Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VRAGENBUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGENBUS

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Correspondentie voor deze rubriek aan: T. MOLENAAR. Leede 18. Rotterdam-Zuid

J. C. S. te A. schrijft: „We horen wel eens spreken van zoen-en zoutverbond. Wat betekenen die beide verbonden? Wat is het verschil en waar wordt er in de Bijbel van gesproken? "

Antwoord: Het woord zoenverbond kan ik in de bijbel niet vinden. Wel wordt gesproken van een zoutverbond. Toch wordt het woord zoen-en zoutverbond dikwijls gebruikt. Het eerste spreekt van verzoening, het tweede van de duurzaamheid. In wezen wordt er mee bedoeld het genadeverbond.

„Zoutverbond komt voor in Num. 18 : 19 en in 2 Kron. 13 : 5. Ook wordt er van gesproken in Lev. 2 : 13, maar dan met deze woorden: het zout des verhonds van uw God."

Het woord zoenverbond spreekt tot ieder, waarom ik er verder niet op inga, maar het woord zoutverbond heeft een nadere verklaring van node.

Lev. 2 geeft ons de sleutel. In het 13e vers lezen we: „En alle offerande uws spijsoffers zult ge met zout zouten, en het zout des verbonds uws Gods van uw spijsoffer niet laten afblijven: met alle uwe offerande zult gij zout offeren/'

Calvijn merkt bij deze tekst op: „Overdrachtelijk wordt nu door de naam „zout" de eeuwigdurendheid aangeduid, waarbij God echter schijnt te zinspelen op de offeranden welke niet gebracht mochten worden, dan met bijvoeging van zout, opdat de Israëlieten zouden weten, dat door aardse en bederfelijke dingen iets hogers werd aangeduid.

Want wij weten, dat gezouten vlees niet zo gemakkelijk bederft. Kortom, hierdoor wordt de onschendbare vastheid aangeduid."

Dachsel voegt bij deze tekst: „Het zout weert het bederf van de spijzen, het bezit een louterende kracht en maakt smakelijk. Wanneer de Heiland (Mark. 2) het zouten van het offer met het louteringsvuur der wereld-en zelfverloochening in één adem noemt, dan heeft Hij daarmee duidelijk genoeg gezegd, waardoor het zedelijk bederf van een kind Gods geweerd wordt, en wanneer Paulus zegt (Col. 4): ..Uw rede zij ten allen tijde in aangenaamheid met zout besprengd, „waardoor hij ons vermaand om onze gesprekken altijd zo in te richten, dat zij aan de ene zijde, door hun uitlokking en liefelijkheid, de harten niet verbitteren en toesluiten, maar verblijden en zich toegang tot deze verschaffen, maar ook aan de andere kant de nodige degelijkheid en kracht bezitten, niet week en ijdel zijn, dan heeft hij door de uitdrukking, voor welke wij in de grondtekst aangenaamheid lezen, tegelijk uitgesproken, waardoor het geschiedt, dat wij altijd zo kunnen spreken.

Dientengevolge is het zouten der spijsoffers daarvan een zinnebeeld, dat de door spijsoffers afgeschaduwde goede werken evenzeer van wereld-en zelfverloochening getuigen, als dat zij dooide genade moeten gewerkt zijn, anders gelden zij in Gods ogen als niet en ijdelheid. De Heere heeft, om zo te spreken, met Israël zout gegeten, gelijk ook werkelijk bij de oprichting des Verbonds een maaltijd gehouden werd; daarom zal het gebruik van dit zout nimmer ophouden, maar bij de offerdienst altijd opnieuw aangewend worden, opdat Israël tegelijkertijd een bestendig onderpand en zinnebeeld voor zich zie, dat het Verbond zijns Gods met hem een zoutverbond is, een Verbond van eeuwige duurzaamheid van de zijde Gods en van onverbreekbare trouw van de zijde des volks."

J. K. te V. vraagt of Jobs vrouw ook gedeeld heeft in Jobs zegeningen en voorspoed.

Antwoord: daarover valt niet veel te zeggen, omdat Gods Woord er over zwijgt. Toen Job te midden van de ellende zat heeft zij hem aangeraden God te zegenen, d.w.z. De Heere te verlaten, of vaarwel te zeggen, Zijn dienst op te zeggen.

Wij weten uit Gods Woord, dat Job die raad niet heeft opgevolgd en geantwoord heeft: „Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja zouden we het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen? "

Als zij dezelfde vrouw is geweest, waaruit later (zie Job 42 : 13) zeven zonen en drie dochters zijn geboren, dan heeft zij voorzeker gedeeld in de voorspoed van Job. Een Bijbelverklaarder zegt er het volgende van: Van zijn vrouw, die hem tot zonde had aangezet, lezen we niets meer. Wellicht dat zij gestorven was en hij nu een andere vrouw genomen had. Noodzakelijk echter om te verklaren, dat hij 10 kinderen verwekte, is dit niet." J. K. te V. vraagt: Hoe moeten we verstaan, hetgeen geschreven staat in 2 Petr. 2 : 1 n.1. over de valse leraars, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook de Heere, Die hen gekocht heeft verloochenende, en een haastig verderf over zich zelf brengende. Dit gedeelte is ons niet duidelijk. Hoe kan een gekochte des Heeren diezelfde Heere verloochenen? Er is toch geen afval der heiligen."

Antwoord: Deze vraag werd eenmaal gesteld aan vader Brakel, om daarmee aan te tonen dat er een afval der heiligen zou zijn. Maar wat antwoordde Brakel?

Hij zei: „Deze waren nooit ware gelovigen geweest; want het waren valse leraars die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoerden. Christus koopt de zijnen tot de zaligheid en anderen tot zijn gebruik. Men koopt zowel vaten ter ere, als ter onere; deze valse leraars, die voorgaven, dat zij deel aan de verdiensten van Christus hadden, waren gekocht om leraars te zijn, maar niet om zalig te worden. Kopen heeft verscheidene einden."

Klinkenberg merkt bij deze tekst op: „Men denke aan zulke mensen, die wettig geroepen en in zoverre door de Heere Christus zelf aangesteld waren tot Zijn dienaren, om door de prediking van het Evangelie Zijn Koninkrijk uit te breiden. Zij hadden derhalve de Verlosser, als hun gebiedende Heer, moeten erkennen en eerbiedigen, en zich met een onbepaalde gehoorzaamheid aan Zijn voorschriften onderwerpen. Maar ondertussen, zij verloochenden Hem, zij maakten wel de vertoning, alsof zij dienaren waren van het Evangelie en Christus als hun gebiedende Heer erkenden, maar zij verzaakten Hem met hun daden; door kennelijk en listig voortplanten van hoogst verderfelijke wanbegrippen, welke met de geloofs-en zedeleer van het Evangelie regelrecht strijdig waren, betoonden zij, dat zij, voor Hem geen de minste liefde noch achting hadden."

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1956

Daniel | 8 Pagina's

VRAGENBUS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1956

Daniel | 8 Pagina's