Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten uit het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten uit het verleden

Willem Teellinck

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Teelinck was een man die een schriftuurlijk, zedelijk leven, met al wat in hem was, verdedigde. De goddelijke genade, verheerlijkt in het hart, gedoogt niet een leven in de zonde of losbandigheid, doch is de noodzakelijke vrucht van de gemeenschap aan Christus. Met kracht verdedigde hij de noodzakelijkheid van die inplanting in Christus, en welke werken ge van hem ook leest, steeds weer komt hij op dat onderwerp terug, wijl de mens van nature dood ligt in de misdaden en de zonde, onbekwaam tot enig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad. De Heere vraagt geen goede bedoelingen, maar Zijn beeld terug waarmede Hij ons in het paradijs versierde. Door wederbarende genade ontvangt de ziel in Christus gemeenschap dat beeld terug en kan niet anders dan vruchten voortbrengen. God tot heerlijkheid. Hij deed dat op heel eenvoudige wijze. Niet met geweldige woordenpracht en opgesmuktheid. Eenvoudig en schriftuurlijk. Gebruikte niet de heidense schrijvers met hun welsprekende redenen, maar maakte zo nodig een gepast gebruik van de vaderen om zijn schriftuurlijke stellingen te bewijzen. Hij wist maar al te goed dat er onder de kerkleden een ontzettend verval was en een laven in alle mogelijke wereldse vermaken. Daarvan riep hij terug. Vermaande tot waarachtige bekering en drong tot een leven in onderwerping aan des Heeren geboden. Op de talloze strafgerichten Gods wijst hij, die gewisselijk op zonde volgen. Hij dringt aan op het onderhouden van zuiverheid der leer en daaraan verbonden een godzalig leven. ïn zijn vele geschriften, welke ge ook noemen wil, . komt hij daar telkens op terug. Steeds maar weer op hetzelfde aambeeld slaande. Vooral in zijn „Noodwendig vertoog", om er maar een te noemen, wijst hij bij herhaling op de noodzakelijkheid der bekering, welke God naar Zijn hoog gebod van elk mens eist. Hij noemt de vergadering van zogenaamde christenen een „loopgote" van vele gruwelijke zonden, want tot zulk een schandelijkheid der zeden is schier de gehele menigte in de kerk vervallen, dat het tegenwoordig onder het chris-, tenvolk voor een soort heiligheid geldt, als men maar niet al te zondig is. Teelinck wist maar al te goed dat de zonde vreselijk is in haar openbaring, maar het allerergste is de zonde in haar wortel. Daar legt hij nadruk op. In de grote rampen, welke over de kerke Gods komen, ziet hij het bewijs van de zonde des volks en in ernstige en vurige bewoordingen dringt hij aan op boete en verootmoediging voor de Heere, met verlating van de zonde. Hij citeert gehele stukken van Marnix van St Aldegonde, welke hij richtte aan de gemeenten van Brabant, Vlaanderen en Henegouwen. Voorts stelt hij zich met kracht tegen de misbruiken welke in de gemeenten waren ingeslopen bij de Doop en het Avondmaal. Hoezeer blijkt het dat er reeds Tja kort na de reformatie zulke droevige misstanden ontstonden. Och, we bedenken te weinig dat de kerk hier in de strijd is en tot aan het einde met de vijanden zal te kampen hebben. In de wereld zult gij verdrukking hebben, heeft de Koning van de kerk gezegd, en dat is geen ijdele taal geweest. Telkenmale is Gods kerk weer beroerd door alle mogelijke twisten. In reeds genoemd werk van Teelinck „Noodwendig vertoog", beluisteren we eigenlijk een grote boetpredikatie, waarin een zeer ernstige en vermanende toon klinkt. Geen hardheid of bitterheid, veeleer droefheid over de afwijkingen en dat tegenover het ernstige vermaan en verlaten van Gods Woord zowel in leer als in leven, niet de minste droefheid of berouw kan worden waargenomen, doch veeleer verzet en moedwillig doorgaan in de zo jammerlijk ingeslagen weg. Met alle ernst dringt hij aan op terugkeer van de ingeslagen weg. Hij deed dit met alle ernst en tevens gestrengheid, wijzend op hef oordeel Gods, dat in zulk een wandel te wachten stond. Een deel des volks had deze leraar lief, om zijn getrouw vermaan en drang tot terugkeer maar Gods getuigenis, terwijl een ander deel hem haatte en met alle mogelijke bitterheid bejegende. Och het is nooit anders geweest. Bij de oprechten is steeds goedwilligheid, doch waar een breuk met het woord des Heeren plaats heeft en niet gekend wordt het onvoorwaardelijk buigen onder het Woord des Heeren, kan niet anders dan vijandschap kenbaar worden, in welke vorm dit zich ook openbaart. Dat de woorden van Teelinck veel indruk maakten, moge wel blijken uit het oordeel dat Voetius over het oordeel van Teelinck uitsprak, Men leze slechts de voorrede aan de godvruchtige lezer van deze geleerde man voor het werk van Teelinck over Romeinen 7. Voetius dringt er met alle kracht op aan de boeken van Teelinck in de hoogste waarde te houden. Voorwaar het getuigenis van zulk een man is toch van de hoogste betekenis. Ook in onze dagen bedenke men toch wel dat de Heere onze vaderen veel licht gegeven heeft, al smale men dan dat „wij veel meer verlicht zijn geworden". Laat ons het toch maar bij het Woord des Heeren houden, en onze vaderen niet vergeten.

Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Gedachten uit het verleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Saambinder | 4 Pagina's