Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Evangelisatie-Ouderling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Evangelisatie-Ouderling

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een van de besluiten van de Gen. Syn. van Haarlem-Santpoort was de opdracht aan Evangelisatiedeputaten „de aandacht van de kerkeraden te vestigen op de wenselijkheid een evangelisatie-ouderling te benoemen, hetgeen in vele gevallen de evangelisatiearbeid ten goede zal kunnen komen.”1

Deputaten kweten zich van deze opdracht bij schrijven van december 1962. Het is een goede zaak dat we ons op de figuur van de evangelisatieouderling, die een novum is ons kerkelijk leven — een enkele uitzondering daargelaten —, samen eens bezinnen.

I Het is duidelijk waarom Evangelisatiedeputaten zelf de G.S. voorstelden deze opdracht te geven.

De situatie van de Evangelisatie is in onze kerken niet bepaald rooskleurig. Zelf vroeg ik in een artikel n.a.v. het Jaarboek 1962: Zijn we een stervende of een wervende kerk? 2

De cijfers van dat Jaarboek logen er niet om. Immers uit geen kerk of groepering kwamen in 1961 tot onze kerken over 11 doopleden en 56 belijdende leden, van wie 44 de volwassen doop ontvingen. Geen onaardige getallen, maar hier zit zeker een groot percentage in van mensen, die door huwelijk tot de kerk komen. Daar staat tegenover dat in datzelfde jaar 59 doopleden en 50 belijdende leden naar geen kerk of groepering vertrokken, terwijl afgevoerd werden niet minder dan 154 doopleden en 94 belijdende leden. Cijfers om van te schrikken.3

In 1959 kwamen er uit geen kerk of groepering 9 doopleden en 36 belijdende leden over, van welke laatste 35 de volwassendoop ontvingen; in diezelfde periode vertrokken 120 doop- en belijdende leden naar geen kerk of groepering en werden bovendien nog eens 100 leden afgevoerd.4

Onze werfkracht is dus niet bijzonder groot. Het is niet mijn taak in het kader van dit onderwerp de oorzaken daarvan na te gaan en nu te bespreken.

De genoemde cijfers zijn verklaarbaar als we het Rapport bestuderen, dat uitgebracht werd door de in 1953 ingestelde Studiecommissie van het Verband van Evangelisatiecommissies. Slechts 33 % van de kerkeraden antwoordde op de gehouden enquête. Terecht concludeerde de commissie: „Dat betekent waarschijnlijk dat er van twee derde van de leidende organen in het kerkelijke leven voor deze arbeid in het Koninkrijk Gods niets te verwachten valt”.5

Dat is de werkelijkheid.

En hoe is de stand van zaken t.a.v. de kerkeraden, die wel aan deze enquête deelnamen? Daarover de 10e conclusie van dit rapport: „De kerkeraden zijn unaniem van mening dat evangelisatiecommissies moeten benoemd worden. Maar het blijkt dat slechts 25 kerkeraden verslag ontvangen van haar commissies. Waarschijnlijk bemoeien de meeste kerkeraden derhalve na de benoeming zich niet meer met hun commissie en dus waarschijnlijk ook niet met het werk van deze arbeiders”.6

De mogelijkheid bestaat dat na de verschijning van dit rapport de situatie beter is geworden, maar geloven doe ik het niet.

Er is op dit gebied veel laksheid en lauwheid.

Ik weiger om te geloven dat onze kerken niet evangelisatieminded kunnen zijn krachtens kerkelijk beginsel, want dan konden we wel ophouden, maar feit is dat een bepaalde instelling, zeer naar binnen gekeerd en gericht op eigen kerkelijke moeilijkheden en persoonlijke zielsvragen. wel een groot struikelblok is voor de rechte evangelisatiearbeid.

Tegen deze achtergrond moet u de suggestie van deputaten zien, die gelukkig door de G.S. werd overgenomen, evangelisatieouderlingen te benoemen in wat grotere kerken.

Alleen op deze wijze wordt de kerkeraad zelf met de neus gedrukt op het evangelisatiewerk.

II Bij de benoeming van een evangelisatie-ouderling komen m.i. drie belangrijke principia tot hun recht.

1. Evangelisatie is de taak van de kerk. Dit is een door schriftuurlijk beginsel, dat in de brieven van Paulus telkens weer doorklinkt. Dit mag niet overgelaten worden aan de willekeur van de enkeling, maar hier heeft de kerk als lichaam van Christus een duidelijke taak. De kerk is er niet om de wereld, maar staat wel midden in de wereld om daar terwille van haar Heere en Koning het licht van het Evangelie te laten schijnen. Stellig heeft ieder kerklid hier een eigen taak. Maar evenzeer is het juist hetgeen in 1923 door de Gen. Syn. der Geref. Kerken werd uitgesproken: „De opzettelijke evangelisatie dient uit te gaan van, voor het minst te staan onder leiding van de kerkeraad.” 7

Krachtens dit principe wordt een evangelisatie-commissie door de kerkeraad benoemd; worden medewerkers door de kerkeraad benoemd en ontslagen.

De benoeming van een evangelisatie-ouderling onderstreept zeer duidelijk dat evangelisatie roeping der kerk is. De kerkeraad zet één van haar leden in om deze arbeid goed te laten lopen om zo haar eigen roeping des te beter te kunnen vervullen.

2. Evangelisatie behoort tot de ambtelijke opdracht. Volgens art. 23 D.K.O. behoort ten laatste tot de ambtelijke opdracht „anderen te bewegen tot het geloof in Christus.” Dat is een prachtig zinnetje, waaruit blijkt dat naar Gereformeerd kerkrecht de ouderlingen rechtstreeks evangelisatie-arbeid verrichten. 8

Helaas keert deze gedachte in het bevestigingsformulier niet meer terug. Ze vloeit echter duidelijk voort uit de profetische zijde van het ouderlingenambt. We weten allen dat we in de ambtelijke practijk in de regel aan het eigenlijke evangelisatie-werk niet toekomen. We hebben genoeg werk met het „bewaren” en kunnen al te weinig aandacht geven aan het „vermeerderen” van de kerk. Maar dan is de ambtsbroeder, die een speciale opdracht krijgt voor de evangelisatie niet met vreemde dingen bezig, als hij die opdracht vervult, maar doet hij plaatsvervangend wat feitelijk iedere ouderling moest doen.

3. Het is de taak van het bijzondere ambt de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon naar Efeze 4: 12. Het bijzondere ambt is er opdat het ambt der gelovigen zich te beter zou kunnen ontplooien. Het behoort tot de wezenlijke taak van de evangelisatie-ouderling de gemeente evangelisatie-minded te maken en de gemeenteleden te stimuleren hun getuigenis te laten horen en het geloof voor te leven.

III Het is waar, als we de kerkrechtelijke kant van de zaak nagaan dat de kerkorde geen evangelisatie-ouderlingen kent, evenmin als jeugdouderlingen. Dat is echter geen bezwaar, als we de lijnen maar zuiver houden.

Op de volgende lijnen zou ik willen wijzen:

1. De evangelisatie-ouderling is voor alle dingen voor 100% ouderling. Hij is ouderling in volle rechten en met alle plichten. De kerkeraad heeft hem echter een aparte opdracht gegeven, zoals de kerkeraad de scriba een aparte opdracht geeft en hem vrijstelt van de werkzaamheden, die normaal door een ouderling worden verricht. Hij is dus voluit lid van, de kerkeraad en woont ook alle kerkeraadsvergaderingen bij; is op z’n tijd dienstdoend ouderling enz.

2. Hij wordt dus door de gemeente gekozen als iedere andere ouderling. Hier zijn 3 mogelijkheden:

a. De kerkeraad kan een zittend ouderling tot evangelisatieouderling benoemen en daarvan mededeling doen aan de gemeente;

b. De kerkeraad kan de gemeente een evangelisatie-ouderling laten kiezen hetzij in een dubbeltal of bij enkele candidaatstelling. De laatste mogelijkheid is zeker aan te bevelen als er geen twee geschikte en gelijkwaardige broeders zijn te vinden. Ik zou er voor willen pleiten het voorstel m.b.t. de verkiezing van een evangelisatie-ouderling niet te doen dan na overleg met de evangelisatiecommissie — overigens vrijblijvend.

3. De evangelisatie-ouderling brengt van zijn werkzaamheden verslag uit op de kerkeraadsvergadering. Zo wordt het evangelisatiewerk in het kerkelijke werk geïntegreerd, wordt de kerkeraad met de neus gedrukt op dit werk en blijft deze ouderling gevoelen dat hij niet wat grasduint of een buitenbeentje is, maar kerkelijk werk verricht.

Wat de practijk betreft, dan ligt er een zee van werk voor deze ouderling met speciale opdracht:

1. Hij zal de gaven en krachten voor deze arbeid in de gemeente moeten opsporen; dus geschikte medewerkers moeten aantrekken, hen voordragen ter benoeming door de kerkeraad en tegelijk toezicht houden op deze medewerkers bij het uitdragen van het evangelie. Het is duidelijk dat het werven van medewerkers dan op een beetje ander vlak komt te liggen dan bet nu practisch ligt. Het is dan geen liefhebberij meer; geen welwillendheid jegens een bepaalde persoon; maar de kerk des Heren roept hem tot deze taak. „Hij zal zulk een benoeming ook maar niet zonder meer naast zich neer kunnen leggen, doch bij verhindering rekenschap van de redenen van zijn weigering hebben te geven”.9 Op deze wijze moddert de evangelisatiecommissie niet alleen verder, maar hebben de leden van deze commissie de zekerheid: de kerk staat achter ons en gaat voor ons uit.

2. Hij zal leiding hebben te geven aan de huisbezoekers en met de nieuw-aangezochte medewerkers enige keren op evangelisatiehuisbezoek gaan.

3. Hij zal ook vóór- of huiscatechisatie hebben te geven aan eventuele evangelisatie-contacten. Eventueel contacten leggen tussen deze mensen en gemeenteleden, opdat zij, die van buitenaf tot de kerk komen, zich in de kerk geen vreemden zullen voelen. Het is van grote betekenis dat deze evangelisatiemensen deze ambtsdrager der kerk van nabij kennen. Het neemt de afstand weg tussen hen en de officiële kerk; een afstand, die vaak zo groot is voor het gevoel van deze mensen.

4. Hij fungeert als contact-man tussen kerkeraad en evangelisatiecommissie, van welke commissie hij zeker adviserend lid moet zijn; in bepaalde gevallen zelfs voorzitter kan zijn, al is dit niet strikt nodig.

5. In het algemeen zal liet zijn taak zijn het plaatselijk evangelisatiewerk te behartigen en te stimuleren, waar dit maar enigszins mogelijk is. Hij zal niet moeten ophouden de evangelisatiegedachte er bij de gemeente in te hameren.

V Met een paar opmerkingen ten besluite eindigen we:

1. Het is duidelijk dat de figuur van de evangelisatie-ouderling staat en valt met de geschikte persoon voor dit werk. Bepaalde eigenschappen worden van hem wel in het bijzonder geëist: brandende liefde tot het Evangelie; vlotheid in de omgang; tact om met mensen om te gaan; organisatietalent; geestelijk overwicht.

2. Het benoemen door de kerkeraad van een evangelisatieouderling is een duidelijke onderstreping voor de gemeente: evangelisatie is onze roeping. Deze roeping blijft nog al teveel in de mist.

3. Een gemeentelijke concentratie op het evangelisatiewerk komt eigen gemeentelijk leven alsook het persoonlijke geloofsleven ten goede.

4. In vele kerken van ons kerkverband moesten we via de evangelisatieouderling komen tot het aanstellen van een full-timer, een evangelist voor dit werk. Komt deze figuur er, dan kan hij terug vallen op de evangelisatie-ouderling.

5. Het is zeker waar dat evangelisatie steeds moeilijker wordt en het probleem nijpt: hoe spreken we de woderne mens aan en brengen we hem het evangelie? Maar we mogen niet nalaten alles te doen wat mogelijk is om de van God vervreemde mens te confronteren met het evangelie der genade. Als we deze taak aan andere kerken overlaten, dan gaat ons kerk-zijn er aan.

Het benoemen van een evangelisatie-ouderling in kerken, waar dit maar enigszins mogelijk is. is een verantwoorde poging om duidelijk te maken zowel aan de kerk zelf als aan de wereld dat evangelisatie voluit kerkelijk werk is.

1. Art. 74 Acta Gen. Syn. 1962

2. De Wekker.

3. Jaarboek 1962, pag. 89

Voor 1962 staat tegenover een aanwas van 51 leden „uit geen kerk of groepering” een aantal van 169 leden, die voortaan zo wensen bekend te staan, terwijl er bovendien nog 138 leden werden afgevoerd. Schrikbarende cijfers.

4. idem 1961, pag. 161

5. Rapport pag. 10

6. Id. pag 11

7. Dr. G. Brillenburg Wurth ds W. A. Wiersinga — Het evangelie in een ontkerstende wereld, pag. 45

8. Handboek voor de Ouderling, pag. 185

9. Het evangelie enz. pag 50.

Inleiding op een gesprek op de gecombineerde kerkeraadsvergadering van de kerken van Apeldoorn-C en -Z, op 21 maart 1963.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1963

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's

De Evangelisatie-Ouderling

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juli 1963

Ambtelijk Contact | 12 Pagina's