Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK EN STAAT: GESCHEIDEN OF ONDERSCHEIDEN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK EN STAAT: GESCHEIDEN OF ONDERSCHEIDEN?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Vraag een willekeurig politicus welke de grondslagen van ons politiek bestel zijn en de kans is redelijk groot dat als eerste het beginsel van scheiding van kerk en staat wordt genoemd. Daarover bestaat maar weinig discussie en in ieder geval is het niet een thema dat tot de brandende actuele onderwerpen wordt gerekend, waarop partijen zich een verkiezingscampagne van elkaar kunnen onderscheiden of waarover in de Kamer dan wel in de media zware partijpolitiek gekleurde debatten worden gevoerd. De kwestie van de wettelijke toestemming voor het voorgenomen huwelijk van Prins Maurits met de rooms-katholieke Marilène van den Broek vormde de spreekwoordelijke uitzondering op de regel.

Toch zou ik graag een enkele kanttekening plaatsen bij de vanzelfsprekendheid waarmee over dit beginsel van de scheiding van kerk en staat gesproken wordt. ik constateer namelijk dat die onbetwiste Stelling, dit axioma van de moderne rechtsstaat, niet zonder risico’s is voor de positie en de funetie van de kerk in onze samenleving. Mijn bezwaar tegen het geaeeepteerde spreken in termen van “scheiding van kerk en staat” is dat dit er toe lijkt te hebben geleid dat beide in hun onderlinge relatie een gefixeerde positie innemen, elk een eigen domein toegewezen hebben gekregen, waar-mee men het moet doen. Deze domeinen zijn gescheiden en bij het negeren van de scheiding steekt de territoriumdrift al gauw de kop op.

Recente ontwikkelingen

“Scheiding van kerk en staat” wordt veelal verstaan als een in twee richtingen werkend vermaan: “schoenmaker, houd je bij je leest”. Nu is tegen de achtergrond van eerdere fases in de geschiedenis van de verhouding tussen staat en kerk, met alle vervormingen van eigen funetie van beide van dien, de vrees voor een te warme betrekking, in het bij-zonder een vermenging van beide instituties, niet geheel onbegrijpelijk, maar ik heb de indruk dat we in reactie op verschijnselen als de ecelesioeratie en de ceasaropapie van de weeromstuit zijn doorgeslagen en in het andere uiterste dreigen terecht te komen: een overaccentuering van het principe van de scheiding tussen staat en kerk en als gevolg daarvan een volstrekte vervreemding tussen beide. Niet zelden wordt dit principe gemakshalve ook vertaald als scheiding van geloof en politiek.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit een proces is dat voornamelijk van één kant wordt bevorderd. En nu ik toch eerlijk bezig ben: dit proces is weliswaar niet onder het paarse kabinet begonnen, maar heeft de afgelopen vier jaar wel stevige impulsen gekregen. Misschien mag ik een tweetal recente en sprekende gelegenheden noemen waarop dergelijke impulsen vielen waar te nemen.

Ik denk in de eerste plaats aan de houding die in ‘Den Haag’ werd aangenomen ten aan-zien van de actie van kerken ten overstaan van de ‘technisch niet-verwijderbare uitge-procedeerde asielzoekers’. Meer in het bijzonder doel ik dan op de readies van de rege-ringsfracties, waarbij de woordvoerder van de PvdA het in mijn ogen het bontst maakte door de stelling te betrekken dat ‘de kerken’ zich door het verstrekken van eten, drinken en een (tent)dak boven het hoofd aan op straat gezette vreemdelingen “buiten onze demoeratische rechtsorde” plaatsten. Maar ook het CDA meende te moeten opmerken dat de kerken door hun handelwijze het verwijt over zich afriepen dat zij op de stoel van de overheid plaatsnamen. Ik ben zo vrij het met de vier woordvoerders van de vier grote partijen, samen goed voor 84% van de Nederlandse kiesgerechtigden, zeer oneens te zijn. Er is natuurlijk geen sprake van op andermans stoel zitten, laat staan van burgerlijke ongehoorzaamheid of het etaleren van het ‘uw rechtsstaat is de mijne niet’. Wat hier plaats vond was het invulling geven aan de diaconale opdracht die kerken krachtens eigen ambt hebben en daar lijkt mij eerlijk gezegd wel zeer weinig mis mee.

Het tweede voorbeeld betreft de brede maatschappelijke actie, die in belangrijke mate door de kerken wordt gedragen, tegen de 24-uurs economie. Het was de minister van Economische Zaken, mag ik zeggen dé politieke exponent van de ideologie van flexibilisering en dynamisering en iemand die dus veel had kunnen leren van het motto ‘tijd om te leven’, die al bij de eerste berichten over een massiet protest vanuit de kerken aankondigde daar geen boodschap aan te hebben, omdat de kerken geen verstand van economie zouden hebben. ‘Schoenmaker, houd je bij je leest’, we kennen immers scheiding van kerk en staat?

Het is deze attitude van staatswege die een definitieve streep lijkt te zetten door het oude adagium dat ten grondslag ligt aan de christelijke presentie in de samenleving, namelijk het ‘wij hebben een Woord voor de wereld’. Ook bij mijn PvdA-collega Ella Kalsbeek bespeurde ik de doorwerking van deze miskenning van de maatschappelijke functie van de kerk, toen zij vorige maand opmerkte (althans volgens de berichtgeving in de kranten) dat de kerk zich niet teveel met de politiek moet bemoeien, maar zich moet bezighouden “met wat echt belangrijk is in het leven”. Nu geef ik haar in dat laatste maar wat graag gelijk, maar het komt mij voor dat bemoeienis met de politiek daardoor allerminst wordt uitgesloten.

De andere invalshoek

Het is deze tendens die voor mij aanleiding is om aan de andere kant van het bootje te gaan hangen en de kerken uit te dagen om zich door deze aanslagen op hun maatschappelijk functioneren en op het bereik van hun spreken in de samenleving niet uit het maatschappelijk middenveld te laten slaan en - integendeel - blijvend alles in het werk te stellen om de politiek op aangelegen punten en op ongelegen momenten van hun opvattingen blijk te geven. Hoe onrustiger de politiek hiervan wordt en hoe afwerender de reacties zijn, des te zekerder is het dat de kerken hiermee een nuttige functie vervullen.

Het merkwaardige is dat het ‘schoenmaker, hou je bij je leest’-argument vrijwel uitsluitend aan het adres van de kerken wordt gericht. Ik heb nu niet bepaald de indruk dat de vakbonden of de werkgeversorganisaties, Greenpeace of de Stichting Natuur en Milieu van kabinet of politieke fracties wel eens de boodschap krijgen dat ze zich bemoeien met zaken waar ze niet over gaan, waar ze geen of onvoldoende verstand van hebben of dat op hun opvattingen aangaande op de politieke agenda geplaatste zaken om andere redenen geen prijs wordt gesteld.

Ik kan hiervoor geen andere reden bedenken dan een onjuiste, maar breed gehuldigde interpretatie van het beginsel van scheiding van kerk en staat. Voor de kerken en dus ook ‘onze’ kerken - ik denk in het bijzonder aan het deputaatschap voor contact met de overheid -, maar bijvoorbeeld ook voor een organisatie als het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO), is er dus enige reden zich over deze ontwikkeling zorgen te maken. Immers: voor hen is een relatie van wederzijdse betrokkenheid en verstaanbaarheid tussen kerk en staat de raison d’être. Wanneer dit contact voor één van de gesprekspartners niet méér om het lijf zou hebben dan het periodiek beleefd aanhoren van een aantal lieden van wie men eigenlijk vindt dat ze onvoldoende geëquipeerd zijn om als volwaardige gesprekspartner te fungeren, dan moet je je ernstig afvragen of voorzetting van de dialoog nog zinvol is. Met andere woorden: als de scheiding van kerk en staat zou worden opgevat als het bestaan van waterdichte schotten tussen twee instituties, die elkaar niet zo bar veel te verteilen hebben, dan zouden de kerken zich ernstig moeten afvragen of het gesprek met de overheid wel moet worden voortgezet.

Van scheiding naar onderscheiding

In de kringen van de politieke beweging waarvan ik een vertegenwoordiger mag zijn, wordt mede daarom niet zo gemakkelijk gesproken van scheiding van kerk en staat. Onze visie op de maatschappij en de verhouding tussen de verschillende daarin aanwezige sociale verbanden wordt bij voorkeur gevat in termen van ‘onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden’. Toegespitst op het onderhavige thema gaat het dus om de onderscheiden ambten van kerk en staat. Zeker voor de christelijke politiek is dit een uiterst belangrijk leerstuk. Dat het ook altijd geweest. En wie enigszins thuis is in de geschiedenis van de christelijke politiek in dit land, weet dat hier een zeer bepalend element zit voor wat betreft de onderlinge verhoudingen van de huidige christelijke politieke partijen.

Groen van Prinsterer schreef al in 1860:”Kerk en staat staan onderscheiden van elkaar, elk optredend binnen de eigen sfeer”. En - om eens iemand uit kerkelijke kring te citeren - J.J. van der Schuit concludeert in zijn rede Kerk en Staat uit 1929: “Met het Nieuwe Testament in de hand kunnen wij en moeten wij opkomen voor scheiding van Kerk en Staat. (…) Wij wenschen scheiding in den zin van onderscheiding”.

Kerk en staat vervullen onderscheiden ambten. Maar zij dienen dezelfde Here! In laatste instantie is het hen beide - als het goed is - te doen om de eer van God. Maar waar de kerk die zoekt als een geloofsgemeenschap, daar zoekt de staat die als een publieke rechtsgemeenschap.

Van belang is om te benadrukken dat de staat niet tot de kerk en de kerk niet tot de staat is te herleiden. Zij zijn in de uitoefening van hun respectieve ambten zelfstandig en ontlenen de gezagsbevoegheid niet aan elkaar, maar aan God. Daarmee ontvalt ook de grond aan iedere vorm van ecelesiocratie (wereldlijke regering uitgeoefend door of vanwege de kerk) of caesaropapie, waarbij de wereldlijke heerser ook de kerk regeert. We vinden dit terug in de stelling dat de kerken ‘van eigen rechte’ zijn.

Het spreken in termen van ‘ambten’ impliceert tegelijk dat kerk en staat er niet voor zichzelf zijn, maar een dienst vervullen, een dienst in het Koninkrijk van God. Beide staan onder de absolute soevereiniteit van God. Daarom spreekt de christelijke politiek van ‘de overheid als dienares van God’ en vraagt zij van de overheid de bereidheid dit te erkennen; ik spreek in dit verband van ‘de theocratische gezindheid van de overheid’, waarbij we dus niet het oog hebben op een theocratie als nagestreefde staatsvorm, maar op de attitude van de gezagdragers in de staat: zij moet - letterlijk - hun plaats weten.

Bijbelse positiebepaling

Mij dunkt dat er veel voor te zeggen is de relatie tussen kerk en staat vóór alles te laten stempelen door wat zij gemeenschappelijk hebben: de dienst aan God en het zoeken van zijn eer. Vanuit de kerk gezien ligt er dan in de relatie tot de staat en de overheid tenminste een drievoudige opdracht. In de eerste plaats is er de bijbelse opdracht om te bidden voor de overheid (1 Tim. 2:1-2). Ten tweede behoort het tot de taak van de kerk om de gelovigen in prediking en pastoraat toe te rusten voor het dragen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die ziet óók op het terrein van de politiek. En in de derde plaats behoren de kerken het als hun roeping te zien om de overheid aan te spreken zodra zij haar hoge roeping dreigt te verzaken. We verlangen niet terug naar een politieke prediking, in de zin dat vanaf de kansel nauwkeurig wordt verkondigd hoe het politieke beleid er uit zou moeten zien. Dat is nu juist het terrein, mag ik zeggen: het ambacht van de (christelijke) politieke partijen. Maar ik zou de stelling willen verdedigen dat er - zowel in preken als spreken - niet veel onderwerpen zijn die op voorhand van de betrokkenheid van de kerken uitgesloten kunnen worden, of het nu de economische ordening betreft of het asielbeleid, de bescherming van het leven of het sociaal beleid. Ik voeg daar direct aan toe dat de kerken, willen zij met gezag optreden, in hun spreken tót en hun appel óp de overheid, altijd als kerk zullen moeten opereren. De kerken hebben bij de thema’s die in het contact met de overheid aan de orde komen, een geheel eigen invalshoek. In die zin zou ik wel de uitdrukking ‘schoenmaker, hou je bij je leest’ willen overnemen. De kerken en hun vertegenwoordigers zijn niet de deskundigen bij uitstek als het gaat om toelatingscriteria voor asielzoekers, om duur en hoogte van sociale uitkeringen of om emissienormen voor CO2. Maar dan gaat het dus niet om het bereik van het maatschappelijk spreken van de kerk, maar om de wijze van spreken.

En dan is mijn stelling dat ik de kerken niet vaak genoeg kan horen. Want er is weinig reden tot optimisme over de mate waarin het besef dat de overheid dienares van God is, het functioneren van staat en overheid stempelt. Het gegeven dat de kerk een geloofsgemeenschap is, mag dan voor sommigen een argument zijn haar maatschappelijke betekenis beperkt te achten, voor mij is het juist de doorslaggevende reden om te stellen dat zij aan dit karakter een zeer bijzondere plaats in de samenleving ontleent, die ik met Stuart Fowler zou willen aanduiden als ‘de sleutelrol van de kerk in de samenleving’. Deze centrale plaats van de kerk vloeit voort uit het gegeven dat het Woord van God is toevertrouwd aan de kerk, terwijl de zeggenschap van dat Woord niet beperkt is tot de kerk. Gods openbaring is immers van beslissende betekenis op alle terreinen van het leven en derhalve ook in alle maatschappelijke verbanden. Het is in de kerk dat christenen worden gevoed door de Woordverkondiging en dat zij worden toegerust tot het uitoefenen van de ambten in de onderscheiden kringen waarin zij optreden: als ouder of als kind, als werkgever of werknemer, als gemeentelid of als ouderling, als burger of als politicus.

Tegen deze achtergrond verdient het spreken over de scheiding tussen kerk en staat derhalve de nodige nuancering. Het feit dat er sprake is van onderscheiden ambten sluit wederzijdse betrokkenheid allerminst uit. Vanuit de optiek van de staat bezien zou het ontbreken daarvan alleen maar tot schade zijn, vanuit het gezichtspunt van de kerk zou er in dat geval sprake zijn van een emstig tekort Schieten in verantwoordelijkheid.

Mr. Rouvoet is sinds 1994 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en maakt deel uit van de RPF-fractie; dit artikel is een bewerking van zijn toespraak, gehouden tijdens het ClO-symposium over ‘Kerk en Staat’ van 22 april 1998.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1998

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

KERK EN STAAT: GESCHEIDEN OF ONDERSCHEIDEN?

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1998

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's