Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CONFLICTBEHEERSING IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CONFLICTBEHEERSING IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Het thema dat ik vandaag bij u mag inleiden stond voor vijf jaar in de ambtsdragersconferentie ook op het programma. De vraag kan dus gesteld worden of het nu reeds weer de tijd was om er opnieuw over te spreken. Was de behandeling toen wellicht niet helemaal geslaagd? Of is de situatie onder ons zozeer gewijzigd dat een hernieuwde bespreking van het thema vereist is? Hebben er zich veranderingen voorgedaan in onze benadering van conflicten of hebben we middelen gevonden die deze ongewenste omstandigheden kunnen voorkomen of genezen?

Deze en dergelijke vragen kunnen in de vergadering opkomen. We houden ons nu aan de visie van het bestuur, dat gesteld heeft dat de bijeenkomst vandaag in zekere zin beschouwd kan worden als een vervolg op die van 1992, een voortzetting, waarin wij met elkaar trachten verder te komen. Het referaat uit 1992 is te vinden in het nummer van Ambtelijk Contact, 31e jaargang, nummer 6. We hebben bij die gelegenheid gebruik gemaakt van wat ons aan inzichten en mogelijkheden werd aangereikt vanuit de moderne literatuur over ons onderwerp. Daarvan valt inderdaad veel te leren en we onderschatten de positieve betekenis van psychologische en sociologische inzichten geenszins. Voor vandaag willen we ze echter achter ons laten.

We spreken over de gemeente van Christus. Dat is welbeschouwd een andere categorie, met andere grondslagen dan die van welke samenlevingsvorm in deze wereld ook maar. We zouden kunnen stellen dat de gemeente in haar wezen een Fremdkörper in deze wereld is: zij het het corpus Christi, het lichaam van Christus, niet maar bij wijze van vergelijking. Zij is het inderdaad en in werkelijkheid. Haar identiteit is opgenomen in het leven van Christus zelf. Dat is de belijdenis waarvan wij vanmorgen mogen en willen uitgaan.

In die gemeente komen, wonderlijk genoegen, conflicten voor. leder van ons kan op dit moment, voorlopig nog in zijn eigen gedachten, een situatie zich voor de geest halen, die hem op een onaangename wijze herinnert aan de gebrekkigheid van de openbaring van het lichaam van Christus in deze wereld.

De vraag is, of we deze conflicten kunnen beheersen, d.w.z. of we er zo mee kunnen omgaan, dat ze hanteerbaar zijn. De vraag is ook of de Here, wanneer Hij ze niet van ons wil weren, ze zelfs kan gebruiken om het kwaad ten onzen beste te keren. Hoe gaan we er mee om?

Ik wil eerst een paar voorbeelden geven van conflictsituaties uit de geschiedenis van de kerk, die wellicht voorkomen hadden kunnen worden, maar toch doorgewerkt hebben. In de tweede plaats proberen we te zien, hoe er in het Nieuwe Testament met conflicten werd omgegaan. Daarna gaan we naar onze eigen tijd, naar de eigen kerken die ons lief zijn en waarin ook meningen tegenover meningen, mensen tegenover mensen, stromingen tegenover stromingen staan. Zijn deze tegenstellingen hanteerbaar? Kunnen we ermee verder komen? Tenslotte proberen we in een paar korte samenvattende zinnen elkaar, wat deze materie betreft, te vinden met het oog op de toekomst.

2. Kerkgeschiedenis

De geschiedenis van de kerk is de geschiedenis van een vreemdelingschap. De historie is veelal daarom zo boeiend omdat de gemeente voortdurend zich had te wapenen tegen de wereld, die haar van buiten bedreigde, en die haar van binnenuit teisterde. De vervolgingen onder Romeinse keizers dreef de leden van de gemeente naar elkaar toe. Tegelijk kwamen er in de gemeente zelf de eerste tekenen van een conflict: hoe moet men zich opstellen tegenover degenen die uit zwakheid aan de offerdienst hadden deelgenomen? Het is een van de eerste hevige conflicten in de toenmaals bloeiende kerk van Noord-Afrika: de strijd met de Donatisten. In dit conflict spelen geloofsvoorstellingen een rol: hoe moet de gemeente er uit zien? Wat betekent haar heiligheid? Hoe wordt die heiligheid van de gemeente zichtbaar? Maar in dit conflict spelen ook andere motieven een geheime rol: sociale, raciale, politieke en culturele tegenstellingen, die niet direct voor de hand lagen, maar zeer wezenlijk de situatie hebben beïnvloed. Daarbij is nog niets gezegd over een karakterologische, persoonlijke tegenstelling tussen een rijke dame in de gemeente en een geestelijke. De dame had geld en invloed. De geestelijke had geen van beide, maar hij had pastoraal inzicht en waarschuwde haar voor bijgelovigheid. Daarmee begon het hele conflict, dat tijd verslond, veel geld kostte, martelaren schiep, en gedurende jaren en nog eens jaren de kerk van Noord-Afrika sloopte. We hielden er een mooie opvatting van Augustinus over de kerk aan over: Augustinus tegen de Donatisten. We hebben er veel van geleerd. Maar de vraag is: was het nodig geweest? Had het niet anders gekund? Er treden op een gegeven moment wetten in werking, die de mensen niet meer in de hand hebben. En er is een geheel van factoren, dat moeilijk in één these is samen te vatten.

Een tweede voorbeeld betreft het conflict tussen het Oosten en het Westen. In 1054 kwam het tot een scheuring, een schisma, waarbij een haeresie een belangrijke rol speelde. Het gaat dan over het ‘filioque’, de dogmatische opvatting dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader en de Zoon. Het conflict werd bepaald door zuiver politieke factoren: zal Rome de toon aangeven in de christenheid, of zal het Constantinopel zijn, waar de richting van de kerk bepaald zal worden? Maar dit politieke probleem kwam op tafel onder de gedaante van een theologische kwestie, die zeker niet van belang ontbloot is, en die ten grondslag ligt aan het verschil tussen de Russisch-orthodoxe kerk en de Westerse christenheid.

We laten dit conflict liggen, het zou ons te ver van huis voeren. Dichter bij eigen geschiedenis staat vanzelf het conflict met Rome, dat tot de Reformatie aanleiding gaf. We kunnen daarover echter niet spreken, zonder te memoreren dat het protestantisme een groot deel van zijn fierheid verloor, doordat de strijd uitbrak tussen broeders, over het avondmaal. Luther en Zwingli stonden fel tegenover elkaar. De eerste weigerde de broederhand aan de laatste in 1529 te Marburg, waarbij hij de befaamde woorden sprak: gij zijt van een andere geest dan wij. Inderdaad stonden er twee opties tegenover elkaar inzake de toeëigening van het heil. Luther, met zijn objectiverend spreken over Woord en Geest, en Bucer en Zwingli die plaats vroegen voor het werk van de Heilige Geest in de weg van de zekerheid van het geloof.

Twee visies, waarvan Calvijn later zou zeggen, dat de hele strijd niet nodig zou zijn geweest, wanneer men de vragen anders zou hebben gesteld, terwijl Luther, bij het vernemen van Calvijns standpunt soortgelijke woorden ten beste gaf. Maar toen was de breuk reeds geconsolideerd. Calvijn wees een weg, om het conflict te boven te komen, d.w.z. om het probleem op een ander, hoger niveau duidelijker te stellen, zodat eerdere posities konden worden verlaten. Maar politieke, sociale en nationale tegenstellingen waren inmiddels hun rol gaan spelen. Het protestantisme had zijn diepere eenheid verloren. Het waren de irenische theologen, die altijd weer getracht hebben de breuk te herstellen.

Ik kom tot ons eigen kerkelijk verhaal, dat niet verteld kan worden zonder dat we letten op de tegenstellingen die de Afgescheiden Kerk in Nederland hebben geteisterd in de vorige eeuw.

In alle hevigheid hebben deze conflicten gewoed na 1834, toen diverse afscheidingsbewegingen hebben getracht aan de conventikelgeest te ontkomen en de opdracht werd verstaan om werkelijk kerk te zijn. Het is in eigen kerk tot op vandaag nog de spanning, die hier en daar in een sfeer van tegenstelling en conflict zich openbaart. Erfenis van de negentiende eeuw is deze frictie tussen wat men vandaag noemt de objectieve of orthodoxe gereformeerden en de z.g. bevindelijk-gereformeerden.

We herkennen de symptomen uit de spanningen tussen de kruisgezinden en de christelijk-afgescheidenen, tussen Hendrik de Cock en Scholte, tussen Brummelkamp en De Haan, tussen de stromingen die precies dezelfde vragen op de synode brachten als die waarmee wij ons vandaag bezig houden in de interkerkelijke gesprekken: voor wie is Christus gestorven? Wanneer mag Christus worden aangeboden aan de zondaar? Voor wie is de belofte? Al die kwesties die eindeloos aan de orde zijn geweest en die in 1843 geleid hebben tot een vruchteloze poging om de groepen op een synode te verzoenen. De synode kon niet vergaderen, ofschoon zij menige aanloop nam om tot constituering te komen. Een niet te hanteren conflictsituatie was het. Soms denken we dat we nog niet veel verder zijn gekomen. Wie de geschiedenis kent van onze eigen kerken, voor en sinds 1892, het verhaal van de jaren vijftig, het opkomen van georganiseerde groeperingen, het trachten met elkaar om te gaan en de moeite die dit baart tot op heden: het zijn naar mijn besef precies dezelfde zaken die gespeeld hebben in het verleden, en die in de toekomst van het kerkelijk leven nimmer zullen verdwijnen.

Moet ik trachten nog meer voorbeelden aan te dragen? Ons kerkelijk leven speelt zich af in het midden van wat we de gereformeerde gezindheid plegen te noemen. Ook hier treffen we onder hen die pretenderen werkelijk gereformeerd te willen zijn, dezelfde typische bewegingen aan. Daarbij is op te merken, dat bij het analyseren van kerkelijke conflicten ook vandaag niet zelden blijkt dat sociale, politieke, theologische en uitgesproken persoonlijke karakterologische factoren of tegenstellingen een grote rol spelen. Conflicten die de kerk teisteren en die berusten op puur menselijke tegenstellingen die door psychologen eenvoudiger kunnen worden blootgelegd dan door theologen of eenvoudige gemeenteleden. Maar de laatsten hebben soms meer gevoel en inzicht in psychologie dan de eersten, ofschoon de meesten van hen in een kerkelijke conflictsituatie als aan de hand geleid worden door de theologen, of wie daarvoor doorgaan. Het is een eigen studie waard om te onderzoeken, hoe mensen in een conflictsituatie beslissingen nemen, die niet rationeel zijn te verklaren. Luthers gedachtengoed omtrent de vrijheid van een christenmens heeft niet iedereen zich eigen kunnen maken.

3. Conflicten in de bijbel

Omdat we spreken over de gemeente van Christus kunnen we het Oude Testament niet laten liggen. De kerk is er geweest vanaf het begin. Alle twisten in de aartsvaderlijke tent zijn in zekere zin kerkelijke conflicten geweest.

De spanningen tussen de stammen van Israël laten zich onder dezelfde noemer brengen: menselijk falen, menselijke eerzucht en achterdocht, jaloezie, wereldgezindheid, het speelt door heel het Oude Testament een rol van betekenis. Vanaf de eerste bladzijde tot de laatste is er sprake van frictie, onderling verzet, opstand tegen elkaar: Adam en Eva op de eerste bladzijde geven een weinig illuster voorbeeld aan hun nageslacht terwijl de laatste tekst van het Oude Testament spreekt over de harten der vaderen die teruggevoerd moeten worden tot de kinderen en omgekeerd. Innerlijke vervreemding tussen generaties, wij kennen het maar al te goed. Er is één middel tégen: bekering door Christus zelf. Dan wordt de ban opgeheven (Mal. 4: 6).

Is het beter in het Nieuwe Testament? Ik geef vier voorbeelden van conflicten in de gemeente van Christus. Het eerste betreft de discipelen.

Terstond na de aankondiging van het lijden komt er een overlegging bij de discipelen op, wie van hen de meeste was. Het zijn de overleggingen van hun hart die Jezus waarneemt en die Hij tegen gaat door een kind in het midden te plaatsen: een ieder die dit kind ontvangt in Mijn naam, ontvangt Mij (Luc. 9: 46v.). De vraag wie de eerste is werkt vervreemdend. Christus wijst op het kind, dat zulke kwesties niet kent.

In diezelfde discipelkring ontstaat onenigheid over de vraag wie van hen als de eerste moest gelden. Het twistgesprek daarover vindt plaats aan het Avondmaal. Christus stelt zich in dit gezelschap voor als degene die dient. Machthebbers vindt men in de wereld. In de kerk wordt geen macht uitgeoefend, maar zoekt men het geheim van het dienen (Luc. 22: 24v.).

In hetzelfde verband staat de vraag van de moeder van de zonen van Zebedeüs: of haar twee zonen een ereplaats mogen hebben in zijn heerlijkheid! (Matt. 20: 20vv.). Die vraag brengt een conflict teweeg binnen de kring van de discipelen. Zij twisten met elkaar over de kwestie van het primaat.

Opmerkelijk is dat deze voorbeelden uit het evangelie laten zien, dat het lijden van Christus niet gekend wordt. Christus spreekt er over. Hij kondigt het aan. Maar in die context rijst de vraag: wie is de meeste? En zo ontstaat het conflict in de kring der discipelen. Waar het kruis van Christus in zijn heilrijke betekenis niet wordt gekend en geëerbiedigd, daar blijft de menselijke vraag de overhand behouden: wie toch wel vooraan mag zitten, wie de ereplaats krijgt. Hoe dikwijls heeft eerzucht, ook heerszucht, een rol gespeeld bij kerkelijke conflicten.

Een tweede voorbeeld uit het Nieuwe Testament heeft een iets andere inkleuring. De gemeente is gesticht en komt bijeen. In Hand. 6 is sprake van gemor van de Grieks sprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd worden. De situatie is vrij duidelijk. Hier botsen geen generaties, maar culturen binnen de ene gemeente. De Grieks-sprekenden komen op voor de rechten van hun weduwen bij de armenverzorging. Zij menen te kort te komen. Ze stammen ook niet direct uit het heilige land, maar hebben van de wereld meer gezien, gebruiken een andere bijbelvertaling, hebben waarschijnlijk ruimere opvattingen enz. In die sfeer groeit het gemor.

Het is opmerkelijk om te zien, hoe de apostelen de situatie in de hand houden. Er wordt, laten we zeggen, een kerkenraadsverkiezing gehouden. En wat niemand gedacht had, gebeurt: er worden mannen gekozen, die allen vol zijn van de Heilige Geest en die ook allen behoren tot de Grieks-sprekenden, die het gemor hadden laten horen. Hun wordt de handen opgelegd en zij dienen de gemeente. Een conflict binnen de gemeente is opgelost op een ongedachte manier. En de diakenen helpen aan de opbouw van de gemeente, waarbij cultuurverschillen bijvoorbeeld tussen autochtonen en allochtonen geen enkele rol meer spelen. Een goed voorbeeld van conflicthantering binnen het Nieuwe Testament.

Het derde voorbeeld speelt in de kring van de apostelen. En het verbaast ons met wat voor kracht Paulus het zich herinnert. In Antiochië verzet Paulus zich openlijk tegen Petrus. Het is een voorbeeld van broedertwist, meer nog: een voorbeeld van strijd binnen een gemeente over de zuiverheid van de leer en van de praktijk van die leer. Petrus heeft met de gemeente in Antiochië het avondmaal gevierd; hij, de Jood, met de heidenchristenen. Dan komen er in die gemeente mensen uit Jeruzalem, uit de kring van Jacobus, een oude, klassiek gevormde christelijke gemeente uit de Joden. Die houden nog afstand met de heidenchristenen. Terwijl die mannen in Antiochië zijn, trekt Petrus zich terug. Hij durft geen avondmaal meer te vieren met de onbesnedenen, wanneer die deputaten uit Jeruzalem aanwezig zijn. Daarop maakt Paulus hem in het openbaar een krachtig verwijt: jij laat je meeslepen door hun huichelarij! Dat is geen gebrek aan orthodoxie, maar aan orthopraxie. Wij verbazen ons over de kracht van dit verwijt tussen de twee apostelen. Voor Paulus was de leer van de vrije genade in geding. Petrus was ietwat behept met mensenvrees. Maar hij heeft het Paulus niet kwalijk genomen, gezien het feit, dat hij hem in zijn brief zijn geliefde broeder noemt, die weliswaar moeilijke dingen schrijft, maar geheel en al als broeder wordt aanvaard. Blijkbaar moeten broeders elkaar de waarheid kunnen zeggen. Hetgeen voor ons een onheelbaar conflict, mogelijk een kerkscheuring zou hebben betekend, wordt hier vermeld als een echt broederlijke manier van met elkaar om te gaan. Blijkbaar was dit mogelijk in die dagen.

Een laatste voorbeeld betreft iets wat op het tegenovergestelde lijkt te wijzen: kleinheid van Paulus, die weigert om met een bepaalde broeder op zendingsreis te gaan. Hier gaat het niet om een verschil in een religieuze manier van denken, zoals in Antiochië het geval was, maar om een hevige twist, waarbij een geprikkelde stemming van verbittering het resultaat was: Paulus tegen Barnabas, die hem in de kring der apostelen had geïntroduceerd, toen iedereen nog bang voor hem was omdat hij de gemeente vervolgde. Barnabas wilde evenals Paulus weer op zendingsreis. Hij stelde voor om Johannes Marcus weer mee te nemen. Daar was Paulus tegen, omdat deze Johannes Marcus eerder naar Jeruzalem was teruggekeerd en de eerste zendingsreis niet had afgemaakt. Barnabas was een goed man, vol van de Heilige Geest en geloof. Niettemin stonden ze in bitterheid tegenover elkaar.

Gelukkig is dit niet zo gebleven. Maar het is wel een schrijnend voorbeeld van verwijdering tussen broeders, waarvan wij zeggen, dat het ook anders opgelost had kunnen worden: nu gingen zij eigen wegen en hield ieder zijn eindje vast.

We zouden deze voorbeelden uit het Nieuwe Testament gemakkelijk kunnen aanvullen met een aantal andere: de gemeente heeft vrijwel altijd te maken met situaties die haar geestelijk op een grote afstand brachten van het grote Pinksterfeest. Vlak bij het kruis ontstaat de twist over de prioriteit.

Vragen die voortkomen uit eerzucht, twisten die een grond vinden in heerszucht, spanningen die in verband staan met cultuur en levensgevoel, conflicten die uitbreken vanwege een verschillende benadering van de kern van het evangelie, waarbij harde woorden vallen, en tenslotte ook een weigering om elkaar toe te geven, waarbij de ene apostel een andere weg kiest dan de andere. Ik zeg: voorbeelden van wat in heel de Schrift wordt gevonden als de andere kant van de zaak. Ziet hoe lief zij elkander hebben! Dat ontbreekt dikwijls.

We kunnen de dingen daarom zo goed begrijpen, omdat ze ons ook maar al te veel vertrouwd zijn. Kunnen we er mee omgaan, zoals Christus zelf deze spanningen binnen de kring der discipelen hanteerde? Of zoals broeders elkaar de waarheid kunnen zeggen, evenals Paulus en Petrus en niettemin broeders, zelfs geliefde broeders kunnen blijven? Weten we in de gemeente klachten op te vangen en de klagers in te schakelen in de dienst van het Koninkrijk? En zijn we er op uit om, wanneer het tot een verbittering is gekomen, als tussen Paulus en Barnabas, elkaar toch weer te vinden, zoals het ook hun is gelukt?

4. Eigen kerken in eigen tijd

Zo gaan we naar onze eigen tijd, de eigen kerken die ons lief zijn en waarin ook meningen tegenover meningen, mensen tegenover mensen, stromingen tegenover stromingen staan. Zijn deze tegenstellingen hanteerbaar? Kunnen we ermee verder komen? Niemand zal ontkennen dat er ook onder ons sprake is van spanningen en gevaren, zoals de titel luidt van een boekje dat indertijd prof. W. Kremer aan deze thematiek wijdde. Hij bedoelde daarmee de conflictueuze situatie, die in de kerken bij tijden zichtbaar wordt en waarbij liggingen en stromingen tegenover elkaar komen te staan, al of niet georganiseerd.

Wij kunnen vandaag aan deze oeroude problematiek niet voorbijgaan. Toch is een aantal aspecten van de problematiek te herleiden tot andere factoren, dan die welke prof. Kremer op het oog had. Ze hangen samen met de sterk veranderde tijden, waarin de kerken hun eigen weg hebben te gaan.

Wanneer we het eerste vragencomplex aanduiden als die van het typisch eigen religieuze klimaat van onze kerken en het tweede geheel van factoren trachten te vatten onder het begrip verandering, willen we niet vergeten, dat ook die twee, zo onderscheiden, op elkaar inwerken en de situatie bijzonder gecompliceerd maken.

Wat het eerste terrein aangaat, dat van de spanningen en gevaren, die ons soms onderling dreigen te vervreemden, zij gaan, zoals we reeds gezegd hebben, terug op de verre geschiedenis van de kerken. Ze behoren zelfs bij de vaderlandse kerkgeschiedenis, die immers ook al kent de begrippen preciesen en rekkelijken, of hoe men de stromingen verder zou willen determineren.

De vragen die onder ons de gemoederen bezig houden, bijvoorbeeld in de gesprekken met andere kerken van gereformeerde signatuur, zijn zeer wezenlijke vragen. Wanneer ze niet meer aan de orde komen, lijkt het geestelijke leven ook niet meer betrokken op die fundamentele werkelijkheid van zonde en genade, van schuld en vergeving, van verzoening en voldoening, kortom van al die stukken die in de moderne theologie vrijwel geen rol meer spelen. Wij beschouwen deze vragen als de meest wezenlijke die wij kennen. Waar ze niet meer actueel zijn, daar heeft het religieuze leven iets van diepte, van inhoud en rijkdom verloren. Wie ze niet aan de orde gesteld wil zien, ontneemt aan de gemeente iets van haar fundamentele kracht.

Het is echter niet te ontkennen, dat de wijze waarop we vandaag met deze vragen omgaan in geding is. Ons worden van buiten af onderscheidingen opgedrongen, die we niet als verhelderend kunnen aanvaarden. Ik noemde reeds de weinig houdbare onderscheiding tussen orthodox-gereformeerden en de bevindelijk gereformeerden. Het is een onhoudbare simplificatie, die niet alleen verwarrend werkt, maar die zelfs versluierend van aard is. Laat de orthodoxie voor zichzelf spreken en zij zal u zeggen, dat de leer zonder het leven geen waarde heeft. Bovendien, waaraan hebben wij in deze tijd die gonst van vrijzinnige theologie, méér behoefte, dan aan die leerstelligheid, die weet heeft van Gods openbaring, en die niet schroomt te spreken over geloofsleer van de verzoening, van zonde en genade, van verkiezing en kerk?

Die twee behoren bijeen, leer en leven, een heldere leer en een bevindelijk en geheiligd leven. Dat is de zaak waarom het gaat. En daarom pleiten we voor het handhaven van de kwaliteit van de prediking, die hoge eisen stelt, omdat zij het woord Gods heeft te openen, waarbij de Geest de harten heeft te ontsluiten. Het geheim van de gemeente bestaat nog immer daarin dat zij geboren is uit het Woord en dat zij luistert naar de stem van de Goede Herder.

De spanningen die er onder ons zijn hebben eensdeels te maken met het feit dat zij sinds jaar en dag onder ons geleefd hebben, te herleiden als ze zijn tot de eigen aard van onze geschiedenis. Maar dat ze vandaag onder ons schijnen toe te nemen is te verklaren uit twee gegevens. In de eerste plaats is er een redelijke en zelfs noodzakelijk gevoelde behoefte om de boodschap van het evangelie naar de eis van Gods Woord, maar ook in rapport met de tijd te verkondigen. Dat laatste kan met zich meebrengen dat de accenten anders geplaatst worden, dat de invalshoek anders gekozen wordt en dat het spraakgebruik wordt bijgesteld.

In de tweede plaats lijkt de mogelijkheid aanwezig dat er wellicht uit vrees of uit reactie een stille verstarring optreedt, die aan de vragen van het hart geen recht doet, omdat de oude formuleringen niet goed meer verstaan worden. Ook, ja juist onder hen die in deze starheid het oude willen bewaren, blijkt soms een innerlijke leegheid, die uitmondt in kerkverlating, niet gering te zijn.

Intussen is er een krachtig pleit te voeren voor het bewaren van dit pand van het evangelie in de prediking van het evangelie, een krachtig pleit ook voor het beleven van die werkelijkheden die wij in de gereformeerde belijdenis vinden. Zij hebben voldoende levenskracht in zich om ook in onze tijd de kerken werkelijk op te bouwen in het geloof. Slechts op die wijze kunnen we conflicten en spanningen hanteren, die ons anders zouden opbreken.

Dat dit noodzakelijk is, hangt samen met die tweede complexiteit van gegevens, die we daarnet noemden: de veranderingen die zich voltrokken hebben en die we slechts enigermate proberen aan te duiden. Onze kerken hebben hun jubilea grotendeels achter de rug. Er zijn vier generaties aan te wijzen binnen de geschiedenis van onze kerken, die elk op een eigen manier zich de realiteiten van het evangelie hebben moeten eigen maken. We herinneren ons het woord van F.P.L.C. van Lingen, dat er iedere 25 jaar weer een reformatie nodig is. Op die uitspraak kan wel wat afgedongen worden. Maar de veranderingen zijn tastbaar, met name die van de laatste 25 jaar. Zij hebben op een eigen manier een klimaat geschapen waarin conflicten zich gemakkelijker voordoen.

Allereerst noem ik de radicale en overal om zich heen grijpende secularisatie, die een vraagteken zet achter de meest fundamentele geloofswaarheden en die een totaal gewijzigde religiositeit in het leven heeft geroepen. De fundamenten van het geloof zijn geruisloos aangetast, ook onder ons. Het primaire levensgevoel is gewijzigd. De normen zijn ook onder ons vervaagd en de waarden worden anders ingeschat.

Een schrijnend gebrek aan kennis veroorzaakt een vacuüm, waarin allerlei ervaringen binnen komen, die zich moeilijk laten invoegen binnen het geheel van de gereformeerde visie op de wereld om ons heen. Het moderne individualisme lijkt soms een steun te vinden in de ‘ik’gerichtheid van de eigen ervaringen. Wat er aan subjectiviteit, aan bevindelijkheid, aan een gezonde ervaring onder ons gevonden werd, heeft hier en daar plaats moeten maken voor een zucht naar persoonlijke individuele beleving, die tot norm is geworden.

De moraliteit (men kan nauwelijks meer van zedelijkheid spreken), de moraliteit die de economie als maatstaf heeft, heerst ook binnen onze gemeenten. In veel gemeenten is men op zoek naar nieuwe vormen van gemeente-opbouw, waarbij de oude structuren worden afgebroken, voordat de waarde ervan is onderzocht. Binnen dit gehele fragmentiserende levensklimaat zoekt men vernieuwing, verandering, verbetering, maar veel maatregelen dragen het karakter van een experiment, dat geen garantie biedt van een werkelijke opbouw van de gemeente.

Binnen deze sfeer kunnen conflicten gemakkelijk ontstaan, ook al zijn die van geheel verschillende aard. Dezelfde verscheidenheid die wij in het kerkverband aantreffen, speelt soms ook een grote rol binnen een plaatselijke situatie. Daar treedt aan het licht, dat er in de gereformeerde hantering van het presbyteriale-synodale stelsel accenten geplaatst kunnen worden die in de richting gaan van het independentisme, dan wel in die van de synodocratie. In de gemeenten werkt zich dit dan uit in spanningen, die zich gaan voordoen, bijvoorbeeld in liturgische aangelegenheden.

De gemeente is volkomen vrij om te doen wat zij op dit terrein wil; wij schakelen dus over op het vrije lied, zegt de ene kerkenraad. Hij wordt daarin wellicht door een groot deel van die gemeente niet weersproken, maar men hoort ook zeggen: spoort dit wel met het besluit van de synode? En daar ligt de spanning binnen de gemeente. Hoe gaat men plaatselijk met de verscheidenheid om die binnen het kerkverband altijd wel een plaats heeft gehad?

Hier valt ook te denken aan de relatie met wat men zou kunnen noemen aanverwante Gereformeerde Kerken. Wat binnen het kerkverband aan moeite en zorg daaromtrent leeft, gelet op de retarderende beweging rond de samensprekingen, vindt eveneens een uitdrukking in sommige plaatselijke kerken. Waar een deel van de gemeente sterk verlangt naar een nauwer samenleven met kerken van gereformeerd belijden, kan een ander deel dit in het geheel niet meemaken. Het verzuimt de kerkdiensten waarin voorgangers van de Nederlands Gereformeerde Kerken de diensten leiden en het is niet te verwachten dat op korte termijn daarin verandering zal komen.

Welke signalen vangt een kerkenraad op, wanneer het onmogelijk lijkt om vacatures binnen de kerkenraad op geregelde wijze te vervullen? Wat heeft het te zeggen wanneer een broeder, die zegt een benoeming niet te kunnen aanvaarden, een trendsetter blijkt te zijn: de een na de ander tekent bezwaar aan om een benoeming op te volgen?

Hoe interpreteert een kerkenraad het aantal blanco briefjes, dat soms aanzienlijk is bij een kerkenraadsverkiezing? Of, hoe denkt de gemeente zelf over de organisatie van een verkiezing van ambtsdragers, wanneer de gehele stemming een formaliteit is geworden, waarbij de gemeente eigenlijk niet meer in geloof en gebed betrokken is?

Welke knipperlichten gaan op oranje, als waarschuwing, dat er iets fout gaat tussen predikant en gemeente, bijvoorbeeld in het pastoraat, of in de prediking? Moet een kerkenraad altijd om die predikant gaan staan om hem te beschermen, omdat de waarde en de kracht van de prediking in geding is, of zou de predikant bij voorbaat open moeten staan voor opzicht en vermaan, in ieder geval voor een open en broederlijk gesprek over de prediking? Hoe gaan wij om met kritiek op de prediking, die er vanuit de gemeente kan komen en waarbij zeer wezenlijke zaken aan de orde worden gesteld?

Als ik de vier voorbeelden uit het Nieuwe Testament nog eens overweeg: komen er onder ons geen duidelijke gevallen voor waarin de eerzucht onder leerlingen van Jezus een rol speelt, de ijver voor het huis Gods soms een Jehu’s ijver blijkt te zijn of een vroom bedekte vorm van persoonlijk eigenbelang?

Conflicten in de gemeente van Christus: kunnen wij ze de baas, wanneer het gaat om tegenstellingen tussen de oude kern van een gemeente en degenen die, wellicht vanuit een ander geestelijk klimaat zijn binnengekomen? Of: kunnen wij op de manier van Petrus en Paulus met elkaar ten overstaan van de gemeente nog van mening verschillen, kunnen wij die verschillen duidelijk uiteenzetten, en vervolgens elkaar de hand reiken, om gezamenlijk verder te gaan, of moet zulks noodzakelijk leiden tot het stichten van een nieuwe gemeente, die dan maar de anderen moet opvangen?

Wat te zeggen, wanneer in ons midden iemand hardop zegt, wat Paulus deed tegenover Barnabas: als die man meemoet, dan ga jij maar met hem, ik zoek wel een ander. Ook dat was Paulus. En het lijkt wel, dat de gemeente in dit geval achter Paulus stond, want in Antiochië, waar een en ander plaats had, legde men na de verbittering die gerezen was, zodat zij uiteengingen, aan Paulus de handen op: door de broeders werden zij aan de genade des Heren opgedragen, hetgeen wij bij Barnabas en Johannes Marcus niet lezen, toen zij gezamenlijk naar Cyprus afvoeren. Wat zouden wij daarvan zeggen, en zou het ooit weer goed komen binnen de gemeente?

Ik weet het, het zijn vragen die men kan vermenigvuldigen. De conflictstof is overvloedig aanwezig vandaag, in de spanningen en gevaren die wij vanouds kennen, en in die welke er op een heel pregnante manier bijkomen, vanuit de sterk veranderde tijden die wij als kerken doormaken, en het sterk veranderde levensgevoel van de mensen. Er is veel wijsheid nodig, om met conflicten om te gaan in de gemeente van Christus. En die kerkenraad is gezegend, die over wijze mannen beschikt, en die gemeente is gezegend, die wijze mannen en vrouwen in haar midden heeft.

5. Samenvattend

Tenslotte, zoals beloofd, proberen we in een paar korte samenvattende stellingen elkaar wat deze materie betreft te vinden met het oog op de toekomst.

1. We kunnen zonder wijsheid geen enkel conflict beheersen of hanteren in de gemeente. Wijsheid: hoe vaak zeggen we in een verwarde situatie, ‘wat is hier wijsheid’? We weten ons dan voor het aangezicht van de Here.

2. Liefde tot God, tot de gemeente, onbaatzuchtige en zelfverloochenende liefde tot de broeders en zusters is voorwaarde voor het vermijden, of voor het hanteren van conflicten.

3. In de kerkenraad dient vooral geduld te zijn en ook de ervaring die ons dat leert. Zonder dit ervaringsgeduld maken we brokken, al is het met de beste bedoelingen. Kerkelijke molens malen langzaam. Het is ook wel goed. Ongeduld hangt vaak samen met onverdraagzaamheid. We hebben het uithoudingsvermogen nodig, waarover men zegt dat Job beschikte.

4. Bijbelse nuchterheid bestaat uit een houding waarin van vasten sprake is. Een mens moet kunnen loslaten. Hij moet vooral vrij zijn van hartstocht, overdrevenheid, geëxalteerdheid, die hem de ware proporties uit het oog doet verliezen.

5. Het moet ons te doen zijn om geloof als kennis. Dan weten we ook wat de gemeente is. Zij is het lichaam van Christus. En Christus bewaart Zijn kerk, dwars door alle conflicten heen.

6. Dat is het geloof als vertrouwen. Vaak komt het tot een kerkelijk conflict omdat we onszelf niet vertrouwen. Gebrek aan christelijk zelfvertrouwen berust vaak op een tekort aan Godsvertrouwen. Kerkelijke zenuwachtigheid bestaat voor een groot gedeelte uit collectief gebrek aan dit geloofsvertrouwen.

7. Een conflict zal ons altijd blijven plagen, als we niet beleven wat de christelijke hoop betekent. Paulus heeft zelf conflicten beleefd, ook wel uitgelokt, hij kwam ze te boven door te leven uit die hoop, waarin wij zalig zijn geworden. Alle spanningen en conflicten komen we eens te boven, helemaal.

8. Zonder te kunnen relativeren zal elk conflict ons innerlijk beschadigen. Wie zegt, dat we ze moeten oplossen, of ook dat wij ze kunnen oplossen? Of wie beweert dat wij de meest aangewezen persoon zijn, om dat te doen? Wat is dat voor vorm van eerzucht? Zij eist onmiddellijke betaling, deze hoogmoed, contante betaling zelfs in overspanning, frustratie, alsof een ambtelijke zegen hierin bestond, dat op ons spreken alles goed zou komen. We kunnen ons best doen, meer niet.

9. Een onmisbare eigenschap voor de ambtsdrager, maar verder voor iedereen, is de oprechte trouw. Die moet blijken. Dat is een kwestie van duurzaamheid. Trouw zal vooral uitkomen in de kleine dingen die nooit in de notulen komen.

10. Het laatste dat genoemd moet worden is de dankbaarheid. Er staat: Dankt God in alles, want dat is de wil van God over u. Wat is kerkelijk leven zonder conflicten? Het is nauwelijks denkbaar, zo leert ons de kerkgeschiedenis, zo lezen we in de Schrift en zo weten we ook uit de praktijk. Zonder conflicten gaat het niet in deze wereld en in de kerk in deze bedeling. God gebruikt ze ook nog op een wonderlijke manier, waarvan Hij alleen het geheim kent. We zouden vreselijk ondankbaar zijn wanneer het laatste woord aan de verbittering of vervreemding zou zijn.

Het eerste en het laatste woord moet dat van de dankbaarheid zijn, dat God mensen gebruikt, zoals wij met onze innerlijke en uiterlijke tegenstellingen, strijd en tegenstellingen. Daarom is dankbaarheid een probaat middel om het in een conflict uit te houden. Niet dankbaar voor een conflict, maar in een situatie die ons zorgen baart. Want juist dan geldt wat de psalm zegt: als ik wandel in het midden van benauwdheid - en wie zou het bij tijden niet benauwd krijgen - behoudt Gij mij in het leven (Ps. 138: 7).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

CONFLICTBEHEERSING IN DE GEMEENTE VAN CHRISTUS

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's