zouden benoemen, is mij onbekend. Voor gegronde kritiek moet het reformatorisch onderwijs zich altijd openstellen. De bereidheid om voortdurend te reformeren behoort kenmerkend voor onze scholen te zijn. Daarvan houde ook prof. Graafland zich overtuigd. Maar dan is het billijk, dat deze kritiek, die het wezenlijke functioneren van onze scholen raakt, ook op juiste wijze is onderbouwd.

Welnu, de feitelijke situatie t.a.v. het godsdienstondenwijs op de reformatorische school is een andere dan de schrijver aangeeft. Deze stellingname zou uitsluitend kunnen worden onderbouwd met persoonlijke indrukken en ervaringen. Dat zou terecht het verwijt kunnen oproepen van een te subjectieve benadering. Daarom zou ik de door prof. Graafland getekende situatie aan de werkelijkheid willen toetsen met behulp van de resultaten van een één dezer dagen afgerond onderzoek d.m.v. een enquête.') Dit onderzoek beoogde enerzijds te komen tot een inventarisatie van gegevens wat het benoemingsbeleid betreft

van de godsdienstleraren en de mate van bevoegdheid van deze docenten. Anderzijds confronteerde de enquête de lezer met de stellingen uit het boek van prof. Graafland, die zo nodig met een l< leine stilistische aanpassing werden weergegeven zonder dat er inhoudelijke verandering werd aangebracht. Men kon daarop antwoorden door middel van een viertal waarderingsmogelijkheden n.l. volstrekt juist, enigszins mee eens, mee oneens, absoluut onjuist. Het onderzoek werd afgesloten met een open vraag naar de inhoudelijke invulling van het vak godsdienst in de hoogste twee klassen van de betreffende school. De enquête was bedoeld voor de directeuren van de categoriale mavo's en de scholengemeenschappen voor lager beroepsonden/vijs alsmede voor de rectoren van de scholengemeenschappen voor v.w.o. In de gegeven situatie moet immers een directeur of rector geacht worden het meest objectief te kunnen oordelen over het benoemingsbeleid en over de kwaliteit van het godsdienstonderwijs. Hij is adviseur van het bestuur, maar maakt van dit college geen deel uit, zodat hij geacht kan worden een eigen oordeel over het bestuursbeleid te hebben. Hij staat in een gezagsverhouding tegenover de godsdienstleraar en kan voldoende afstand tegenover de docent in acht nemen. Hij wordt geacht het schoolwerkplan te kennen. Wie de besturen of de docenten zelf zou enquêteren, krijgt ongetwijfeld een meer subjectief bepaalde respons. Om de anonimiteit van de afzenders en de objectiviteit van de interpretatie beter te kunnen waarborgen, zijn de formunlieren ongetekend in blanco envelop geretourneerd.

Bevoegdheid en kwaliteit

Van de 15 verzonden enquêteformulieren werden er 12 terug ontvangen. Daarmede is de representativiteit van de gegevens voldoende verzekerd, gelet op de respons van 80%. Van de 806 lesuren godsdienst die op de 12 responderende scholen worden gegeven, worden er 43 door onbevoegde docenten gegeven. Dat is slechts 5, 33% van het totale, aantal lessen, Van de 62 godsdienstdocenten, die aan deze scholen verbonden zijn, zijn er 7 onbevoegd (11, 29%). De kwalificatie van prof. Graafland, dat het godsdienstonderwijs op de reformatorische scholen gegeven wordt door vaak onbevoegde of onder-bevoegde leerkrachten moet dan ook als beslist ongefundeerd worden geschouwd.

Overigens is het in het licht van de W.V.O. nog maar de vraag of de zogenaamde onbevoegde docenten werkelijk onbevoegd te noemen zijn. I^et het oog op de vrijheid van godsdienst heeft de wetgever n.l. de aan een godsdienstleraar te stellen eisen niet in de wet vastgelegd maar aan het bestuur overgelaten.^) Ten diepste is de bevoegdheid van een leraar godsdienst dus niet verbonden aan het bezit van een M.O.-A-akte, een M.O.-Bakte of een afgelegd doctoraal examen, maar aan het vertrouwen dat het bevoegd gezag in de betrokkene stelt.^) Met name in het verleden, toen het aanbod van godsdienstleraren heel gering was, gaven dergelijke bevoegde "onbevoegden" wel les aan reformatorische scholen. Zo gaf de bekende Rotterdamse drogist en ouderling A. van Bochove, een man met singuliere gaven, een tijd lang les aan de Willem Lodewijkschool voor ULO die later is opgegaan in de scholengemeenschap "Guido de Brés" voor lyceum, havo en mavo. Ook vandaag komt men blijkens de uitslag van de enquête hier en daar nog zo'n bevoegde "onbevoegde" tegen bij wijze van uitzondering. Ik haast mij hieraan toe te voegen dat de schoolbesturen overigens sinds jaar en dag een beleid voeren, dat er op gericht is om bevoegde docenten te benoemen in de gewone zin van het woord of in ieder geval leraren aan trekken die voor een bevoegdheid studeren. Dat is in heel onderwijsland en ook bij het reformatorisch onderwijs de gewone gang van zaken t.a.v. het aspect vakbekwaamheid.

De door prof. Graafland aangebrachte koppeling tussen lesgeven door vaak onbevoegde leerkrachten en de matige kwaliteit van het godsdienstonderwijs moet dan ook in zijn algemeenheid omjuist worden geacht. De stelling, dat het godsdienstondenwijs op de reformatorische school tot de slechtst gedoceerde vakken behoort wordt door niemand onderschreven. Vier respondenten (33 1/3%) geven aan, dat zij het met deze uitspraak

oneens zijn. Acht respondenten (66 2/3%) geven als hun mening, dat deze zienswijze volstrekt onjuist is.

De selectie van sollicitanten door het bevoegde gezag

De volgende kwestie, die prof. Graafland aansnijdt is de selectie van de godsdienstleraren. Hij ziet immers een samenhang tussen het veelal onbevoegd zijn en het feit dat de besturen méér gewicht hechten aan een vertrouwde kerkelijke plaats van de sollicitant in zijn kerkelijke achterban dan aan diens inhoudelijke kwaliteit.

Slechts 1 respondent valt zijn stelling bij, 4 respondenten zijn het er enigszins mee eens, tenwijl 7 respondenten (dat is 58%) het met deze stelling oneens zijn of die absoluut onjuist noemen. Het komt dus een enkele keer voor, dat een bestuur een kwalitatief slechte leerkracht benoemd omdat hij een groot vertrouwen heeft in zijn kerkelijke denominatie, maar er is geen enkele reden om te stellen, dat een dergelijke selectiecriterium vaak wordt gehanteerd. Bij de selectie zouden de besturen ook het beantwoorden aan de bestaande shibboleths door een sollicitant van meer belang achten dan bekwaamheid.

Prof. Graafland had wat mij betreft voor shibboleths een meer objectief woord mogen kiezen. De Schriftgegevens geven daar stellig aanleiding toe. Waarom zouden we niet spreken over micro-ethische standpunten? Hij had de door hem bespeurde shibboleths wat mij aangaat ook concreet mogen invullen. De veronderstelling bij de enquête, dat hij doelde op het afwijzen van televisie, het dragen van een lange broek door meisjes en andere elementen van levensstijl werd overigens door hem in zijn inleiding tot de discussie bevestigd.

Het antwoord van de geënquêteerden op deze stellingname spoort enigszins met het vorige. Opnieuw is er 1 respondent, die de mening van de schrijver deelt. Twee respondenten zijn het er enigszins mee eens en 9 respondenten (75%) wijst deze stellingname af. Het komt dus eveneens bij wijze van uitzondering voor, dat een schoolbestuur de waardering van een sollicitant t.a.v. micro-ethische vragen laat prevaleren boven de bekwaamheid van de betrokkene. De gedachte, dat dit overigens volstrekt wettige criterium voor reformatorische schoolbesturen eigenlijk het énige of het allesoverheersende selectiecriterium zou

zijn, zodat kwaliteit niet zo ter zake zou doen, moet echter als onwerkelijk worden afgewezen. Deze conclusie wordt ondersteund door de resultaten van een aanvullende vraag, die ik in dit verband aan de directeuren en rectoren heb voorgelegd. Het verzoek was om door de plaatsing van de getallen 1 t/m 4 de volgorde aan te geven, die het bevoegd gezag van de school hanteert bij de benoeming van de godsdienstleraar. Het ging daarbij om de waardering van de criteria levensstijl, kerkelijke betrouwbaarheid, deskundigheid en pedagogische kwaliteit. Het cijfer 1 duidde daarbij het belangrijkste criterium aan.

In feite behoort een bestuur bij een ideale selectieprocedure uit te gaan van de waardering 1 voor elk der genoemde criteria. Dat zou de ideale kandidaat opleveren. Door de zondige gebrokenheid van ons bestaan zal die sollicitant zich nergens aandienen. Een goede selectieprocedure berust daarom op een evenwichtige afweging van alle van belang zijnde aspec-

ten. De stelling van prof. Graafland komt er op neer, dat hij van mening is dat in veel gevallen deze afweging ontbreekt.

Het zal in het licht van het bovenstaande duidelijk zijn, dat mijn vraag slechts bedoelde een relatieve waardering van de selectiecriteria in hun onderlinge samenhang mogelijk te maken. De door de respondenten aan hun bevoegd gezag toegeschreven waardering van de criteria is dan ook geen absolute maar een betrekkelijke. Binnen dit kader kan worden opgemerkt, dat in twee gevallen het bevoegd gezag geacht werd aan levensstijl de hoogste prioriteit toe te kennen. De bevoegde gezagen worden geacht kerkelijke betrouwbaarheid zes maal het hoogst te waarderen. Deskundigheid werd vijf maal als eerste genoemd. Pedagogische kwaliteit wordt tweemaal als het belangrijkste gezien. Bij een omrekening van de beschikbaar gestelde gegevens tot een gemiddelde waardering scoort kerkelijke betrouwbaarheid het hoogst met het cijfer 2. Daarop volgt deskundigheid met 2, 42, pedagogische kwaliteit met 2, 50 en levensstijl met 2, 52.

Deze uitslag geeft duidelijk aan, dat de besturen in het algemeen een selectieprocedure volgen, waarbij de verschillende criteria op een beslist evenwichtige wijze worden verdisconteerd. Van de stelling van Prof. Graafland, dat men onder ons vaak micro-ethische

gezichtspunten en het dragen van vertrouwen door de kerkelijke achterban bij sollicitanten veel hoger waardeert dan inhoudelijke kwaliteit blijft slechts een schaduw over.

Het is waar dat kerkelijke betrouwbaarheid relatief het hoogst wordt gewaardeerd. Maar dit selectiecriterium wordt door de besturen in het algemeen n/ef verabsoluteerd, maar bezien in combinatie met de andere vereisten! Voor deze benadering behoeft geen bevoegd gezag zich te schamen. Wezenlijke bijbels-pedagogische ovenwegingen vragen daarom. Een dergelijke aandacht voor de kerkelijke betrouwbaarheid van de sollicitanten is een aanwijzing, dat het benoemingsbeleid gezond kan worden genoemd. In de gereformeerde opvoeding sedert Calvijn staat immers de eenheid van kerk, gezin en school centraal.^") Daarom mag elke ouder, die kinderen naar een reformatorische school zendt, verwachten dat hef ondenwijsleerproces aldaar wordt gedragen door een beslist positieve instelling van de docenten tegenover de kerk des Heeren, hoe verdrietig de verdeeldheid van Sion ook moge zijn. En dat geldt nog des te meer wanneer het gaat om docenten voor het vak godsdienst, dat de identiteit van het reformatorisch onderwijs in belangrijke mate bepaalt.

Kerkverlating na de reformatorische school?

Ten aanzien van de kerkverlating door jongeren van reformatorische scholen, meent prof. Graafland dat er slechts één verschil is met de leerlingen van andere christelijke scholen. De secularisatie zou op de reformatorische school niet toeslaan tijdens het vormingsproces maar na het verlaten van de school.'') Vijf respondenten (41%) kunnen zich enigszins in deze uitspraak vinden. Zes directeuren en rectoren zijn het met deze stelling oneens en één acht die absoluut onjuist (samen 58%). Hoewel duidelijk is, dat de mening van de schrijver op dit punt niet door een meerderheid wordt ondersteund, geeft de enquête toch

wel enige aanwijzing dat zijn benadering wel degelijk realiteitsgehalte heeft,

ledere docent weet dat zich tijdens de schooljaren een innerlijke ordeningsproces bij jongeren voltrekt, waarbij men zich normen en waarden persoonlijk eigen maakt. Soms zijn er jongelui die zich wel voegen naar de richtlijnen van de school, maar af en toe signalen afgeven dat zij later een andere richting zouden kunnen inslaan. Na het verlaten van de school treedt als regel een versnelling op in de persoonlijkheidsvorming. Het komt inderdaad helaas voor, dat jongeren enkele jaren later in de maalstroom van de ontkerstende maatschappij zijn ondergegaan en met de kerk hebben gebroken. Het is duidelijk dat het reformatorisch onderwijs als zodanig géén garantie biedt, dat de toenemende secularisatie onze jongeren niet in de greep zou kunnen krijgen. Wij hebben echter te doen wat onze hand vindt om te doen in afhankelijkheid van Gods zegen.

Voor zover mij bekend bestaan er nog geen onderzoeksgegevens t.a.v. het verlaten van de kerk door jongeren, die de reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs hebben doorlopen. Hier ligt een taak voor de scholengemeenschappen om de afgestudeerden nog eens enkele jaren te volgen in hun ontwikkeling d.m.v. een goed methodologisch onderbouwd veldonderzoek. Met persoonlijke indrukken doet men hier niet zoveel. Het behoeft ons dan ook niet te verbazen, dat niet minder dan 9 respondenten (75%) de vraag om een globale indicatie te geven van het aantal schoolverlaters, dat kerkverlater werd, niet beantwoorden bij gebrek aan gegevens.

Wel bieden de Kerkelijke Jaarboeken van de Gereformeerde Gemeenten, die cijfers bevatten over doopleden die zich aan alle kerkelijk leven hebben onttrokken, een indicatie. Zowel prof. Graafland als ik hebben ons in eerdere publikaties op een dwaalspoor laten brengen door op gezag van de pers hiervoor het percentage aan te nemen van 2%.'^) Dat getal heeft echter betrekking op alle overgangen vanuit de Gereformeerde Geemeenten naar andere kerken én alle leden en doopleden, die gebroken hebben met elke vorm van kerkelijk leven. Wanneer we echter letten op het percentage doopleden van deze kerkelijke denominatie, dat niet overgaat naar een andere kerk, maar weggezogen wordt door sekten en secularisatie, krijgen we een geheel ander beeld. Dit percentage bedroeg in de jaren 1984 - 1989 gemiddeld 0, 68% per jaar.^^)

Er is geen reden om aan te nemen, dat dit percentage niet min of meer van toepassing zou zijn op alle kerken, die het reformatorisch onderwijs dragen. Het is daarom voor alsnog aannemelijk dat het aantal jongeren, dat onze scholen verlaat en daarna door het secularisatieproces van elke kerk vervreemdt, gesteld kan worden op 1%. Dit bevestigt enerzijds duidelijk de constatering van prof. Graafland, dat het reformatorisch onderwijs het secularisatieproces enigermate heeft kunnen indammen of afzwakken inzoverre er een behoudende werking van uit gaat.'") Dit noopt anderzijds tot een sterke afzwakking van zijn stellige uitspraak: "De teloorgang van de jongeren die dit onderwijs hebben ontvangen in de richting van de secularisatie blijkt evenzeer als bij anderen".'^

De inhoud van het godsdienstonderwijs

We komen nu bij de kern van de zaak. Het godsdienstonderwijs op reformatorische scholen zou zich voltrekken in een isolement, dat zich afschermt van wat er in de wereld gebeurt. Er zou geen wervende invloed van uitgaan. De godsdienstvakken zouden de zwakke zijde van het reformatorisch onderwijs uitmaken. In dit verband stelt de schrijver een tikkeltje ironisch en chargerend: "Met het uit het hoofd leren van wat de Dordtse Leerregels leren en zelfs van een groot aantal bijbelteksten, is men nog niet klaar, als men zijn christelijke identiteit in deze wereld gestalte en inhoud wil geven".'^)

Opnieuw worden we in een ons onbekende wereld geplaatst. Alle bestuursleden, alle onderwijsgevenden en alle godsdienstleraren in het bijzonder vallen prof. Graafland op dit punt direct en zondermeer bij! Niemand onder ons zou willen verdedigen dat aan het vak godsdienst deze beperkte inhoud moet worden gegeven. Het heeft dan ook allerwegen

verbazing gewekt, dat de schrijver kennelijk van mening is met deze uitspraak recht te doen aan de inhoudelijke zijde van het godsdienstondenwijs op de reformatorische scholen. Vandaar ook dat de enquête een open slotvraag bevatte met de uitnodiging om binnen het bestek van twintig regels de leerstof, die in de twee hoogste klassen wordt behandeld, in grote lijnen weer te geven. De antwoorden varieerden sterk in lengte en volledigheid. Wel werd daaruit duidelijk, dat de werkelijke inhoud van het godsdienstondenwijs bepaald niet zo eenzijdig en wereldvreemd is als prof. Graafland suggereert.

In zijn boek klinkt eigenlijk het stilzwijgende verwijt door, dat alleen dogmatische onderwerpen zouden worden behandeld: de oude, beproefde waarheden. Die krijgen inderdaad een behoorlijke plaats in het geheel. Wie zou overigens op een reformatorische school anders ven/vachten? Zo wordt in Havo 4 nogal eens de Ned. Geloofsbelijdenis behandeld, meestal aan de hand van een aantal capita selecta. Hetzelfde geldt voor de Dordtse leerregels, die ik nog al eens als onderwerp van bespreking vermeld vond voor Atheneum 5. Aan het lezen van de Bijbel wordt in het algemeen in de bovenbouw van de reformatorische scholen ruime aandacht gegeven met name door de systematische behandeling van één of twee nieuwtestamentische boeken.'^) Kerkgeschiedenis krijgt vooral in de onderbouw van de scholen veel aandacht. In een aantal scholen wordt de kerkgeschiedenis van de negentiende en twintigste eeuw echter in de bovenbouw behandeld. Hier en daar vindt in de bovenbouw ook een bespreking van de reformatorische kerken en de rooms-katholieke kerk plaats. Wereldgodsdiensten, sekten en stromingen krijgen in iedere reformatorische school aandacht. Opvallend is de grote hoeveelheid tijd, die men in veel gevallen

reserveert voor het vak ethiek. Het wordt niet alleen aan de hand van een studieboek gedurende een half jaar tot een jaar besproken. In de bovenbouw vindt er ook een verdieping plaats doordat de leerlingen zelf een ethisch ondenwerp moeten bestuderen. Vervolgens houden zij over dit ondenwerp een spreekbeurt voor de klas, die gevolgd wordt door groepsdiscussie of een algemene bespreking. Een variant daarop is het bestuderen van een ethisch vraagstuk in groepen van drie leerlingen en de verdediging van het ingenomen standpunt tegenover de klas.

Uiteraard bestaat er niveauverschil tussen de ene en de andere school en zijn er kwaliteitsverschillen tussen de ene en de andere docent. Het feit dat een drietal respondenten de open vraag wel uiterst summier hebben beantwoord, zou erop kunnen wijzen dat het schoolwerkplan voor het vak godsdienstondenwijs op de betreffende scholen nog onvoldoende is ontwikkeld. Ook kwam ik een keer duidelijk het spoor tegen van de pas afgestudeerde godsdienstleraar, die naar dicteren grijpt als laatste redmiddel in een moeilijke klassesituatie.

Het godsdienstondenwijs op reformatorische scholen is zeker voor verbetering vatbaar. We moeten onze scholen niet idealiseren. Dat getuigt noch van zelfkennis noch van ootmoed. Het ingestelde onderzoek maakt echter wel duidelijk dat het programma voor het vak godsdienst heel wat evenwichtiger is opgebouwd dan prof. Graafland ons wil laten geloven. Dit wordt bevestigd door de uitslag van een kleine aanvullende enquête, die Drs. H.G. Leertouwer op mijn verzoek op de recente jaarlijkse bijeenkomst van godsdienstleraren bij het reformatorisch ondenwijs heeft gehouden.'s) Aan de docenten werd o.m. de vraag voorgelegd om de verdeling van de beschikbare tijd in de bovenbouw over de verschillende onderdelen van het vak in procenten te willen aangeven. Dat leidde tot het volgende totaaloverzicht:

a) Ethische vragen'^) b) Geloofsleer c) Bewegingen en sekten d) Wereldgodsdiensten e) Kerken f) Kerkgeschiedenis g) Bijbelstudie h) Bijbelkennis^") i) Overige onderwerpen 18, 9% 17, 3% 8, 6% 5, 3% 3, 6% 16, 2% 22, 6% 6, 1% 1, 4%

Deze gegevens ondersteunen de reeds gedane constateringen, zij het dat het onderdeel bijbelstudie nog iets meer aandacht blijkt te krijgen, dan uit de beantwoording van de open vraag kon worden afgeleid.

Het overzicht zelf bewijst reeds, dat het godsdienstondenwijs op de reformatorische school zich niet voltrekt in een isolement, dat leerlingen afschermt van hetgeen er in de wereld gebeurt. Dat wordt nog bevestigd door de inventarisatie van concrete onderwerpen op leerstellig en ethisch terrein, die dit cursusjaar door de godsdienstleraren gedurende meerdere lesuren aan de orde zullen worden gesteld.^'j De inhoudsopgave van een binnenkort te verschijnen studieboek voor ethiek en maatschappijleer ten behoeve van het reformatohsch onderwijs biedt geen ander beeld.")

De waardering door de leerlingen en de studenten

De vraag begint te klemmen wie het materiaal heeft aangedragen, dat prof. Graafland heeft benut om een beeld te tekenen van het godsdienstonden/vijs, waarin we ons nauwelijks of helemaal niet herkennen. Voor ieder die de onderwijsleerpraktijk van het vak godsdienst kent, is het immers duidelijk dat de schrijver de reformatorische school wel heeft gezien, er

met anderen over heeft gesproken, maar dat hij die kennelijk niet van binnenuit kent. Wie zijn de Informanten, die achter de betrokken passage staan?

Het boek zelf maakt dat duidelijk. Het is een betrekkelijk kleine groep theologische studenten. Het thema "Godsverduistering en kerkverlating" heeft de schrijver Immers een jaar lang met theologische studenten besproken, die voornamelijk tot de tradltionelen behoren, zo schrijft hij.2^) Bovendien refereert hij enkele malen nadrukkelijk aan de leerlingen en studenten zelf, die juist de godsdienstvakken het laagst zouden waarderen, ook al krijgen zij kwantitatief en In het geven van een cijfermatige beoordeling de hoogste prioriteit. De jongeren zelf zouden veel meer dan de docenten en hun ouders het duidelijkste doorhebben, dat het toerustingsaspect van het vak godsdlenstondenwijs onder de maat zou zijn.^")

Nogmaals, wij hebben geen enkele behoefte om het godsdienstonderwijs op de reformatorische school beter voor te stellen dan het Is. We kunnen ons ook voorstellen, dat bepaalde jongeren na het verlaten van de reformatorische school de ontvangen toerusting als onvoldoende ervaren. Maar.... kan men werkelijk met enig recht volhouden, dat een kleine groep theologische studenten voldoende representatief te achten is voor dé leerlingen en dé studenten van dé reformatorische scholen? Welke zekerheid heeft men, dat het negatieve oordeel van een jonge man of vrouw in de postadolescentie niet gedragen wordt door een zekere frustratie t.a.v. één bepaalde leraar of één bepaalde school? Doch gesteld dat een dergelijke frustratie juist zou zijn - reformatorische scholen en leraren zijn onvolmaakt en kunnen falen - Is het dan juist een dergelijk signaal te generaliseren {o\ algemeen beeld van het reformatorisch ondenwijs? Is het ontwikkelingspsychologisch gezien voorts enigszins reëel om aan te nemen, dat een v.w.o.-er, die de universiteit binnenstapt In staat Is om het benoemingsbeleid van het bestuur van de school, die hij bezocht, objectief te kunnen beoordelen?

Uiteraard zijn deze door studenten gegeven signalen niet zonder betekenis. Ze moeten binnen onze scholen opnieuw lelden tot bezinning op de vraag hoe de toerusting van jongeren, die een plaats ontvangen in een geseculariseerde maatschappij nog kan worden

verbeterd! Dat neemt echter ons bezwaar niet weg tegen het feit, dat de basisinformatie die Prof. Graafland heeft verwerkt, ontleend Is aan een te kleine populatie, niet gedragen wordt door enige cijfermatige onderbouwing en moeilijk representatief genoemd kan worden voor het gehele reformatorische onderwijs.

De recente studie van Van Drie! en Kole, waarvan prof. Graafland een uitstekende samenvatting geeft, draagt voor zijn visie op het godsdienstonderwijs op de reformatorische school evenmin bouwstenen aan.^=) Dit onderzoek, dat nogal schokkende gegevens heeft aangedragen over de doorwerking van de ontkerstening in het denk- en levenspatroon van onze jongeren^^), Is met name gericht op de catechese en niet op het godsdienstonderwijs op de reformatorische school. De door deze onderzoekers In 1985 gehouden enquête onder 1537 leerlingen van behoudende protestants christelijke scholen voor voortgezet ondenwijs over de geloofsbeleving, bevat geen enkel gegeven dat het door prof. Graafland geschetse beeld van het godsdienstondenwijs op de reformatorische school zou kunnen ondersteunen.^')

Daartegenover zijn wel de gegevens beschikbaar van twee vrijwel Identieke onderzoeken onder de leerlingen van een reformatorische scholengemeenschap, gehouden met een tussenruimte van tien jaar. Daaruit blijkt, dat het godsdienstondenwijs op deze scholengemeenschap een duidelijk aanwijsbare bijdrage heeft geleverd in de worsteling met de secularisatie.^^)

Onderwijs met open vensters

Is het godsdienstonderwijs hét zwakke punt van het reformatorisch onderwijs? Naar onze diepste overtuiging behoeft de door prof. Graafland gegeven kenschets een ingrijpende correctie. Zijn benadering is niet of nauwelijks houdbaar In het licht van de feiten. De docenten zijn niet veelal onbevoegd. Het benoemingsbeleid is niet veelal onevenwichtig en eenzijdig. Het godsdienstonderwijs als zodanig Is niet wereldvreemd. Het behoort evenmin tot de slechtst gedoceerde vakken. Er Is geen enkel bewijs dat de teloorgang door de secularisatie van jongeren die de reformatorische school hebben verlaten dezelfde omvang heeft als in andere kringen. Er zijn eerder aanwijzingen dat dit juist niet in die mate het geval Is. De reformatorische school heeft allerlei gebreken, is voortdurend voor reformatie vatbaar, maar kenmerkt zich niet door een onderwijsleerproces, dat zich in een isolement voltrekt en zich afschermt van wat er in de wereld gebeurt. Deze doperse benadering beheerst noch de benoemingspraktijk, noch de onderwijskundige aanpak, noch de stofkeuze, noch het pedagogische klimaat van deze school.

De tweede druk van het boek "Gereformeerden op zoek naar God" werd Inmiddels aangekondigd. Wij doen een klemmend beroep op de auteur om daarin het godsdienstondenwijs op de reformatorische school werkelijk recht te laten wedervaren. Eer is teer.

Het Is waar dat reformatorisch onderwijs jongeren bij hun weg naar de volwassenheid in deze Godvergeten tijd bescherming biedt, omdat het In strijd met de Schrift zou zijn hen In de meest kwetsbare periode van hun leven zondermeer uit te leveren aan de barre woestenij van een ontkerstende cultuur. Dit ondenwijs beschermt ook, omdat we onze jonge mensen evenmin mogen overgeven aan de beïnvloeding van een pedagogisch klimaat, waarbinnen christelijk geloof slechts wordt vertaald In een horizontaal gerichte humaniteit. Daarbij Is geloven gereduceerd tot een eigenlijk vanzelfsprekende handeling van de menselijke geest. De bescherming die de reformatorische school biedt, geschiedt echter, zoals herhaaldelijk is verwoord^^), met open vensters naar de samenleving. Het gaat daarbij om het herkennen, toetsen, concretiseren en leren omgaan met nieuwe problemen vanuit een echte, levende verbondenheid met het klassieke gereformeerde belijden.^")

De confrontatie met de secularisatie in alle facetten neemt op onze scholen bewust toe, naarmate ook de gereformeerde vorming van de leerling toeneemt. Daarbij hebben naast het godsdienstondenwijs ook maatschappijleer, geschiedenis, biologie, aardrijkskunde en

het literatuuronderwijs een belangrijke inbreng. In veel scholengemeenschappen wordt bovendien in de bovenbouw het keuzevak filosofie gegeven om de confrontatie met de samenleving van heden nog indringender te maken.

Wij delen met prof. Graafland de diepe bezorgdheid over de praktische ontkerstening met name ook binnen de gezinnen. Onze diepste nood is geestelijk van aard. Is de tere vreze des Heeren nog bepalend voor ons pedagogisch klimaat? Krijgt ze in het schoolleven wel voldoende gestalte? Worstelen we nog in het gebed om het hart van onze leerlingen te mogen bereiken? Of verwijdert onze praktische

identiteit zich steeds verder van onze theoretische uitgangspunten? Een orthodoxie zonder geurend geestelijk leven zal immers een dode boom blijken te zijn, waaruit de takken krakend zullen wegbreken als de wind van de secularisatie aanwakkert tot storm. Wat hebben wij het werk van Gods Geest toch nodig in alles. Reformatorisch onden/vijs behoort allereerst een zaak van gebed te zijn in kerk, gezin en school. Ook in een tijd van secularisatie, van Godsverduistering, van gebrek aan levende kennis van God is het gebed het machtigste wapen van de christen.

Wij hebben niet de pretentie de verwereldlijking te kunnen keren, maar God de Heere bindt ons aan het biddend gaan van de weg der middelen. Wij moeten het niet van het reformatorisch ondenwijs als zodanig venwachten. De Schrift zegt, dat we een dwaas zijn als we op mensen bouwen. Maar onze hoop is op God in Christus, die de doden levend maakt door Woord en Geest en daartoe niet alleen de prediking, maar ook onderwijs en opvoeding wil gebruiken. Onze hulp is van Hem die besturen, docenten en leerlingen onverdiend zegent en tot een zegen stellen wil in een geseculariseerde wereld.

Ds. M. Golverdingen.

Aantekeningen

1. M. Golverdingen, De grondregel voor de christelijke opvoeding. In: De Reformatorische School, 18e jrg. nr. 6, juni 1990, biz. 305-311. 2. De grote waardering voor popmuziek bij meer dan de helft van de reformatorische jongeren is daarvan een duidelijk symptoom. Vgl. J.A. Baaijens, Reformatorische jongeren en popmuziek. In: De Reformatorische School, 18e jrg. nr. 6, juni 1990, bIz. 332-334. 3. C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God, Godsverduistering In het licht van de gereformeerde spiritualiteit, Kampen, 1990. 4. A.w., blz. 32. 5. A.W., bIz. 33. 6. A.W., bIz. 33. 7. Rapport enquête godsdienstonderwijs reformatorische scholen, Ridderkerk, september 1990. 8. Wet op het Voortgezet Ondenwijs, artikel 33, zesde lid. 9. Wet op het Voortgezet Ondenwijs, artikel 33, lid 6. Vergelijk. 10. M. Golverdingen e.a.. Belijden en opvoeden. Gedachten over de christelijke school, vanuit een reformatorische visie. Houten, 1985. Zie M. Golverdingen, Calvijn en de vorming van de jeugd, bIz. 16-20, 32-35. 11. A.W., bIz. 33. 12. C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God, Kampen, 1990, bIz. 89. M. Golverdingen, De grondregel voor de christelijke opvoeding. In: De reformatorische school, 18e jrg. nr. 6, bIz. 310. Het cijfer van 2% is geïntroduceerd door het Nederlands Dagblad n.a.v. de cijfers in het Kerkelijk jaarboek 1989 van de Geref. Gemeenten over het jaar 1988. Het totale verlies aan leden en

doopleden was toen het hoogst n.l. 1, 93%. In 1989 zette zich weer een daling in tot 1, 54%.

13. Kerkelijk Jaarboek van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, Woerden, 1986, 1987, 1988, 1989, 1990. Men zie de in elk jaarboek opgenomen statistiek, die betrekking heeft op het jaar dat voorafgaat aan het jaar van verschijnen van het betreffende jaarboek. Het verlies van doopleden aan sekten en secularisatie wordt vermeld onder de rubriek "Overige". De percentages zijn: 1985 0, 49%, 1986 0, 71%, 1987 0, 83%, 1988 0, 70%, 1989 0, 63%.

14. A.w., blz. 32.

15. A.w.blz. 33.

16. A.W., biz. 34.

17. Eenmaal vond ik vermeld, dat in het kader van het lezen van de Schrift in een HAVO-5 klas ook het boek van J. van Bruggen wordt behandeld: "Het lezen van de Bijbel". Dit boek is eigenlijk bedoeld als inleiding voor de studenten theologie van de Geref. Kerken (Vrijgemaakt).

18. Deze bijeenkomst vond plaats op 14 september 1990 te Gouda. 19 docenten woonden de bijeenkomst bij. Bij deze tweede enquête heb ik mij beperkt tot de venwerking van de gegevens van de 18 leraren van categoriale mavo's en scholengemeenschappen voor l.b.o. en v.w.o. Dit om het veld van onderzoek gelijk te houden aan dat van de eerste enquête.

19. Drie docenten gaven aan, dat een belangrijk gedeelte van het vak ethiek bij maatschappijleer wordt behandeld. Eén docent gaf aan, dat ethiek op zijn school geheel bij maatschappijleer is ondergebracht. Dit betekent, dat de aan ethiek bestede tijd groter is dan uit het onderzoek blijkt.

20. Dit vak wordt alleen gegeven in de bovenbouw van de mavo's en de l.b.o.-scholen.

21. De kleine enquête, die werd ingesteld onder de godsdienstleraren, bevatte ook de vraag welke ethische en/of leerstellige ondenwerpen, die te maken hebben met de actualiteit men gedurende meerdere lessen in dit cursusjaar hoopt te bespreken. De volgende ondenwerpen, die aan de vraag beantwoorden, werden genoemd: het Schriftberoep in de ethiek. Schriftgezag en Schriftkritiek (3x), Bijbelvertalingen (2x), het lijden en Gods voorzienigheid, de verkiezing (3x), moderne theologie (2x), abortus (5x), euthanasie (4x), crematie (5x), het "toeval" en Gods voorzienigheid (2x), aids (4x), belijdenis doen, kerkverlating, huwelijk en echtscheiding {5x), zelfdoding (4x), de moderne media, jij en je (verre) naaste, New Age, toekomstverwachting - eschatologie (4x), Israël, de opstanding, ethische stelsels (2x), het chiliasme, de positie van de vrouw (3x), de heilsorde (3x), het geweten, het compromis, het occultisme, de (kinder)doop (3x), sexualiteit, doodstraf (2x), inkomensbesteding, zondagsarbeid (2x), medische macht en ethiek (2x), genetische manipulatie (2x), IVF (2x), incest (2x), alternatieve samenlevingsvormen, homofilie.

22. M. Sinke, Ethische en maatschappelijke verkenningen, (serie "Het blijvende Woord") Kampen, 1990. De schrijver behandelt de volgende ondenwerpen: wereldgelijkvormigheid, abortus provocatus, euthanasie, de achtste scheppingsdag..., reageerbuisbaby's, help: AIDS!, homosexualiteit, evolutie, shalomi, crematie, milieu, verslaving, massamedia, automatisering: leven in het informatica-tijdperk, eenzaam en ook alleen..., sport, tijd is geld, arbeid.

23. A.W., biz. 9.

24. A.w., blz. 33en34.

25. L. van Driel en I.A. Kole, Bij-tijds leren geloven. Verkenning van het educatief klimaat in een drietal kerkelijke gemeenten. Kampen, 1987. Prof. Graafland geeft een samenvatting van dit boek op biz. 87-91. Vergelijk ook biz. 9, waar Graafland zegt, dat zijn boek "misschien een beetje als een vervolg op het verhaal van Van Driel en Kole kan worden beschouwd".

26. L. van Driel en I.A. Kole, Bij-tijds leren geloven. Verkenning van het educatief klimaat in een drietal kerkelijke gemeenten. Kampen, 1987, biz. 66 e.v.

27. A.W., biz. 161-168, vgl. biz. 131. Zie ook nog biz. 68-69.

28. M. Bruggraaf, Terugblik 1970-1990. Toespraak bij de opening van het schooljaar 1990 - 1991 van de scholengemeenschap "Guido de Brés" te Rotterdam (nog niet gepubliceerd). Daarin zegt hij op grond van enquêtes gehouden onder de leerlingen in 1978 en 1989 t.a.v. de stelling van Prof. Graafland, dat het reformatorisch onderwijs en in het bijzonder het godsdienstonderwijs op reformatorische scholen de secularisatie niet hebben tegengehouden: "Voor onze scholengemeenschap gaat dit laatste stellig niet op" (biz. 3). Verder constateert hij cm.: "De kerkgang en de betrokkenheid bij het kerkelijk-geestelijk gebeuren is in deze 10 jaar niet afgenomen onder de leerlingen. In een tijd van kerkverlating is dat als verblijdend te duiden" (biz. 6).

29. Over dit ondenwerp is relatief veel gepubliceerd. Men zie o.m.: M. Bruggraaf, Een apart educatief klimaat? In: De Reformatorische School, 16e jrg. nr. 9, okt. 1988. J. Schipper, Beschermend of confronterend? In: De Reformatorische School, 17e jrg., dec. 1989.

Dit artikel is een samenvatting van een lezing van G. v.d. Hoek: "Christelijk voortgezet ondera/ijs in een geseculariseerde wereld: beschermend of confronterend".

D. Vogelaar en C. Bregman, School, maatschappij en cultuur in Bijbels licht. Bijdrage tot de bezinning op de plaats van de school in de samenleving ten dienste van de schoolwerkplanontwikkeling op de reformatorische school, Hendrik Ido Ambacht, 1984, biz. 76-78.

30. Dit aspect wordt ook besproken in de onder noot 29 genoemde literatuur. Zie voorts o.m.: G.J. Capellen, Bezinning op omgang met jongeren in onze tijd. In: C. Bregman en I.A. Kole (red.). Visie op het ondenwijs II, Contouren van de reformatorische school nader ingevuld. Kampen, 1987, bIz. 165 e.v.

L.J.M. Hage, Het reformatorisch ondenwijs in de branding, én Uitgangspunten en doel van het christelijk ondenwijs. Beide opstellen in: C. Bregman en I.A. Kole (red.). Visie op het onderwijs. Contouren van een gereformeerde beschouwing van de school, Kampen, 1981, bIz. 72-76, 214-220,

M. Golverdingen, Enige notities bij Gereformeerde schoolbegeleiding, In: Visie op het ondenwijs II, Kampen, 1987, bIz. 148-150.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Reformatorische School | 52 Pagina's

Godsdienstonderwijs: Het zwakke punt?*

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

De Reformatorische School | 52 Pagina's