Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSCHUIVINGEN IN DE PREDIKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSCHUIVINGEN IN DE PREDIKING

44 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Reeds een en ander en ten derde male hebt u zich in uw vergaderingen bezig gehouden met de onderlinge verhoudingen in onze kerken.

In 1978 werd begonnen met de prediking; in 1979 kwam de gemeentebeschouwing aan de orde; vorig jaar werd het toezicht op de prediking van kerkeraadszijde besproken 1). De laatste conferentie deed me schrijven: m.i. moet het comité nog verder gaan en een verbinding tussen de twee genoemde onderwerpen - onze onderlinge verschillen en het toezicht op de prediking - zien te krijgen door ook eens te laten behandelen het onderwerp: Verschuivingen in de chr. geref. prediking 2).

De behandeling van dit onderwerp nu en door mij heb ik dus aan mezelf te danken, al bedoelde ik dat niet met deze opmerking. Het was alleen intens meeleven met een voortgaande bezinning op onze kerkelijke situatie die me deze opmerking deed maken. Alles wat op vorige vergaderingen te berde is gebracht of niet gezegd is, spitst zich m.i. toe op dit onderwerp, dat heel duidelijk de praktijk raakt. De gevarieerde prediking in onze kerken toont onze onderlinge verschillen. Er is hier een wisselwerking. De onderlinge verschillen maken de prediking gevarieerd en de gevarieerde prediking bevordert de onderlinge verschillen.

Dit onderwerp kan tegelijk als een afsluiting worden gezien van de behandeling van deze uiterst belangrijke, het leven van onze kerken rakende materie.

Het is een actuele aangelegenheid vandaag over dit onderwerp, verschuivingen in de prediking, na te denken. En dat om vier redenen:

1. Vanwege de ontwikkeling van die verschillen. Die verschillen zullen m.i. groter worden als we niet telkens weer de vinger aan de pols houden d.i. concreet de prediking aan de orde stellen. Doen we dat niet en laten we die verschillen maar groter en groter worden dan groeien we hoe langer hoe verder uit elkaar en is de eenheid van ons kerkverband meer een formele dan een geestelijke, meer een kerkverbandelijke dan levende eenheid.

2. Vanwege de betekenis van de prediking. De prediking is nog altijd de belangrijkste ambtelijke arbeid; het centrum van waaruit alle ambtelijke arbeid wordt verricht; ook de stimulans voor heel het gemeentelijke leven en voor het geloofsleven van de gemeente. In de prediking presenteert de kerk zich. De prediking werkt en versterkt het geloof. Hoe schriftuurlijker de prediking hoe rijker de Heilige Geest kan werken om het geloof te werken en te versterken; hoe leger en armer de prediking wordt hoe meer het geloofsleven zal verschrompelen en de kerk zal vervagen. In de prediking wordt het voedsel uitgereikt waarop de gemeente moet teren. Als de herderde schapen niet leidt in de grazige weiden van Gods Woord, des te eerder zullen die schapen vermageren. Aan Gods eer wordt tekort gedaan in dat geval; het recht van de gemeente op schriftuurlijke bearbeiding wordt niet gehonoreerd en de kerk wordt niet gebouwd; de gemeente komt tekort. De prediking is de kracht van de kerk èn haar zwakheid, als ze niet goed wordt gebracht. Zondaren worden door het Woord Gods en de prediking van het Evangelie gebaard en gevoed. Onvoorstelbaar rijk èn verantwoor-delijk is de prediking 3). Nu er verschuivingen in de prediking aan de gang zijn is het alleen om die reden reeds van betekenis deze aan de orde te stellen en te bespreken.

3. Ook vanwege de toekomst van onze kerken is het een actueel onderwerp. Ons bestaansrecht ligt in de gang van zaken rond de Vereniging van 1892. Het ging toen om Schrift en belijdenis - niets daarnaast, niets daarboven en niets daarmee in strijd. Gegeven de kerkelijke situatie meen ik dat we vandaag nog Christelijk Gereformeerd mogen en moeten zijn. Maar onze bestaansreden wordt wel discutabel wanneer in onze kerken de schriftuurlijk-confessionele prediking niet voluit en volop gebracht zou worden en de verschuivingen zo groot zouden zijn dat in de prediking de worsteling van weleer niet meer zou zijn terug te vinden.

Sommigen worden geïrriteerd wanneer gesproken wordt over onze identiteit. Het gaat niet om onze identiteit. Van harte akkoord. Het gaat er om dat Christus Zijn kerk vergadert in enigheid van het ware geloof. Onze prediking is niet onze specialiteit. Maar onze prediking moet wel schriftuurlijk zijn in de volle zin van het woord. En als door allerlei verschuivingen dat karakter gaat vervagen, moeten we ons afvragen waar we met elkaar naar toe gaan en wat we als kerken willen. Een waarlijk gereformeerde kerk of een kerk met een gereformeerde naam doch van midden-orthodoxe kleur met alle variaties die er dan mogelijk zijn, maar niet meer echt gereformeerd. In dat geval heeft het weinig zin op onze kerkelijke strepen te staan en ons bestaansrecht te verdedigen. Het is een trieste zaak als men de klacht hoort: om een gereformeerde prediking te horen kun je in sommige gemeenten beter in de oude vaderlandse kerk terecht dan in de chr. geref. kerk 4). Ik signaleer de klacht omdat ze typerend de situatie aangeeft. Er is blijkbaar met de prediking in onze kerken wat aan de hand. Naar meer dan één kant. Daarin kristalliseren zich de verschillen en tegelijk zo vergroten zich de verschillen.

4. In het licht van de kerkelijke verhoudingen in ons vaderland is het ook goed om dit onderwerp te behandelen.

Als de prediking niet meer de kenmerkende kracht van onze kerken zou zijn, gaan de kerkelijke verhoudingen vervagen. Als - ik citeer zonder te argumenteren - vandaag wordt gezegd: in de Geref. Kerken van voor de tweede wereldoorlog werd beter gepreekt dan vandaag in doorsnee in de Chr. Geref. Kerken dan is er wel het een en ander verschoven. Maar we vragen ons wel af: hoe lang kunnen we nog schuiven en hoe ver gaan we schuiven? Blijven we herkenbaar? En wordt de werfkracht van onze kerken niet gebroken door het verschuivingsproces dat zich in onze kerken geruisloos voltrekt tot schade van alle kerkelijke verhoudingen naar binnen en naar buiten?

De actualiteit is voldoende aangetoond. Ter zake!

2. Het woord en het begrip verschuivingen als zodanig behoeft nog geen verontrusting te wekken. Al belijden we van ganser harte dat Jezus Christus gisteren en heden Dezelfde is tot in eeuwigheid en dat het profetisch Woord zeer vast 5) is, dat betekent niet dat er geen verschuivingen zouden kunnen optreden in de wijze waarop het Woord Gods wordt gebracht; verschuivingen, die met allerlei factoren samenhangen en die niets behoeven af te doen aan de trouw aan Gods Woord, het blijven bij hetgeen ons geleerd is en het bewaren van het ons toebetrouwde pand 6).

Da Costa heeft terecht onderscheid gemaakt tussen de geest van de tijd en de loop van de tijd. Met de loop van de tijd gaan we allen mee - getuige onze kleding, vergeleken met nog maar een halve eeuw geleden; getuige het vervoermiddel dat ons hier bracht - het af-gescheiden wagenpark mag er zijn, benzinekostenstijging ten prijs; en - om nog iets te noemen - getuige de wijze van kerkbouw, zo verschillend van het begin van deze eeuw. Zouden die verschuivingen er dan niet zijn op het gebied van de prediking? Preken is het Woord Gods brengen in menselijke woorden. Hier komt direct aan de orde het taalgebruik. In een levende taal zit beweging en zijn verschuivingen aan de orde. Niemand ontkomt daaraan in het dagelijkse leven en ook niet in het kerkelijke leven. De woordkeus is anders geworden, al moet direct opgemerkt worden dat vasthouden aan verouderde woorden, het hanteren van een archaistische tale Kanaans door sommigen gezien wordt als het summum van degelijkheid. Men let dan meer op de woorden van de zaken dan op de zaken van de woorden, hetgeen in de regel in dit klimaat zo wordt afgekeurd.

Er is een duidelijke verschuiving in de lengte van de preek en de dienst en in de wijze van spreken, die minder pathetisch en meer natuurlijk is geworden 7).

Er zijn ook verschuivingen, die een gevolg zijn van voortschrijdende exegetische en dogmatische bezinning. Er zijn in vroeger eeuwen lange preken gehouden die meer dogmatische verhandelingen waren dan dat de Schrift werd verklaard en toegepast. De exegese van de Bijbel is de laatste 60 jaar grondig ter hand genomen; de weerslag en neerslag daarvan is in de prediking te vinden. Als we vroegere preken raadplegen, blijkt dat bij voorkeur teksten werden gekozen waarin de drie stukken duidelijk waren aan te wijzen. Er werd een schema aan de Schrift opgedrongen. De woorden van de tekst kwamen tekort 8). Met Kremer zeg ik: Dogmatiek en schematiek beheersten schriftuurlijke noties 9). Verschuivingen zijn eigenlijk gegeven met de dynamiek van de openbaring. De term kan misverstanden oproepen en verkeerd worden uitgelegd. God is geen starre, onbewegelijke God, maar Hij is de levende God vol bewogenheid. Deze dynamiek in de openbaring, die in de Schrift naar voren treedt, wil ook gerealiseerd worden in de prediking. Er vindt altijd een beweging plaats van het Woord Gods naar de prediker, van de tekst naar de preek, van de situatie van de tekst naar de situatie van de prediking. Het is de opgave om het Woord Gods zo grondig te verstaan dat wij de actualiteit van het heden in het Woord zelf vinden 10). Maar dat brengt vanzelfsprekend verschuivingen in de prediking mee. De actualiteit van het Woord Gods was in 1910, 1940, 1981 verschillend.

De inhoud van Gods Woord blijft de tijden door gelijk, maar de vertolking van dat Woord in de prediking zal steeds weer verschillend zijn. Deze verschuivingen zijn beslist legitiem - er zijn in het ene Woord Gods duidelijk verschuivingen waar te nemen, gegeven het feit dat er honderden jaren liggen tussen de eerste en de laatste Bijbelschrijver. De bedoelde verschuivingen zijn alleszins verklaarbaar, als we oog hebben voor het historisch karakter van de Godsopenbaring en het feit dat onze prediking historisch bepaald is 11).

Zelfs kunnen we zeggen dat deze verschuivingen geboden zijn, want het Woord Gods bewaren betekent niet het laten verstarren of opbergen zodat het onder het stof komt, maar ermee werken, ernaar luisteren, het doorgeven zo dat nieuwe en oude dingen telkens maar weer worden voortgebracht 12).

Als er vandaag nog net zo zou worden gepreekt als in 1581 of 1781 zouden die predikers zich buiten de tijd plaatsen en geen winst doen met allerlei ontwikkelingen op kerkelijk, theologisch en geestelijk gebied.

3. Behalve deze zo juist genoemde, ik zou bijna zeggen vanzelfsprekende verschuivingen zijn er ook verschuivingen in de prediking te constateren die gevolg zijn van een diepere bezinning op Schrift en belijdenis en de uitwerking daarvan in de praktijk.

Het zou een brede historische toelichting vragen om deze nu bedoelde verschuivingen historisch te verklaren. We hebben te maken met een stuk reformatorisch geloofsgoed zoals we dat vinden in onze drie bijzondere belijdenisgeschriften, maar er is ook een groot stuk na-reformatorische dogmatiek tot op vandaag levend in bepaalde delen van onze kerken, zoals dat in het verleden ook het geval geweest is. Over de verhouding Reformatie en Nadere Reformatie is al heel wat geschreven, inzonderheid na de tweede wereldoorlog 13).

Men heeft het verschil wel eens erg generaliserend omschreven als: de Reformatie gaf ons het Woord Gods terug en de Nadere Reformatie opende het oog voor de bevinding. Dat is niet juist, zoals dat met generaliserende uitspraken in de regel het geval is. Maar een kern van waarheid zit er wel in. Vooral in de latere dagen van de Nadere Reformatie kwam het accent meer te liggen op de bevinding dan op het Woord van Gods belofte; het objectiverende bevindingssysteem werd ingevoerd, de classificatiemethode ging de prediking beheersen 14) en een zekere verstarring kan niet ontkend worden.

De verschuivingen in de prediking hebben nu te maken met het feit dat onze kerken, die zeker sterk beïnvloed waren door de Nadere Reformatie 15) en de Schotse theologie onder invloed van allerlei factoren de Reformatie opnieuw zijn gaan waarderen, althans ook in de praktijk helderder zijn gaan zien. Men heeft gesproken over een zeker Calvijn-reveil in onze kerken. Daarop werd geduid in de Gemeenschappelijke Verklaring - oktober 1975 - t.a.v. de toeëigening des heils, toen daar gezegd werd dat er in onze kerken voor een deel een subjectivistische inslag is, maar dat er reeds jaren geleden een duidelijke wending naar de beloftenprediking is gekomen 16). Deze passage - zo is gezegd -vormt een beschuldiging van de vroegere predikanten 17). Dat is zeker de bedoeling niet geweest en is inhoudelijk ook niet juist. We kunnen dankbaar zijn voor hetgeen in het verleden gebracht is in de prediking in de dagen van de Afscheiding, na 1869 18) en in de eerste jaren van het voortbestaan van onze kerken. In het algemeen kan gezegd worden dat een warme, geestelijke, persoonlijk gerichte prediking werd gebracht, waardoor de kerk is gebouwd, zondaren werden getrokken tot het licht en het geloof werd versterkt. Maar die dankbare erkenning verhindert niet om toch kritische kanttekeningen te maken 19). Als we met het badwater het kind maar niet wegwerpen.

Met de voortschrijding van de exegese van Oud en Nieuw Testament en een diepere bezinning op dogmatische vragen is er een duidelijke verschuiving waar te nemen in vergelijking met b.v. 60 jaar geleden.

Op zes zaken wil ik wijzen.

In de dertiger jaren kwam na de mislukte samensprekingen met de Geref. Gemeenten 20) een duidelijke bezinning op de positieve betekenis van het Verbond. We hadden wel gezegd hoe het niet was, maar niet hoe het wel was. Wijlen ds. J. Jongeleen heeft hier het spits afgebeten - dat heeft hij geweten 21). Maar we kwamen daardoor meer onder invloed van de Reformatie. In de nadagen van de Nadere Reformatie stond de Verkiezing voorop - zoals dat feitelijk nog het geval is in de prediking van de Geref. Gemeenten 22). Het vernieuwde zicht op Verbond en Doop bracht een verschuiving in de prediking mee, die ook weer tot een bepaalde eenzijdigheid kan leiden nl. als men een grond gaat maken van de belofte. Maar het misbruik heft het gebruik niet op 23).

Eenzelfde verschuiving valt waar te nemen in de verhouding wedergeboorte-rechtvaardiging. We mogen geen streep af doen van de noodzakelijkheid van de wedergeboorte ook voor de bondeling; tegelijk kunnen we zeggen: als het accent eenzijdig op deze noodzakelijkheid wordt gelegd en als de weg niet wordt gewezen hoe een mens kan wor-den wedergeboren, dan wordt hij teruggeworpen op zichzelf en gaat hij in zichzelf zoeken naar de kenmerken van het nieuwe leven. Als daarentegen Gods belofte wordt gepredikt, die door het geloof moet worden toegeëigend, dan komt Christus in het middelpunt te staan en komt de grond van de zaligheid buiten onszelf te liggen.

Eenzijdige nadruk op de wedergeboorte leidt gemakkelijk tot een christenprediking; het juiste accent op de rechtvaardiging, niet in tegenstelling tot de wedergeboorte, geeft de prediking een zeer ontdekkend en tegelijk zeer bevrijdend karakter. Wie bij Kohlbrugge 24) in de leer is geweest begrijpt wat ik bedoel.

Dan de verhouding wet-evangelie. Verbrijzeling door de wet werd of wordt door sommigen gepredikt als voorwaarde voor het aanbod van het Evangelie. Hierover is veel misverstand geweest en het is nog niet verdwenen. Hiermee hangt samen de visie op de volgorde van de drie stukken van de Catechismus. Het is verheugend dat deze problematiek vorig jaar uitvoerig in ons kerkelijk orgaan aan de orde is gesteld 25). Hier is een duidelijke verschuiving niet van de wet naar het Evangelie, maar naar een meer schriftuurlijke visie op de juiste verhouding tussen deze twee.

De tegenstelling die vroeger gemaakt werd tussen wet en Evangelie en die in bepaalde kringen en in een bepaald soort prediking nog voortleeft, betekende en betekent een verwringing van het Evangelie en een systematisering van de heilsweg, die geestelijke schade heeft toegebracht. Overigens mag dat niet betekenen dat de wet nu moet opgaan in het Evangelie; dan wordt de verschuiving illegaal.

Vervolgens de verschuiving van enkeling naar gemeenschap. De gemeente was vroeger een verzameling van losse enkelingen, aangesproken met „mijne hoorders” alsof we in een gehoorzaal zaten. Het besef brak door dat we te maken hadden met de gemeente des Heren dank zij een positieve benadering van het verbond der genade. Voor deze verschuiving kunnen we dankbaar zijn mits we nu in de gemeente de enkeling niet vergeten. Het gemeentelid is niet zalig omdat hij lid is van de gemeente des Heren 26).

Een duidelijke verschuiving kwam er m.b.t. de verhouding belijdenis-Avondmaal. De synoden onzer kerken hebben een en andermaal een duidelijke uitspraak 27) gedaan, die er geen twijfel voor overliet: belijdenis behoort te zijn openbare belijdenis des geloofs; hetzelfde geloof dat nodig is om Avondmaal te vieren is ook nodig om belijdenis te doen. Maar de praktijk was anders. Die praktijk is alom verschoven: het verband tussen belijdenis en Avondmaal isgepredikt, toegelicht, erkend, aangeprezen. Het aantal Avondmaalgangers is overal toegenomen. We kunnen voor deze verschuiving ook dankbaar zijn, al is het een verheuging met beving. Immers in de praktijk blijken we niet te ontkomen aan het gevaar dat gebouwd wordt op de belijdenis tengevolge waarvan een ongeestelijk automatisme dreigt bij de Avondmaalsviering. Zo kunnen we door de achterdeur binnenhalen wat we door de kerkelijke voordeur hebben weggedaan - voor veronderstelde wedergeboorte kan dan in de plaats komen een verondersteld geloof. Iedere ambtsdrager, die zwaar tilt aan zijn taak, weet hoeveel voetangels en klemmen hier zitten.

Tenslotte is er een duidelijke verschuiving van de prediking m.b.t. de verhouding belijden en beleven. Vroeger waren de preken veel meer dogmatisch; de laatste jaren vooral onder de jongere predikanten komen de ethische vragen meer aan de orde. Bleef men vroeger staan veelszins bij de zuivere belijdenis, vandaag wordt ook de wijze waarop we ons geloof beleven, veel duidelijker en concreter aan de orde gesteld 28).

4. De genoemde verschuivingen zijn eveneens legitiem. Ze betekenen wel een verandering in vergelijking met het verleden, maar ze betekenen geen breuk met het verleden in die zin dat we een totaal andere weg inslaan. Deze verschuivingen halen geen streep door het verleden, maar geven een nadere uitwerking van datgene wat in het verleden in wezen aanwezig was.

We hadden ons te bezinnen op een recente erfenis - de erfenis, die we als voortgezette Chr. Geref. Kerk hadden ontvangen inzonderheid van de Kruisgemeenten. In deze kring heersten ongetwijfeld subjectivistische ideeën en waren de nadagen van de Nadere Reformatie in hoge ere.

Een doperse onderstroom was de Kruisgezinden niet vreemd. Dat werkte door na 1892 en dat is begrijpelijk omdat de Chr. Geref. Kerk vaak daar weer tot openbaring kwam waar een Kruisgemeente 29) was geweest.

Betekent dit een bevuilen van ons nest en een zich distantiëren van de vaderen met de pretentie dat wij het zoveel beter weten? Geen sprake van. We zijn dankbaar voor hetgeen wij van hen ontvingen. De ernst die zij toonden en de nadruk die zij gelegd hebben op de noodzaak van bevinding, willen en mogen we niet prijsgeven. De warme, persoonlijke prediking heeft de kerk gebouwd.

Maar dat impliceert niet dat we geen kritische opmerkingen mogen maken m.b.t. het verleden van de vorige eeuw, dat ook beïnvloed werd door de Schotse theologie, terwijl men in de ban zat van gereformeerde scholastiek en de verbinding piëtisme en orthodoxie ook geen voordeel is geweest. Graafland 30) heeft gewezen op het dualisme, de ge-spletenheid, die door de Nadere Reformatie langzamerhand is bevorderd. „Verstand en hart, lichaam en ziel, leer en beleving, uitleg en toepassing werden uit elkaar getrokken”. Dit dualisme werkt nog altijd door als we de begrippen uitwendig en inwendig, voorwerwerpelijk en onderwerpelijk hanteren.

Als we het pleit voeren voor de oude reformatorische erfenis schrijven we de Nadere Reformatie niet af - deze was zeker legitiem. In het kader van die tijd was ze nodig, wettig en nuttig. Maar de Reformatie heeft met haar volstrekte nadruk op het Sola Scriptura, Sola Gratia en Sola Fide een vertolking gegeven van de inhoud van Gods openbaring, waarachter we niet meer kunnen teruggaan en die in elke tijd volledig tot gelding moet komen zonder reserves en zonder afwijkingen naar rechts noch naar links.

Het genoemde adagium van de Reformatie is nimmer ontkend, maar het is in de scholastieke periode die na de Reformatie volgde en die het geestelijk klimaat van Nederland, mede onder invloed van de volksaard in bepaalde streken, zeer heeft beïnvloed, in de praktijk wat terzijde gesteld. Als ervaring en bevinding grond gaan worden voor de zaligheid, als de Avondmaalsgang gepermitteerd is als onze gestalte naar ons gevoel eraan beantwoordt, dan zijn we bezig de gereformeerde erfenis prijs te geven.

Daarom moeten de genoemde verschuivingen getaxeerd worden als een terugkeer tot de oude reformatorische erfenis, gekenmerkt door het onvoorwaardelijk karakter van Gods genade, de centrale betekenis van Gods Woord, de fundamentele betekenis van de door Christus verworven gerechtigheid.

5. Het is te betreuren dat we het over de wettigheid van genoemde verschuivingen in de praktijk van ons kerkelijk leven niet eens zijn, al wordt dat niet of bijna niet expliciet uitgesproken. Het kwam even naar voren in enkele reacties op de gereleveerde Gemeenschappelijke Verklaring 31). Het kwam tot uiting in doelstelling van „Bewaar het pand”: handhaving van de aloude gereformeerde beginselen. Die beginselen zijn nooit duidelijk omschreven. Het begrip beginselen doet vermoeden dat hier sprake is van zaken die iets anders, maar in ieder geval meer zijn dan onze gereformeerde belijdenis. De vrijgemaakte deputaten hadden destijds zware kritiek op de door ons vaak gebruikte uitdrukking „ons schriftuurlijk-confessioneel beginsel” en ik herinner me nog de nota, die onze deputaten daaraan gewijd hebben 32). Maar de vrijgemaakte bezwaren keren hier verdubbeld terug als gesproken wordt over aloude gereformeerde beginselen.

Het is juist deze vaagheid, dit niet concreet omschrijven van wat bedoeld wordt - het wordt meer aangevoeld dan uitgesproken - dat de verhoudingen bemoeilijkt. Als we goed luisteren, lang meelopen en in de huid van anderen proberen te kruipen, dan weten we dat hier accenten mee bedoeld worden die vooral in de Nadere Reformatie gelegd zijn. Accenten die raken de prediking van zonde en ellende, de noodzaak van wedergeboorte, de plaats van de bevinding, de verslagenheid door de wet etc.

Het zou van bijzonder grote betekenis zijn wanneer we het over de wettigheid van de laatst genoemde verschuivingen eens zouden kunnen worden. We mogen elkaar niet beoordelen naar de aloude gereformeerde beginselen, maar naar Schrift en belijdenis alleen - maar dan ook de hele Schrift en de volle belijdenis, die volop moet functioneren in prediking en pastoraat - de Dordtse Leerregels incluis.

Geen geloof zonder wedergeboorte - zo is gesteld 33). Van harte akkoord. Maar hoe wordt een zondaar wedergeboren? Die vraag wordt in de verdedigde stelling niet beantwoord. En dan komen we nog niet verder. De een legt alle nadruk op de wedergeboorte en de ander op het geloof. Maar zo raken we elkaar niet. Als erkend wordt dat vele oude dogmatici aan de wedergeboorte geen afzonderlijk hoofdstuk hebben gewijd 34) - maar Voetius de eerste was, dank zij de strijd met de Remonstranten - dan moet dat voorzichtig maken en moeten we niet strijden om de woorden, maar om de zaken en die schriftuurlijk stellen, daarbij ons hoedend voor het scholastieke wedergeboortebegrip zoals dat door Kuyper 35) met gloed verdedigd is.

Anders gezegd: we moeten niet in het negatieve blijven steken, maar dienen positief de erfenis van de Reformatie te bestuderen, beleven en bespreken.

De onderlinge verschillen in onze kerken hangen ten nauwste samen met het verwerken van de erfenis van de Reformatie en de Nadere Reformatie, de schriftuurlijke en de meer scholastieke theologen en schrijvers van de 16e-18e eeuw.

Als allen die het pand willen bewaren - georganiseerd in een blad en vergaderd op toogdagen -, eens zouden kunnen geloven dat men ook het pand kan bewaren zonder deze organisatie, die op den duur gevaarlijk kan worden en een sektarisch karakter kan gaan dragen (men lette op de formulering!), door voluit reformatorisch te zijn en tegelijk het goede uit de Nadere Reformatie te bewaren dan zou veel gewonnen zijn voor de toekomst van ons kerkelijk leven.

Toegestemd - het steekt hier nauw. De dissertatie die in onze kring verschenen is over „De prediking van de Nadere Reformatie” 36) heeft veel overhoop gehaald en een bepaalde problematiek aan de orde gesteld. Maar met de hoogleraar in de homiletiek zeg ik: „Maar de inzet en datgene wat deze mensen dreef toen ze de hoorders „bij name noemden”, is niet onjuist. Ik zou het sterker willen zeggen: Dat hebben we vandaag nog nodig, wil de prediking werkelijk op de geestelijke nood van de gemeente ingaan” 37). Als we dit verdisconteren in theorie en praktijk dan moet er een basis zijn om samen verder te gaan, niet alleen kerkverbandelijk verenigd. Het onderling wantrouwen, dat nu nog zo vaak de verhoudingen vergiftigt, zou worden opgeheven en we zouden de krachten kunnen bundelen om illegitieme verschuivingen te bestrijden. Dat blijft nu m.i. teveel achterwege omdat degenen die dit moesten doen, het met elkaar niet eens zijn, op elkaar ook aanmerkingen hebben zodat bij anderen het „verdeel en heers” omgezet wordt in een geruisloos verschuivingen laten infiltreren in de chr. geref. prediking.

6. Nu kom ik aan het moeilijkste onderdeel van dit toch al moeilijke onderwerp. Er kunnen illegitieme verschuivingen zijn en tendenzen daarvan zijn op te merken en worden door anderen opgemerkt. Er wordt door ernstig meelevende kerkleden geklaagd over de prediking - niet door beroepsklagers, querulanten, niet door gasfitters en malcontenten, maar door serieuze kerkleden; niet openlijk in de pers of via bezwaarschriften, maar in gesprekken, brieven, schuchtere opmerkingen tijdens vergaderingen. Moeten ze zonder meer van de tafel worden geveegd als onwettig? Het zou wel het gemakkelijkst zijn, maar het zou struisvogelpolitiek betekenen juist bij dit onderwerp.

Heeft een referent het recht om deze zaken aan de orde te stellen en kan hij dat? Is hij kerkganger?

Antwoord: sporadisch! Maar er zijn gedrukte preken in „Uit de Levensbron”, radiopre-ken en t.v.-preken; er zijn preken op de band die door collega’s kunnen worden beluisterd, soms al rijdens in de auto - o wonder-machtige techniek.

Er worden in onze kerken per jaar ongeveer 20.000 kerkdiensten gehouden! En evenzoveel preken gebracht hetzij uitgesproken door de prediker of gelezen door een ouderling. Wie kan alles overzien en beoordelen?

En toch - er zijn tendenzen die duidelijk zijn op te merken bij wat men leest of hoort zonder dat ik één naam noem of één collega aanklaag.

Vreemd is dat niet. We leven niet op een eiland. Het leven is opengebroken en de kerken niet minder. We luisteren mee. We horen zoveel en we zien zoveel. Er is het geestelijk klimaat van deze tijd waarin ook chr. geref. predikanten gelijk u allen ademen.

Zou een bepaalde ontwikkeling in andere kerken ons voorbijgaan? Een deel van onze kerken heeft aangeleund tegen de Geref. Kerken. Als het daar regent, drupt het bij ons. Als de prediking daar verschraalt, staat ook onze prediking er bloot aan.

Nieuwere theologische opvattingen komen ook onze predikanten onder de ogen, bv. de gedachte van de mens als Gods partner die zo nodig wat moet doen, de horizontalisering onder het mom van concretisering, van vertaling van bijbelse woorden en begrippen; de gedachten over het lijden en de mede-lijdende God; de veralgemening van het geloof; het waar maken van het geloof in de praktijk en de nadruk op het doen ten koste van het zijn, op het functionele ten koste van het principiële; het revolutionaire van het evangelie met maatschappij-kritische noties 38). Ik noemde enkele zaken - ze zijn er. Er is het geseculariseerde levensgevoel dat ons elke dag wordt bijgebracht. God is er niet meer bij. De verticale dimensie gaat ontbreken. De ernst en de diepgang gaan ontbreken. De vreze des Heren is een vreemd artikel in 1981. Wat moet je ermee als Dodewaard en Borssele de harten beheersen?

In dat alles en door dat alles heen de geest van deze tijd - een breed begrip, een vaag begrip: toegestemd. Maar helaas een werkelijk begrip. Die geest is keihard, zakelijk, onpersoonlijk, massaal, massificerend, nivellerend, ongeestelijk, democratiserend. Het is terug te vinden in het gemeentelijke leven. Zou de prediking er hermetisch voor gesloten zijn?

7. De verschuivingen die we nu bedoelen, voltrekken zich geruisloos. Er gaat in de regel geen diepe bezinning aan vooraf. Men doet want zo is men en zo voelt men het. Tussen haakjes - hebt u wel eens opgemerkt dat het subjectivisme nog nooit zo sterk is geweest als vandaag in alle hoeken van het kerkelijk leven?

Waarin komen die verschuivingen uit?

Generaliserend getekend kom ik tot de volgende opmerkingen:

De gemeentebeschouwing die achter allerlei preken ligt, verdisconteert niet in volle ernst het feit dat er ongelovigen, onbekeerden en hypocrieten in de kerk zitten. De bekering raakt het dagelijks leven van de christen. De doodsstaat van de bondeling komt niet voldoende aan de orde. De zonde is geen allesbeheersende realiteit en als de zonde vervlakt, glanst de genade niet meer. Gods liefde wordt in diverse preken zeer bejubeld, maar het is een vlakke liefde, bijna een vanzelfsprekende liefde. Het wonder is er uit. En als zalig worden geen wonder meer is dan moet de prediking wel korter worden of met andere zaken worden opgevuld.

We missen - zo wordt gezegd en nu geef ik de klacht in eigen woorden weer - de duidelijke scheiding tussen gelovigen en ongelovigen, tussen schapen en bokken, tussen binnen en buiten. De antithese, de tegenstelling die dwars door de verbondsgemeente loopt, wordt niet ontkend, maar niet gehonoreerd.

Men kan de classificatiemethode afkeuren, maar dit betekent niet dat hiermee de noodzaak van onderscheidenlijk preken vervalt. Maar dit soort prediking wordt in bepaalde preken gemist. Hangt dat samen met de zucht naar veralgemening?

Hieruit moet wel voortvloeien dat in dit soort prediking geen geestelijke leiding wordt gegeven. Er zijn inderdaad preken verschenen en gehouden die beslist aan dit euvel mank gaan. Zijn er nog onbekeerden? Hoe komt een zondaar tot geloof? Hoe wordt een mens ontdekt en wat betekent Christus voor hem? Wat doen we met hen die ernstig begeren zich tot God te bekeren „en nochtans in de weg der godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet kunnen komen” 39).

Preken is voor alle dingen bediening van de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen. Geweldige verantwoordelijkheid. Waar dat beseft wordt, is de prediker geen gezellige causeur noch conferencier, geen briljante theoloog noch scherpe maatschappij-criticus, maar dienaar, nederige dienaar met een concrete opdracht. De eeuwen door zijn er verschillen tussen predikers geweest: tussen Paulus en Johannes, Luther en Calvijn, Comrie en Brakel, De Cock en Van Velzen, Schuit en Wisse - maar hierin waren ze bij alle verschillen één: de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen werden bediend. Er gebeurde wat in hun prediking. Je zag de deur opengaan of je hoorde de deur dichtklappen. De prediking was en is een gebeurtenis. Het lijkt vandaag wel of dit besef bezig is te verdwijnen. De prediker is niet meer de gezalfde ambtsdrager, maar de vlotte jongen. De preek is niet meer een tegenover van Gods zijde, maar komt op uit de gemeente en wordt ge-maakt door de gemeente 40). De preek, ja ook de preek, zoals heel de kerkdienst, wordt gedemocratiseerd. Maar we raken de diepten en hoogten kwijt, waar levend geklaagd en godzalig gejubeld wordt.

In de vijftiger jaren schreef Berkhof over „De crisis der middenorthodoxie” 41). Haar probleem is het probleem van de prediking. De crisis van de Chr. Geref. Kerken is de crisis van de prediking. Onze kerken staan en vallen met haar prediking 42).

Onze kerken hebben gestreden voor de geestelijke prediking. Die prediking was haar kracht, ook al hebben we kritiek op de vorm, op de wijze waarop, op sommige uitgangspunten en gezichtshoeken, ver daarboven uit is onze waardering voor de geestelijke prediking, die een stempel gezet heeft op de kerken en die Gode zij dank ondergronds nog doorwerkt, maar die bovengronds niet meer tenvolle wordt gehonoreerd. Goedkope genade wordt bij tijden gepresenteerd. Een genade zonder wet, die niet verontrust en ergert; liefde zonder recht die de kerkganger doet voortleven in zijn wereldsgezindheid; de hel verschrikt niet meer en de hemel trekt niet meer aan, dus richten we ons op de aarde.

Nogmaals - ik signaleer tendenzen, zeg zelfs dat iedere prediker aan deze tendenzen bloot staat; misschien zijn ze bij iedere prediker wel enigszins te vinden.

Ik beweer niet dat er direct onwaarheden worden gezegd - dan zou het trouwens ook gemakkelijk zijn. Maar de volle waarheid klinkt soms niet meer door. En dan duikt de oude vraag: hoeveel paardeharen kun je uit een paardestaart trekken dat een paarde-staart toch nog een paardestaart blijft?

Maar zo wordt dit genademiddel gedevalueerd tot een menselijk gebeuren.

Als op dit punt de kerk niet haar eigen karakter bewaart en handhaaft, als de prediking een praatje wordt en de preek een prutje dan wordt tekort gedaan aan het feit dat de preek een eschatologische gebeurtenis is van eschatologische ernst 43). Elke prediking is een preludium op het eeuwige oordeel dat komt, heeft Kuyper eens gezegd 44).

Bedoel ik te zeggen dat we dit kwijt zijn? Allerminst. Ik bedoel alleen te zeggen dat we dit allen dreigen kwijt te raken, dat dit door sommige ambtsdragers wordt gezien en door anderen wordt weggewuifd.

Nog anders gezegd: de prediking in het algemeen, en de prediking in onze kerken ontkomt daar zeker niet aan, loopt onder invloed van allerlei factoren gevaar haar gereformeerd karakter te verliezen - ik zou ook kunnen zeggen haar schriftuurlijk karakter. Ik pleit niet voor een aparte chr. geref. prediking 45). Het gaat om de schriftuurlijke, geestelijke, bevindelijke 46) prediking. Dat is een prediking waarin het geloof in werking wordt gepredikt: de werkzaamheden van het geloof, de verschillende vormen en standen van het geloof, de vrucht van het geloof. Het beleefde geloof is veelvormig en veelkleurig. Zo werkt de Heilige Geest als auteur van de bevinding.

Waar maar een poging in deze richting wordt gedaan en waar de prediker maar oog heeft voor de noodzaak van deze prediking, daar gaat wat gebeuren. En de gemeente luistert en Gods werk gaat door via de verkondiging van het heilig Evangelie.

8. Er is met de prediking in onze kerken iets aan de hand. Formeel niet, kerkordelijk niet, zelfs op de kerkvisitatie praktisch niet. Dus de reactie ligt voor de hand: waar hebt u het over? Over de verschillen in onze kerken - verschillen die in de prediking tot uiting komen en die eerder meer dan minder worden, als mijn kerkelijk seismograafje goed regis-treert.

Als u zich herkent in de gesignaleerde verschuivingen of als ik vorm heb gegeven aan bij u levende gevoelens dan is het zaak dat de prediking meer dan ooit onderwerp van gesprek is.

Niet uit zucht tot kritiek, niet met de gedachte: nu heb ik m’n dominee, maar alleen omdat het heil der kerken en van uw gemeente in het bijzonder u ter harte gaat. Als we met elkaar hier niet over praten, over legitieme en illegitieme verschuivingen of hier niet over in gesprek blijven dan staan we om meer dan één reden schuldig. Deze zaak zou meer dan we tot dusver gewoon waren op onze kerkeraadsvergaderingen, maar ook op classicale vergaderingen aan de orde moeten komen. Weer zeg ik: wat komt er terecht van toezicht op dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen 47)? We zijn een kleine kerk; we kennen elkaar zo goed; we klagen elkaar niet aan; maar we leven wel naast elkaar en gaan wezenlijk aan elkaar voorbij, doordat we het essentiële van het ambtelijke werk en van het kerk-zijn te weinig expliciet aan de orde stellen. Wat in de ogen van anderen onze kracht is - dat we elkaar zo goed en zo lang vasthouden -zou uiteindelijk onze zwakheid kunnen worden doordat we zo levend in feite uit elkaar groeien.

Onderscheid zal er blijven - dat is niet erg. Maar dat onderscheid mag nooit een innerlijke tegenstelling worden. Ik vrees dat die er onuitgesproken is tussen de ene gemeente en de andere, de ene prediker en de andere. Dan zit het er in dat we onder chr. geref. kerkverbandelijke vlag in feite een middenorthodoxe prediking tolereren waarin de levende God monddood is gemaakt, de diepte van de zonde niet wordt getekend, de ontdekking van zondaar en gelovige achterhaald wordt genoemd, de weg tot Christus vanzelfsprekend wordt gevonden en Christus in Zijn ambtelijke dagelijke bediening niet wordt gepresenteerd - in één woord: een suikerzoete, lieve prediking die geen mens kwaad doet, maar ook geen mens op de knieën brengt en zaligt.

In 1975 werd de Gemeenschappelijke Verklaring over de toeëigening des heils gepubliceerd - we noemden haar reeds. In dit stuk worden de eisen voor een schriftuurlijke prediking duidelijk geformuleerd. Chr. geref. deputaten behoefden zich voor dit stuk niet te schamen. Maar de vraag laat zich niet onderdrukken: functioneert het zo in onze kerken en in de Ned. Geref. Kerken 48)? Het is geen kerkelijk bindende, wel een richting wijzende verklaring.

Wordt er naar geluisterd en naar gehandeld?

Nu kanselruil met de Ned. Geref. Kerken steeds meer een feit wordt, moet deze vraag met temeer klem worden gesteld. Is deze kanselruil een teken van een opschuiven van de Ned. Geref. Kerken naar de alzijdige schriftuurlijke geestelijke prediking of is dit verschijnsel ook een teken van verschuivingen naar een prediking waarin weinig geestelijke leiding wordt gegeven?

Het staat niet aan mij die vraag te beantwoorden. Ze is wel legitiem en ze moet door de betrokken kerkeraden en gemeenten wel eerlijk onder ogen worden gezien.

Kan men zich in de Nederl. Geref. Kerken volkomen vinden in de schriftuurlijk-reformatorische prediking - geestelijk en bevindelijk - en waardeert men de leiding die in dit opzicht van Apeldoorn uitgaat ook op hun studenten, of heeft men toch in de praktijk zijn bezwaren en verzet men zich daartegen? Op dit punt moet duidelijkheid en klaarheid zijn. De kerken hebben er recht op.

9. De reine prediking van het Evangelie is een te essentieel kenmerk van Christus’ kerk om daar niet de wacht bij te betrekken van alle kanten.

Dit kenmerk is essentieel. Het is het beslissende kenmerk van de kerk. Waar het Woord gepredikt wordt daar is de kerk. En waar het Woord niet gepredikt wordt, daar is de kerk niet, ook al kan men zich formeel nog kerk noemen.

De prediking wijst de weg door de tijd naar de hemel.

De prediking slaat neer en richt op, vermaant en vertroost, ontdekt en bemoedigt; de prediking duwt in de put en stelt op een hoogte.

Een verkeerde prediking resulteert in beslagen ruiten; een schriftuurlijke prediking opent weidse vergezichten.

Een ongeestelijke prediking doet de gemeente verdwalen; een geestelijke prediking wijst het rechte spoor.

De prediking is een reuke des levens ten leven en een reuke des doods ten dode 49).

Aangezien het Gode behaagd heeft door de dwaasheid der prediking zalig te maken degenen die geloven 50) kan de prediking nooit nauw genoeg worden genomen en niet ernstig genoeg worden gebracht.

Daarom moet bij de prediking de wacht worden betrokken naar alle kanten.

Naar de kant van de gemeente opdat zij krijgt waar zij recht op heeft.

Naar de kant van de wereld opdat de buitenwacht weet wat de eigenlijke boodschap van de kerk is.

Naar de kant van de zielszorg opdat de gemeente geestelijk wordt geleid.

Naar de kant van andere kerken opdat de prediking scheidend enerzijds en verenigend anderzijds zal werken en een ware kerk aan haar prediking zal herkend en erkend worden. Naar de binnenkant van eigen kerkelijk leven opdat de prediking ons wezenlijk zal samenbinden.

Vorige week werd door een inzender in Trouw 51) gesteld: „De weg naar eenwording met de Ned. Geref. Kerken wordt eerst vrij wanneer de rechterflank van de chr. geref. kerken zich aansluit bij de geref. gemeenten, waar zij thuishoort. Het zou een stuk duidelijkheid scheppen op kerkelijk gebied en daar is iedereen ongeacht zijn ligging mee gebaat”.

Dit standpunt wijs ik radicaal af.

De rechterflank hoort er ook bij. Wij willen deze flank niet missen. Als men van flanken spreekt en ik zou moeten kiezen - desneen! - zou ik zelfs voor de rechterflank kiezen. Omdat daar met alle kritiek die te maken is, de geestelijke prediking veiliger is dan daar waar het gevaar van de uitgedunde paardestaart dreigt.

Maar dan moeten we wel spreken met en luisteren naar elkaar.

Het zou gemakkelijker zijn zich in uitersten op te stellen: of het een of het ander; wil men of rechts of links? - nare woorden in kerkelijk verband.

Maar christelijk gereformeerd zijn, neen schriftuurlijk leven en preken betekent in de spanning staan: de spanning tussen gegrepen zijn en grijpen; tussen worden wat men is; tussen het ideaal van de volkomenheid en de werkelijkheid van de onvolkomenheid over de hele linie, te beginnen bij onszelf.

Daar ligt onze taak - moeilijk, maar mooi.

10. Samenvattend: het is de dure roeping van de kerk en de verantwoordelijkheid van predikanten en ouderlingen dat in de prediking Gods Woord wordt ontvouwd en de gemeente wordt gebouwd.

Ouderlingen - u hebt hier een grote verantwoordelijkheid. „Zij hebben toe te zien op elkaar en op de dienaren des Woords, voor wier leer en dienst zij medeverantwoordelijkheid dragen. Daarom dienen zij Gods Woord te onderzoeken en zich gedurig te oefenen in de overdenking van de verborgenheden des geloofs”.

Zo staat het in het bevestigingsformulier. Functioneert het ook?

Kritiek op dreigende tendenzen in de prediking vanmorgen geuit? Ja, maar die kritiek raakt niet alleen predikers, maar ook de ouderlingen. Hebben kerkeraden vandaag nog het geestelijke inzicht en de geestelijke kracht om de prediking te bespreken? Soms vrees ik. Dan geldt niet alleen: zo dominee zo gemeente, maar ook zo kerkeraad zo dominee. Hier is een duidelijke wisselwerking. Dan is er ook geen reden om naar één kant te kijken, maar zijn we allen schuldig. En waar dat het geval is in waarheid en oprechtheid, daar is een weg terug. Zo wordt de kerk die in haar prediking gereformeerd behoort te zijn dagelijks ge-re-for-meerd.

Dan zal blijken dat de verschillen in onze kerken bespreekbaar zijn en blijven. We zijn er dan niet op uit ons te handhaven en een egelstelling in te nemen. We gaan samen het goede voor Jeruzalem zoeken.

Het gaat om de gemeente, aan onze zorgen toevertrouwd, de gemeente welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.

In die gemeente moet ieder lid, dooplid of belijdend lid, overeenkomstig zijn of haar plaats worden aangesproken. Dat geeft variatie aan de prediking. Dat betekent een levende, persoonlijke prediking, lokkend en nodigend, waarschuwend en ontdekkend, bemoedigend en vertroostend.

De in de naam van de Drieënige God gedoopte gemeente heeft recht op de trinitarische prediking. Het werk van Vader, Zoon en Heilige Geest dient verkondigd te worden - van Schepper, Verlosser en Vernieuwer. Het geheim van de schriftuurlijke prediking is dat over alle Drie Personen en hun werk duidelijk wordt gesproken. Niet het werk van de Zoon ten koste van het werk van de Heilige Geest of omgekeerd - om een voorbeeld te noemen. Anders ontsporen we in intellectualisme of mysticisme.

Dat betekent tegelijk dat de drie stukken van de Catechismus zakelijk in geen preek worden gemist. Wie hier gaat selecteren gaat tegelijk opereren en prediking met gemeente torpederen. Ellende, verlossing en dankbaarheid behoren in de prediking verwerkt te worden. Dan komen zonde en genade, gericht en verlossing, gerechtigheid en barmhar-tigheid, toorn en liefde, verlorenheid en behoudenis aan de orde.

Nog anders gezegd: Christus voor ons, Christus in ons en Christus door ons behoren in de prediking door te klinken.

Zo wordt de mens aangesproken op wat God met hem, in hem, van hem endoor hem wil. Als we de boven geschetste roeping verzaken, als we denken dat het vanzelf wel goed gaat, dat de Here wel voor Zijn kerk en de prediking zal zorgen en het Woord het wel zal doen, dan zijn we zorgeloos. Zeker, de Here doet dat, maar via onze verantwoordelijkheid.

Verantwoordelijkheid voor de gemeente en voor de kerken opdat we elkaar vasthouden niet krampachtig, maar geestelijk, in enigheid des geloofs met alle variaties die dit mee kan en zal brengen.

We spraken over verschuivingen - het verschuivingsproces is aan de gang in alle kerken. Maar als we geruisloos verder schuiven, kunnen er veranderingen komen die niet meer te verdedigen zijn met Schrift en belijdenis. Zo is het de eeuwen door gegaan en zo is de kerk tot verval gekomen.

Als het bederf van de kerk niet in de danszaal maar op de preekstoel begint dan zullen we daar de wacht hebben te betrekken - op en onder de preekstoel.

Wanneer we het daarover eens zijn dan gaan onze ogen open voor wat vandaag aan de orde is nu enerzijds ongeestelijkheid het kerkelijke leven verzakelijkt en overgeestelijk-heid - de Pinkstergemeente dringt op en menige gemeente heeft te maken met groeps-invloeden - anderzijds het kerkelijke leven ondermijnt.

Verschuivingen die geruisloos maar hardnekkig doorgaan, lopen uit op veranderingen die op gespannen voet staan met Schrift en belijdenis.

De Koning der kerk moge ons daarvoor bewaren.

Hij roept ons trouw te zijn in alles - trouw aan Schrift en de gereformeerde belijdenis.

Daarmee bezig zijnde, op moeilijke posten, in kritieke situaties kun je zelfs in 1981 nog zingen:

Uit al de schat van ‘t grote wereldrond

Is nooit die vreugd’ in mijn gemoed gerezen.

Die ‘k steeds in Uw getuigenissen vond

Door mij betracht en and’ren aangeprezen.

Noten

1) Ambtelijk Contact, juni 1978 (17/6), september 1979 (18/7), juni 1980 (19/6).

2) De Wekker, 2 mei 1980 (89/28).

3) Vgl. W. Kremer, „Priesterlijke prediking”, Amsterdam 1976. In alle hoofdstukken komt de rijkdom van en de verantwoordelijkheid m.b.t. de prediking uit. Voor het laatste het slothoofdstuk „Het gericht in de prediking” m.n. pag. 138 „Motieven voor het gericht in de prediking”.

4) Deze zaak werd o.a. aangesneden in de rubriek Voor de Lens in De Wekker van 28 november en 12 december 1975: Terug naar de Ned. Herv. Kerk?

5) 2 Petrus 1:19. Onder het profetisch woord moeten we hier stellig het profetenwoord uit het Oude Testament verstaan, misschien wel het gehele Oude Testament als profetisch woord (M.H. Bolkestein, Brieven van Petrus en Judas, pag. 267). Hij voegt er nog aan toe: De gekomen vervulling heeft haar niet opgelost en ontbonden, maar slechts onderstreept en krachtiger en betrouwbaarder gemaakt.

6) 1 Timotheüs 6: 20. Eigenlijk staat er bewaken. „Het deposito, het toevertrouwde goed, dat aan zijn zorg is opgedragen, moet hij bewaken tegen aanvallers” (E.L. Smelik, De wegen der kerk, pag. 81).

7) W. Kremer in een rede over „Heroriëntering in de prediking” voor de Chr. Geref. Predikantenver.; verslag in De Wekker van 10 juni 1966 (75/33), pag. 259.

8) Idem.

9) Idem.

10) Vgl. C. Graafland, „Verschuivingen in de gereformeerde bondsprediking”, Woerden 1965, pag. 20, 21.

11) Idem, pag. 22 v.v.

12) Mattheüs 13: 52. Opmerkelijk dat het nieuwe voorop staat. „Het nieuwe is de vervulling in Christus en al wat daarvan het gevolg is” (H.N. Ridderbos, Mattheüs 1, pag. 269).

13) O.a. S. van der Linde „De betekenis van de Nadere Reformatie voor kerk en theologie” in Kerk en Theologie 5, 215-225, ook opgenomen in „Opgang en Voortgang der Reformatie”, Amsterdam 1976, pag. 139 v.v. Ook J. van Genderen in zijn dissertatie „Herman Witsius”, „De Nadere Reformatie is niet als een correctie van de Reformatie, maar als consequentie daarvan bedoeld”, pag. 224.

14) Vgl. T. Brienen, „De prediking van de Nadere Reformatie”, Amsterdam 1974, pag. 81 v.v. Volgens hem wordt de classificatiemethode algemeen erkend als een van de karakteristika van de prediking der Nadere Reformatie. Het is de vraag of dit niet te generaliserend gesteld is en geldt van heel de periode van de Nadere Reformatie of alleen van de nadagen van deze belangrijke beweging.

15) Brienen a.w. pag. 226 en 228. Zie ook mijn „1892-1972” in Jaarboek 1972, pag. 216.

16) „Gemeenschappelijke Verklaring ten aanzien van de toeëigening des heils”, Apeldoorn 23 oktober 1975, pag. 2. Ook opgenomen in de Acta 1977, pag. 150, 151.

17) Reformatorisch Dagblad, 9 december 1975, waarin vooral ds. A. v.d. Weerd en ds. P. Beekhuis zich kritisch uitlaten over deze passage.

18) We noemen dit jaar apart omdat vanaf dit jaar de Kruisgemeenten en de Afgescheiden Kerken verenigd verder gingen als Christelijke Gereformeerde Kerk.

19) Ds. D. van Dijk maakte deze kanttekeningen in een referaat „De preektrant van 1834-1869”. Geref. Theol. Tijdschrift, 35 pag./pag. 451 v.v. We kunnen hier en daar het met zijn kritische opmerkingen eens zijn, maar er is toch een genuanceerder oor-deel nodig, zoals Brienen ook reeds opmerkte, a.w. pag. 231. De latere, eenzijdige preektrant van de vrijgemaakte prediking, tekent zich in dit referaat reeds af.

20) Zie voor het verloop van deze samensprekingen mijn „Kerk tussen klem en knoop”, Utrecht 1967, pag. 123-125.

21 ) Gesproken werd over de verbondsontzenuwende leer van ds. J. Jongeleen.

22) E. Hofman, „De invloed van het systeem en de systeemdwang in de Gereformeerde Gemeenten”.

23) Men zie het in 20) genoemde boek pag. 159 v.v. Het blijkt in de praktijk altijd weer bijzonder moeilijk om hier de zaak recht te stellen. De een meent dat de belofte het verbondsautomatisme in de hand werkt, de ander ontzenuwt en verkracht de belofte door ze te binden aan allerlei voorwaarden. In de schriftuurlijke belofteprediking wordt de kerkganger ontdekt en werkzaam gemaakt, niet vastgezet op de belofte om hem daarop te doen rusten in zelfverzekerde genoegzaamheid.

24) Kohlbrugge heeft op een heel radicale wijze zonde en genade gepredikt. Men leze in zijn „De eenvoudige Heidelberger” zijn preek overvraag en antwoord 56: Denk zóó aan God: Hij vergeeft en vergeet.

25) W.H. Velema, „Wet en evangelie”. De Wekker, 11 april - 6 juni 1980 (9 artikelen).

26) Ook voor dit onderwerp is belangrijk het hoofdstuk „Het adres van de prediking” in W. Kremer, „Priesterlijke prediking”, pag. 59 v.v.

27) We bedoelen de synoden van 1574, 1836, 1879, 1913 en 1950. De uitspraken zijn ook te vinden in de Acta van 1950, Bijlage XLII. Men zie voor de uitspraak van 1950, art. 85.

28) Over deze hele kwestie vooral W. Kremer „Prediking en Ethiek” in Priesterlijke Prediking, pag. 35 v.v.

29) Ds. J. Wisse Czn. - de voorman van 1892 - was predikant in twee vroegere kruisgemeenten, Dordrecht 1873-1875, Den Haag (Wagenstraat) vanaf december 1878. Men zie „ln Memoriam” Jaarboek 1922, pag. 91.

30) Graafland, „Verschuivingen”, pag. 26.

31) Zie onder 17).

32) Zie Acta 1959, pag. 276.

33) Dat was de teneur van het betoog van ds. P. Beekhuis op de conferentie van 28 april 1979. Men zie vooral het laatste deel van zijn betoog „Waarin bestaat de verwijdering in onze kerken?”, Ambtelijk Contact 18e jrg. pag. 342 en 343.

34) Idem „De verhouding wedergeboorte en geloof” in Zendingsbode, febr. 1980 (24/ 10) pag. 10.

35) Kenmerkend voor dit scholastieke wedergeboortebegrip is de leer van de „gratia infusa”, de ingestorte genade, de genade als substantie. De wedergeboorte wordt losgemaakt van het Woord. Breed hierover de dissertatie van W.H. Velema „De leer van de Heilige Geest bij Abraham Kuyper”, Den Haag 1957.

36) Reeds genoemd in 14). Men zie pag. 234 waar gezegd wordt dat een kleine stroom in onze kerken zich in de prediking richt op de klassen van hoorders en hen met een heilsordelijk gestructureerde boodschap toespreekt. Het merendeel der chr. geref. predikers pleit voor een beloftenprediking. Maar het is de vraag of deze tweedeling in overeenstemming is met de werkelijkheid.

37) W.H. Velema, „Een proefschrift over de oude schrijvers” (recensie van Brienens dissertatie) in Ambtelijk Contact, okt. 1974 (13/9) pag. 118.

38) Vgl. J.H. Velema, „Tijdsopname”, uitgave W. de Zwijgerstichting, 1975.

39) DL. I, 16. In dit jongste belijdenisgeschrift worden veel aanwijzingen aangereikt voor de geestelijke leiding in de prediking. Zie mijn „Wat is Christelijk Gereformeerd?” pag. 135 v.v.

40) J. Thomas, „Het luistert nauw. Het gesprek over de preek tussen predikant en gemeente”. Kampen z.j. gaat in deze richting b.v. pag. 120 „er heeft zich vanuit de gemeente een kring gevormd van mensen die zich bewust willen zijn dat de kerkdienst en ook de preek hùn zaak is. In die kring heeft ook de predikant ergens een plaats”.

41) H. Berkhof, „Crisis der middenorthodoxie”, Nijkerk z.j. O.a. „Omdat wij niet over de hel durven te spreken, wordt de hemel een bleek en vanzelfsprekend geval. Omdat wij geen bedreigingen meer durven uit te spreken, worden de beloften in onze mond flauw en nietszeggend. En de mensen die voor ons zitten, behoeven niets te beslissen”, pag. 35.

42) In de prediking kristalliseert zich het schriftuurlijk-confessioneel standpunt van onze kerken. Functioneert de belijdenis b.v. niet in de prediking dan kan terecht worden gevraagd: wat betekent het nu dat deze kerken zich christelijk gereformeerd noemen? Daarbij dient ten overvloede te worden opgemerkt dat dit christelijk gereformeerd zijn niet betekent een bijzondere leer hebben, maar recht doen aan het geheel van Schrift en belijdenis. Omdat dit in de huidige situatie van kerkelijk Nederland niet over de hele linie het geval is hebben we recht van bestaan, maar dat dienen we dan ook te tonen - niet het minst in de prediking.

43) A.A. van Ruler, „Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome”, Antwerpen/Hilversum 1965, pag. 192.

44) Idem. Over Kuypers gedachten over de prediking: C. Veenhof, „Predik het Woord”, Goes z.j.

45) Behalve het reeds in 43) opgemerkte „Kerk tussen klem en knoop”, pag. 142 v.v.

46) Zie hoofdstuk IV Christelijke Gereformeerde prediking in „Wat is Christelijk Gereformeerd?”.

47) J. Hovius, „Het toezicht op de dienaren des Woords door de kerkelijke vergaderingen”, Vlaardingen 1968, 2e druk - een rede die m.i. hoe langer hoe actueler wordt.

48) Vgl. eenzelfde opmerking in het rapport van deputaten eenheid aan de synode van 1977, Acta pag. 131.

49) 2 Korinthe 2: 16. Pop merkt op - „Apostolaat in druk en vertroosting”, pag. 67-dat Paulus wil aangeven dat er van het evangelie een werking uitgaat, die bij de één een proces gaande maakt dat voert van dood tot dood, m.a.w. onvermijdelijk en onweerstaanbaar ten dode leidt, bij de ander een proces ontketent dat hem onweer-staanbaar ten leven voert.

50) 1 Korinthe 1: 21.

51) Trouw van 28 maart 1981; inzender J. Verrips, Gouda.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1981

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

VERSCHUIVINGEN IN DE PREDIKING

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1981

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's