Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Ledeboerianen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ledeboerianen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het opschrift boven dit artikel is tevens de titel van het proefschrift, waarop de heer H. Florijn op 2 mei j.l. promoveerde tot doctor in de theologie. De volledige titel vermeldt nog, dat het hier gaat om "een onderzoek naar de plaats, invloed en denkbeelden van hun voorgangers tot 1907". Dr. Florijn is gepromoveerd op een voor onze gemeente zeer interessant onderwerp. In de ledeboeriaanse gemeenten uit de vorige eeuw liggen immers voor een deel ook de historische wortels van onze Gereformeerde Gemeenten. Wij kunnen de kennis van ons verleden slechts verwaarlozen tot onze grote schade.

Natuurlijk is Florijn niet de eerste, die iets over de geschiedenis van de ledeboeriaanse gemeenten heeft geschreven. Om maar iets te noemen: in 1947 publiceerde ds. G.H. Kersten samen met ds. J. van Zweden het Kort historisch overzicht, in 1977 verscheen van de hand van H.A. Hofman Ledeboerianen en Kruisgezinden en in 1984 zag De vereniging van 1907 het licht, geschreven door diverse auteurs. Het bijzondere werk van Florijn is nu, dat deze getracht heeft ook andere facetten aandacht te geven dan alleen de kerkhistorische, zoals bijvoorbeeld de kerkelijke en maatschappelijke opvattingen van de ledeboerianen, hun relaties tot andere kerken in hun tijd en hun verhouding tot de Nadere Reformatie. Florijn heeft zijn proefschrift in zes hoofdstukken verdeeld waarin deze zaken en andere aan de orde komen. Zonder het werk tot in details te bespreken wil ik mij beperken tot het noemen van enkele zaken, die mij bij het lezen opvielen. In de eerste plaats: wat was nu voor de ledeboeriaanse gemeenten kenmerkend? Een diep besef van het droevig verval van de Nederlandse Hervormde Kerk onder andere. Er was in de ledeboeriaanse kringen een hartelijk verlangen naar de herstelling van de "kerk der vaderen". Wat verstonden zij onder die kerk der vaderen? Wij raken hier aan een punt, dat mij nogal getroffen heeft in het boek van Florijn. Deze verdedigt namelijk de stelling, dat in de ogen van de ledeboerianen de kerk der vaderen en de Nederlandse Hervormde Kerk niets met elkaar te maken hadden. Sprak men in de ledeboeriaanse gemeenten van een herstelling van de kerk der vaderen, dan doelde men niet op een mogelijke reformatie in de kerk die men verlaten had, maar op een herstel in ons vaderland van de gereformeerde kerk uit de 16e, 17e en 18e eeuw. Dit is een opmerkelijke gedachte, die velen niet aangenaam zal zijn, maar die mijns inziens recht doet aan de werkelijke opvattingen van de volgelingen van Ledeboer. Hieruit voort vloeide de gedachte, dat men slechts kerk kon zijn in een noodgebouw. Krachtig veroordeelde men de "vrijheidsaanvraag", waartoe zoveel Afgescheidenen na enige tijd vervielen. Voorts hechtte men zeer aan het oude ambtsgewaad voor predikanten: de kniebroek, mantel, steek en bef En wat misschien voor vele ledeboerianen wel het voornaamste was: de Psalmberijming van Datheen. De breuk in Sion was voor hun besef reeds gekomen in 1773, en niet pas in 1816.

Wat mij vervolgens opviel bij het lezen van deze dissertatie is, dat Florijn konsekwent spreekt over de vereniging van 1907 als een vereniging van een gedeelte van de ledeboerianen en de Gereformeerde Gemeenten. Ik heb nog eens naar de titel gekeken van het door mij zojuist genoemde, in 1984 verschenen boek, waaraan Florijn ook heeft meegewerkt, maar in die titel wordt toch nog gesproken op de onder ons vertrouwde wijze over "de vereniging van de Ledeboeriaanse gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis". Florijn wil hier ds. G.H. Kersten en anderen corrigeren. Kersten zou ten onrechte van mening zijn geweest, dat de gemeenten van Enkhuizen, Lisse en Tricht, die niet met de vereniging van 1869 meegingen, een apart kerkverband hebben gevormd. Florijn acht het beter het kerkverband, waarmee de ledeboerianen in 1907 verenigden, aan te duiden als de Gereformeerde Gemeenten van ds. E. Fransen. Ik kan hier de heer Florijn niet goed volgen. Betekent dit, dat het overzicht van predikanten, zoals dat reeds vele jaren in het Kerkelijk Jaarboek van onze Gemeenten wordt opgenomen, onjuist is? Ik meen, dat onder de noemer "Kruisgemeenten" een zeer rijke en ook bonte verscheidenheid van kerkelijke groeperingen in de vorige eeuw is aan te duiden. Florijn geeft zelf in een voetnoot op blz. 206 aan, dat het kerkverband van ds. Fransen soms ook wel aangeduid werd als "Gereformeerde Gemeenten onder het kruis". Vooralsnog zie ik persoonlijk geen reden, af te wijken van de gewoonte om de vereniging van 1907 aan te duiden als een samengaan van ledeboerianen en kruisgemeenten. Voorts heeft in de pers de kwestie van het aanbod van genade bij de ledeboerianen nogal aandacht gekregen. We willen dr. Florijn nu letterlijk citeren: "Zoals al is aangetoond, dachten de ledeboerianen hierover verschillend. Ledeboer was ervoor om in de prediking een algemeen aanbod te brengen, de meeste andere ledeboerianen en Fransen deden het niet. In de groep die het meeste verwantschap had met de ledeboerianen, de Kruisgemeenten, heeft men zich sterk tegen dit algemeen aanbod vezet. Het vormde daar een van de belangrijkste twistpunten met de afgescheidenen " (blz. 148). De laatste zin is door mij gecursiveerd. Die zin lijkt namelijk van wezenlijk belang. Ds. G.H. Kersten heeft er in zijn Kort Historisch Overzicht (blz. 15, 16) reeds op gewezen, dat in de negentiende eeuw onder de Christelijk Afgescheidenen de leer opkwam van een "algemeen en welmenend aanbod van genade aan alle mensen" zonder onderscheid. Maar uit de nadere omschrijving, die ds. Kersten dan van deze leer geeft, blijkt duidelijk, dat het hier gaat om een prediking met naar het Remonstrantisme neigende trekken! Ik citeer: "De hier bedoelde predikers drongen hun hoorders het geloof op en zeiden niet dan bij noodzaak, dat het geloof een gave Gods is en een gewrocht van de Heilige Geest" (blz. 16). Het lijkt mij voor de zuiverheid van de verhoudingen van groot belang, dat voordat wij gaan beweren, dat "de Kruisgemeenten" tegen "het aanbod van genade" waren, wij éérst en voor alle dingen tot helderheid komen over de vraag, wat men in de negentiende eeuw en die kringen en wat wij nu onder het aanbod van genade verstaan. Als dat zou blijken niet hetzelfde te zijn, lopen wij gevaar in een verschrikkelijke en heilloze spraakverwarring terecht te komen, hetgeen, naar ik vrees, al meer dan eens gebeurd is.

Het is enigszins spijtig, dat Florijn in zijn beschrijving van de geschiedenis van de ledeboerianen halt houdt bij 1907. Dat is ook wel begrijpelijk: wie al te dicht staat bij het tijdsgedeelte dat hij beschrijven wil, verliest gemakkelijk de objectiviteit uit het oog. In een Epiloog tracht de schrijver wel wat lijnen naar het heden door te trekken. Hij noemt een achttal kenmerken, die de huidige gereformeerde gezindte (de bevindelijk gereformeerden) met de vroegere ledeboerianen gemeenschappelijk heeft. Tevens signaleert hij, dat de ledeboeriaanse gemeenten met name terecht zijn gekomen in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika, de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (binnen en buiten verband) en de Oud Gereformeerde Gemeenten. Dat is correct. Ietwat merkwaardig deed het mij aan, dat in de door Florijn genoemde kenmerken van de bevindelijk gereformeerden en de ledeboerianen wel bijvoorbeeld de centrale plaats van de predestinatie, de persoonlijke onmacht en de bevinding als vrucht van de bekering worden genoemd, maar dat de naam van Christus geheel ontbreekt. De ledeboerianen begeerden en begeren toch Christus Jezus en Dien gekruisigd te prediken, of heb ik hen zo slecht verstaan? Enigszins hachelijk lijkt het mij ook, de vraag te stellen wie nu, anno 1991, het meest ledeboeriaan is. In de eerste plaats geeft Florijn zelf al aan in zijn derde stelling, dat Ledeboer zelf in veel opzichten het minst ledeboeriaan is geweest van alle ledeboerianen; tevens is het heel moeilijk te zeggen, hoe Ledeboer zich zou hebben gedragen en opgesteld als hij nu zou hebben geleefd.

Dit proefschrift bevat - hoe kan het ook anders - een ontzaglijke hoeveelheid feiten en gegevens. Via anderen zijn mij wel enige oneffenheden ter ore gekomen, maar daar is dr. Florijn inmiddels zelf misschien ook al achter. Ook hier geldt, dat het een volmaakt man is, die in woorden niet struikelt. Slechts één opmerking: de schrijver bedient zich en­ kele malen van de uitdrukking "niet in het minst", terwijl hij "niet het minst" bedoelt. Er komt dan juist het tegenovergestelde te staan van wat hij wil zeggen; zo bijvoorbeeld op blz. 81. Overigens doen enkele kritische opmerkingen mijnerzijds niets af van de waardering en belangstelling, waarmee ik dit werk heb gelezen. Hier liggen de historische wortels van onze gemeenten! Laten wij van die wortels toch niet vervreemden. Opnieuw werd ik tijdens het lezen van dit werk getroffen door het vele menselijke dat ook ons geestelijk voorgeslacht heeft aangekleefd. Scheuringen, independentisme, kortzichtigheid, domheid (men verwarde bijvoorbeeld rustig de Dordtse Leerregels met de Dordtse Kerkorde), drijven op gevoelsleven en ingevingen en wat dies meer zij. Men kan, om maar iets te noemen, de Notulen van de Algemene Vergaderingen van de kruisgemeenten niet lezen zonder van tijd tot tijd van schaamte te blozen. Wat dat betreft moeten we maar niet te spoedig zeggen, dat de vorige dagen beter geweest zijn dan deze. Maar er was ook iets anders. Daar leefde onder de ledeboerianen het diepe besef van de majesteit en grootheid Gods en de totale verdoemelijkheid en verlorenheid van de mens. God het Al, de mens niets. Daar leefde het verlangen, dat de prediking zó zou mogen zijn, dat God er op het hoogst in werd verheerlijkt en de mens op het diepst vernederd. Begeren wij zo'n prediking nog? Het dagelijks leven van de ledeboerianen werd gekenmerkt door grote eenvoud en soberheid; zij waren ook veelal niet bemiddeld, al was Ledeboer zelf een aristocraat. Hoe staat het wat dat aangaat onder ons? Niemand vraagt dat wij weer op houten stoelen gaan leven, maar heeft de welvaart niet velen van ons vergiftigd? Bovenal: daar werd onder de ledeboerianen de Heere gevreesd, in volstrekte verloochening van de wereld, 'k Zou vooral tegen onze jonge mensen willen zeggen: grijp nog maar eens naar de geschriften van Ledeboer, Bakker, Fransen en anderen. Wij moeten deze dingen niet kwijtraken.

N.a.v. H. Florün, De Ledeboerianen, een onderzoek naar de plaats, invloed en denkbeelden van hun voorgangers tot 1907. Uitg. Den Hertog B.V., Houten, 1991; 247 blz.; prijs: f. 49, 50.

Gouda,

ds. A. Moerkerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1991

De Saambinder | 12 Pagina's

De Ledeboerianen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1991

De Saambinder | 12 Pagina's