Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods Woord over de ergernissen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods Woord over de ergernissen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3) Maar zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert..., Mattheüs 18:6a, Lukas.l7: b

Het is niet hetzelfde wie ergernis geeft. En ook is het niet eender aan wie er ergernis gegeven wordt. Ergert niemand, en zeker niet degenen die in Christus geloven én met ootmoed zijn bekleed. Eenmaal kwamen de discipelen tot Jezus, en vroegen Hem (Matth. 18:1): "Wie is toch de meeste in het Koninkrijk der hemelen? " Deze vraag scheen een godvruchtige vraag te zijn. Het ging immers over het Koninkrijk der hemelen! Maar de werkelijkheid was dat de discipelen getwist hadden wie van hen in dat Koninkrijk de meeste zou zijn (Luk. 9:46; Mark. 9:33, 34). Ze waren er niet uitgekomen. Waarom niet? Omdat elk dacht wel in aanmerking te kunnen komen voor die hoge plaats en omdat de één voor de ander niet wilde wijken. Tot wiens eer zou Koning Jezus een welbehagen hebben? Elk dacht bij zichzelf: Ik zou het wel eens kunnen wezen. Groot is hun onkunde. Want zij dachten aan het Koninkrijk der hemelen als aan een aards koninkrijk, dat komen zou met uiterlijk gelaat, met grote uitwendige heerlijkheid. Groot is ook hun botheid. Want herhaaldelijk had Jezus aan hen onderwijs gegeven over Zijn lijden en dood. En over Zijn opstanding! O, Jezus' reine ziel is vervuld van de noodzakelijkheid van Zijn bloedstorting tot vrij koping van al de Zijnen. Maar Zijn discipelen, na al het onderwijs, twisten over die gruwelvraag, wie van hen de meeste zou zijn in Zijn koninkrijk! De satan stond op tegen God - hij wilde de meeste zijn. Adam at van de verboden vrucht - hij wilde als God wezen. En elk van de discipelen wilde vooraan staan. Aan hen was het beste onderwijs gegeven, maar ze stellen eigenlijk de slechtste vraag die er is. Ja, een helse vraag - en dat op de hemelse school! Elk hopend dat de Heere tegen hem zou zeggen: 'Dat bent u! U zuft de meeste zijn!' Ach, wat een ellendige hoogmoed toch! Dezelfde hoogmoed die woelt op alle terreinen van het leven. En daarom is er zoveel twist, nijdigheid en allerlei boze vrucht. Zelfs op heilig gebied. O, wat moest de mens toch bang zijn van zichzelf Ach, de discipelen zullen dat ook wel toegestemd hebben, niet waar? Maar ja...

De vraag die de discipelen stelden, was een bittere druppel in Jezus' lijdensbeker. Bitterder dan al de vragen die Zijn vijanden aan Hem hadden gesteld. Bedroefd zal Hij hen aan gekeken hebben, terwijl zij vol verwachting naar Hem keken! Jezus' antwoord zou voor hen beslissend zijn. Ja, dat wel. Jezus' woord was voor hen het einde van alle tegenspraak. En anders, ach, dan had de één aan de ander zijn hoge plaats nooit willen afstaan - aan hun twist zou geen einde gekomen zijn.

Het antwoord dat de Heere geeft is zachtmoedig. Maar ook tegelijk uiterst scherp. Wat doet Hij? Hij roept een kleine jongen van ongeveer vier jaar tot Zich. Wat zal de Heere dat vriendelijk hebben gedaan, nietwaar? Dat jongske komt dadelijk. Het was niet bang van Jezus. Gewillig laat het zich door Hem in het midden van de discipelen stellen. Het is wel bedeesd en verlegen, maar tegelijk onbevangen. Want Jezus heeft Zijn armen om hem heengeslagen (Mark. 9:36). Ontroerend, vindt u niet? De discipelen, met hun hoofden gebogen naar beneden, kijken verwonderd naar dat kindeke, omvangen door hun Meester. Ze hebben al veel gezien: wonderen van genezing, Jezus wandelend op de golven, en vele andere zaken. Maar dit? Wat bedoelt de Heere? Is dit een antwoord op hun vraag? Zou Jezus wel gehoord hebben wat zij vroegen? Ja, dat heeft Hij wel gehoord, en Hij geeft hen nu zichtbaar onderwijs.

Dit kind tussen al die grote mannen, is de minste van allen. Het neemt die lage plaats gewillig in. Het dénkt zelfs niet over een hogere plaats. Laat staan aan de hoogste plaats. Maar het heeft ondertussen wel de beste plaats. Het is het dichtst bij Jezus, door Hem omarmd. Wat Jezus wil, is goed. Dit kind is bij Hem, gelijk een gespeend kind bij zijn moeder - in onbeperkt vertrouwen zich overgevend. Wie is nu de meeste? Is het niet deze minste van allen?

Dan maakt de Heere deze zichtbare prediking hoorbaar, door te zeggen dat zij het Koninkrijk der hemelen geenszins zullen ingaan, indien zij zich niet veranderen en worden gelijk de kinderkens (Matth. 18:3). Ze moesten zich dus bekeren. En dat niet een beetje, maar volkomen: van de meeste in eigen oog, wórden de minste van allen in eigen oog. Wórden het tegendeel van wat ze dachten te zijn. Bij elke discipel moest de hoogmoed de dood in. Elk moest zich vernederen, gelijk dit kindeke zich vernederde. En anders zal hij de mééste niet zijn. Ook zal hij de minste niet zijn. Wat dan? Hij zal zelfs het Koninkrijk der hemelen niet eens ingaan - geenszins (Matth. 18:3, 4). Nee, de Heere leert hier vanzelf geen afval der heiligen. Maar wel dat niemand zonder heiligmaking God zal zien. Op zo'n antwoord hadden de discipelen niet gerekend. Zoals al Gods kinderen antwoorden ontvangen, waar ze niet op rekenen. Tot hun diepe beschaming, maar ook tot hun onuitsprekelijke vertroosting! En vraagt u hoe dat dan moet: zichzelf vernederen? Zegt u: eerder kan ik bergen verzetten, dan mijzelf vernederen? O, zie dan toch óók op dat kindeke in Jezus' armen. En hoort wat de Heere zegt: En zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven.... (Matth. 18:6)! Hoort u? Van zulken was dit kind een beeld: kleinen, die in Hem geloven. In Hem, Die de minste geworden is van allen. Die Zichzelf vernederd heeft, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja de dood des kruises (Filipp.2:8). En nu - Hij is de meeste van allen. Die kroon zal Hij ook dragen. Die plaats wil Hij hebben in het hart van Zijn volk.

O, dat geloof in oefening - geloven in Hem! Wat een wonder is dat! En hoe dierbaar is Hij dan voor de ziel! Wat wordt dan de walg aan zichzelf groot, óók en juist vanwege die vuile hoogmoed. Hoe vernedert de ziel dan zichzelf! Wat neemt hij graag die plaats in, waar hij de minste is. Dan zegt Abraham dat hij stof en as is. Dan zegt David tegen Michal (2 Sam. 6:22): "Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden." Dan staat de tollenaar achter in de tempel, met zijn dorstend geloof De kleinen, die in Mij geloven - ook die kreupele ziel, die in zijn waarneming nooit het Koninkrijk der hemelen in zal gaan. Die het vergaat als Hanna, die van jaar tot jaar opging naar de tabernakel, maar de wens van haar ziel niet verkreeg. O, wat zal dat mee gaan vallen! Het antwoord van de Heere was ontzettend scherp. Maar: het was enkel genade. Geen meerder goed, Heer, Gij mij geven meugt, Dan dat Gij mij vernedert en maakt kleine.

Maar het ging erover dat het niet eender is wie er geërgerd wordt. Niemand ergere zijn naaste - niemand werpe hem een steen des aanstoots voor de voeten. En zéker ergere niemand één van deze kleinen, die in Jezus geloven. Want: hij is de mééste in het Koninkrijk der hemelen! Wie lopen het meest gevaar die kleinen te ergeren? Dat zijn de hoogmoedigen, die zo groot zijn in eigen oog - die de meeste willen zijn, en denken te zijn. Zij ontvangen die kleinen niet in Jezus' Naam, maar verachten hen (Matth. 18:5, 10). Zij tellen bij hen niet mee, terwijl Jezus ze per stuk telt. Een hoogmoedig mens is een gevaarlijk mens. Voor die kleinen én voor zichzelf. Een berin die ziet dat haar jongen worden belaagd, is dodelijk voor de belager. Maar Jezus is een Rots die de hoogmoedigen die Zijn kleinen ergeren, verplettert. Want (Matth. 18:6): ".. .zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijn hals gehangen en dat hij verzonken ware in de diepte der zee."

Deze woorden zijn van een ontzettende grimmigheid. Denk eens in: een molensteen gehangen aan iemands hals. En dan niet zo'n kleine molensteen van een handmolen, waarmee de vrouwen koren maalden, maar (zoals het grondwoord aangeeft) een molensteen, die door een ezel tot draaien werd gebracht. Zo'n steen is groot en massief - loodzwaar. Het ware die mens nutter met zo'n steen om de nek, geworpen te worden in een zee waarvan de oevers niet gezien worden en de bodem niet kan worden gepeild. Daarin geslingerd met geweld, met het hoofd naar beneden, om in die diepte door het gewicht van de molensteen pijlsnel weg te zinken en onherroepelijk te verdrinken. Dat ware een mens nutter, dan één van de kleinen die in Jezus geloven, te ergeren. Beter af met een molensteen aan de hals verstikken en omkomen in diepe wateren, dan gestraft te worden door Jezus, Die één van Zijn kleinen geërgerd ziet. Wee die mens! Want is dit beter voor hem, hoe vreselijk zal dan zijn straf wel niet zijn. Ontzaglijk zijn deze woorden van Christus. Dezelfde, Die zo vriendelijk vermoeiden en belasten nodigt. Die zal Hij geenszins uitwerpen - die kleinen. Maar die hen ergert, zal Hij wegwerpen in vreselijke toorn. O, hoe lief heeft Hij de kleinen, die in Hem geloven, stellend dit ontzaglijk woord als een vurige muur rondom hen. (wordt vervolgd)

Barneveld,

ds. C. Hogchem

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 2005

De Saambinder | 16 Pagina's

Gods Woord over de ergernissen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 maart 2005

De Saambinder | 16 Pagina's