Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DORDTSE LEERREGELS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Les 42

Hoofdstuk III/IV.

Artikel 4.

We lezen aldus:

„Wel is waar, dat na de val in de mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot de uiterlijk tucht.

Maar zóver is het vandaar, dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis Gods en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja veel meer ditzelve, hoedanig het ook zij, op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.”

In het vorige artikel (3) is wel duidelijk gesteld, als gevolg van onze diepe val in Adam, de onmacht van de mens onder de zonde vanwege het feit, dat hij nu dood is in zonden en misdaden.

Maar nu is die onmacht onder de zonde nochtans geen verontschuldiging voor God en om achter die onmacht weg te schuilen als een zekere zelfrechtvaardiging. En dat is de mens nu eigen geworden. Daarbij komt: Is de wederkeer tot God door de mens zelf totaal onmogelijk geworden en anderzijds toch mogelijk geworden en wel door „DE GENADE DES WEDERBARENDEN HEILIGEN GEESTES”, zo betoont en bewijst de verblinde en vijandige mens ook daarvan zijn afkeer en vijandschap.

Dat nu de mens zich niet kan, noch zich mag verontschuldigen voor zijn onmacht, ja, dat die verontschuldiging hem totaal uit de handen geslagen wordt, toont artikel vier aan.

Er is, zo zegt dit artikel, nog „enig licht der natuur” na de val in de mens nog overgebleven.

Artikel 14 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt van „kleine overblijfselen”. Bedoeld wordt: resten van het BEELD Gods naar de ruimere zin van hetzelve, algemene gaven, die de mens nog heeft behouden.

Dit zijn geen zaligmakende gaven. Want de mens heeft het beeld Gods radicaal verloren, wat haar engere zin betreft, de wezenlijke inhoud van het beeld Gods, namelijk de kennis, gerechtigheid en heiligheid.

Die „kleine overblijfselen” of dat „enig licht der natuur” kunnen we vergelijken met SPOREN, welke het beeld Gods heeft nagelaten. U kunt deze sporen zien zoals van een wagen, welke langs een zandpad over een berg gaat.

Heeft die wagen de top bereikt en daalt die weer aan de andere zijde af, dan ziet u die wagen zelf niet meer. Maar aan de „sporen”, die deze wagen heeft achtergelaten, kunt u zien, dat deze er geweest is. Welnu, nogeens ! De rijke inhoud van het beeld Gods is de mens door zijn val geheel verloren, namelijk de ware kennis, de oorspronkelijke gerechtigheid en de zuivere heiligheid is hij totaal kwijt. Artikel 1 van III/IV spreekt immers van „blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardheid in zijn wil en zijn hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden”, welke hij over zich gehaald heeft.

Zo is het verstand verduisterd, de wil boos en verkeerd geworden en de hartstochten ongeregeld.

Wat nu die „kleine overblijfselen” of dat „enig licht der natuur” betreft, zo zegt artikel 4 hiervan, dat de mens na de val nog „enige kennis van God” heeft overgehouden.

De remonstranten leren, dat de mens door een goed gebruik ervan een „meerdere, namelijk de Evangelische of zaligmakende genade en de genade zelf allengskens en bij trappen kan bekomen.”

Maar onze vaderen hebben zich krachtig tegen deze dwaalleer verzet. Zeer duidelijk verklaren zij in dit artikel:

„Maar zóver is het vandaar, dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis Gods en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt” - Ja, „op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt.”

Onder die „enige kennis van God” verstonden onze vaderen, dat de mens nog een onbepaalde indruk heeft, dat er een God moet zijn. Vader Hellenbroek zegt in zijn vraagboekje van „het niet-geloven”, dat er een God is: „Zulks is niet een dadelijk geloven, dat er geen God is, maar een wensen, dat er geen God is.”

Tot het „licht der natuur” behoort ook enig „onderscheiden tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is”, zo lezen we.

In al deze overgebleven algemene gaven blijkt, dat de mens, hoe diep verdorven, nog „mens” is gebleven. Hoe verduisterd het VERSTAND is, als „vermogen” is het gebleven. Zo ook betreffende de WIL en het BEGEER-VERMOGEN.

Waren er deze vermogens niet meer, dan zou de mens geen „redelijk, zedelijk schepsel” meer zijn en derhalve: onredbaar.

Wel spreekt de apostel in Efeze 4 : 24 van een „nieuwe mens”, maar dan betreft dat de vernieuwing van de mens door wederbarende genade. Deze vernieuwing is wel een volkomen werk van de Heilige Geest op zichzelf, maar wat de geestelijke ontwikkeling aangaat, is deze hier procesmatig. Vandaar schrijft de apostel in vers 22 over „de oude mens, die verdorven wórdt door de begeerlijkheden der verleiding.” En in Coll. 3 : 10: „En aangedaan hebt de nieuwe mens, die vernieuwd wordt tot kennis.’ En in I Kor. 13 : 9: „Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.”

Wat is nu de betekenis van het feit, dat na de val nog enig licht der natuur, enige overblijfselen van het beeld Gods naar de ruimere zin overgebleven is en die toch niet tot zaligheid kunnen brengen ?

Wel............... opdat alle verontschuldiging voor God worde ontnomen.

Want zo lezen we aan ’t eind van ons artikel: „En dewijl hij dit doet (zelfs het licht der natuur bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt), zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.”

Wel zijn die „kleine overblijfselen” nog voorrechten (de mens is nog redbaar, hoe diep hij gevallen is en hoe verdorven, zoals we reeds opgemerkt hebben.............. en dat geldt de duivel niét.)

Helaas heeft de mens ook deze voorrechten misbruikt. We lezen in Romeinen 1:21-32 dat de mens de waarheid Gods veranderd heeft in de leugen en dat God hen overgegeven heeft in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinigheid enz. Zelfs lezen we van de allerschandelijkste zonden.

Ondanks ’s mensen onmacht onder de zonde, zo blijft hij zich verantwoordelijk gesteld als redelijk, zedelijk schepsel, terwijl geen enkele verontschuldiging kan baten !

En dat niet alleen krachtens deze algemene scheppingsgaven, maar ook krachtens het hem gebrachte Evangelie, waarvan artikel VIII gewaagt.En zegt Gods Woord ook niet duidelijk, dat degenen, die het Woord gehoord en niet gedaan hebben, met vele slagen zullen geslagen worden ? (Lukas 12:47).

Gelukkig een mens, wiens ogen geopend worden voor al deze dingen en dat zijn onmacht tot persoonlijke schuld voor God mag worden, ja, die met de dichter van psalm 38 zal instemmen:


„Wien de tegenreên ontbreken
Om te spreken,
En die daarom zwijgen moet.”


Gelukkig een mens, die door de wederbarende werking van de Heilige Geest een nieuw schepsel mag worden, van wie mag gelden:


„Het oude is voorbijgegaan,
Ziet, het is alles nieuw geworden !”


En nu zeggen we niet, dat de ontdekte zondaar direct ook in de diepte van zijn verdorven bestaan zal ingeleid worden, ofschoon hij er wel iets van leert: onbekwaam te zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Maar later, bij diepere ontdekking, zal hij er achter komen, wat de Heere sprak tot Ezechiël: „Gij zult nog wederom grotere gruwelen zien dan deze.” (Ezech. 8 : 15).

O, hoe noodzakelijk en dierbaar wordt dan het BLOED VAN JEZUS CHRISTUS, dat van alle zonden reinigt !

Kent u ’t, lezer(es)

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's

DE DORDTSE LEERREGELS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1980

Bewaar het pand | 6 Pagina's