Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzamelde Geschriften van Hendrik de Cock 5.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verzamelde Geschriften van Hendrik de Cock 5.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het 11e geschrift heeft tot titel: Noodige waarschuwing en tegengift tegen het gruwelijke boek, De Dweeper getijteld, waardoor de ware Godsdienst en de ware Godvrezenden gedreigd worden met uitbanning en vervolging.

Dit is gericht tegen een geschrift van 106 bladzijden onder de titel: De Dweeper. Een woord aan allen die de Waarheid Liefhebben. De auteur was Ds. M. Th. Laurman, predikant te Oosterlittens, afkomstig uit een Fries predikantengeslacht, dat sinds 1580 in Friesland werkzaam was.

Prof. Van ’t Spijker schrijft in zijn inleiding: Men rekent Laurman tot de meest geleerde predikanten uit Friesland in zijn tijd. Hij bewoog zich op het terrein van de linguistiek, onderzocht taal en dialect, publiceerde daarover in verschillende geschriften. Ook de oud-oosterse talen kende hij als weinigen. Maar de grootste bekendheid verwierf hij zich op kerkelijk terrein, door zijn bestrijding van de conventikelen.

In september 1831 hield hij voor de ring-predikanten een lezing over wat hij dweperij noemde: een studie, die van vele geleerde aantekeningen voorzien in 1833 werd uitgegeven. Het geschrift gaf de inhcud weer van zijn referaat: over de ware aard, de oorzaken en enige verzachtingsmiddelen der godsdienstige dweepzucht, vooral in de provincie Friesland. Op aanraden van de uitgever, die met een veranderde titel meende “beter doel te zullen treffen”, werd het boek voorzien van het opschrift “De Dweeper”. Laurman poneerde, dat de onzalige geest der dweperij maar al te zeer in de provincie Friesland was doorgedrongen en zelfs in de naaste omgeving door enigen werd aangekweekt, verbreid en geleerd. Daarnaast nam hij echter vele leraren waar, “uitmuntende in kennis, schrandere voorzigtig-heid en echt christelijke godzaligheid”. Zij stonden aan het hoofd van hun gemeenten, die de hoogste lof verdienden, omdat zij hun predikanten een hoge achting toedroegen en “de weinige reizende Dweepers in hun midden, ook doorgaans tot de minst zedelijke, de onverstandigste, of onbeschaafdste volksklasse behoorende”, met minachting bejegenden.

Het geschrift wekte beroering, door de omschrijving van dweperij, waardoor ook De Cock zich geraakt voelde en niet minder door de maatregelen die Laurman voorsloeg, om de samenleving van dweperij te ontdoen. “Het hooge kerkbestuur” zou moeten toezien, dat zulke figuren niet werden toegelaten tot het ambt van dienaar des Woords, terwijl de overheid maatregelen diende te treffen tegen alle zogenaamde oefeningen.

Op 6 december 1833 schreef H.P. Scholte aan De Cock: “... nu nog een vraag aan u, gij hebt nu eenmaal de pen opgevat tegen de wolven, zoudt gij de derde nu ook niet wat tegemoet voeren, ik meen Ds. Laurman schrijver van het afgrijselijke boek getiteld de dweper aan allen die de waarheid liefhebben. Ik had er zelf wel lust toe, doch ik ben bezig . . .”.

In de winter van 1833/34 werkte De Cock aan zijn reactie op Laurmans geschrift. In het voorjaar van 1834 verscheen het boekje. Vele argumenten vindt men er in, die ons tot in de formuleringen toe doen denken aan De Cocks verweer tegen de predikanten Brouwer en Reddingius.

Tot zover Prof. Van ’t Spijker. De Cock neemt het ook in dit geschrift op voor de waarheid. Hij schrijft niet uit haat, maar uit liefde. Hij zegt tegen het einde: Och! of het den Heere nog behagen mogt, zijne vijanden in vrienden te veranderen, en ons gezamenlijk, door zijnen Geest te doen bidden, bij, onder en door alle zijne ons waarschuwende en toeroepende oordeelen.

In een naschrift schrijft De Cock nog:

De menigte van spot, schimp- en lasterschriften, die nameloos uitkomen, het licht schuwende en Gods Woord bevestigende, dat door dezulken de weg der waarheid zal gelasterd worden, die alzoo als van zelve, de uitbrekende Goddeloosheid dezer dagen openbaar maken, denk ik niet te beantwoorden; de andere lasteraars die voor den dag treden, zonder zich hunne lasteringen te schamen, gelijk van der Linden, zoogenaamd Gereformeerd Leeraar van Kantens, hoop ik, als hij genoegzame lappen en vodden van oude en nieuwe dwalingen verzameld heeft, voor allen die oogen hebben om te zien, openbaar te maken, niet zoo zeer om dat hij mij lastert, maar om dat hij behoort tot die, die door Petrus geteekend zijn: 2 Petri 2 : 1 en 2, en de Heere Jezus ons vooral dit ten voorbeelde gezegd heeft, toen Hij, onze Heer, door de goddelooze en vijandige Joden op het hevigst en gruwelijkst gelasterd werd: “Ik hebbe den duivel niet, maar ik eere mijnen Vader en gij onteert mij: doch ik zoeke mijne eere niet, daar is een die ze zoekt en oordeelt.” Joh. 8 : 49 en 50.

Onder de nummers 12 en 17 komen twee geschriften voor, getiteld: De leiding des Heeren, gehouden met W. Mugge, stuurman in de N. Pekel - A. Door hem uitgegeven, met behulp van H. de Cock, Gereformeerd Leeraar te Ulrum.

Mugge schrijft een en ander uit zijn leven. Hij is daarbij soms uitvoerig en voegt er allerlei stichtelijke overdenkingen tussen. Drs. Starreveld zegt in zijn inleiding o.a.: Er is nauwe aansluiting bij de traditie van de “oude schrijvers” der Nadere Reformatie. De betekenis van de bijbeltekst wordt onmiddellijk vergeestelijkt en toegepast op het geestelijk leven. Scherp worden kerk en kerkleden en vooral predikanten en theologische opleiding aangevallen en van dwaalleer beschuldigd. Keizer (in zijn werk over de Afscheiding, B.) spreekt min of meer vergoelijkend over het feit, dat De Cock zich er toe leende medewerking te verlenen aan de uitgave van dit soort geschriften. Wij zullen dit moeten zien als een mobiliseren en contact leggen van De Cock met de “eenvoudige geloovigen”, waar hem veel aan gelegen is. Deze geschriften hebben gefunctioneerd als een middel om groepen en personen elders in het land te mobiliseren.

De Cock moest veel verwerken, mede door de menigte van spot, schimp- en lasterschriften, die nameloos uitkwamen. Hij schrijft daarover in het naschrift van het 11e geschrift, dat we hierboven overnamen.

Hij kreeg gelukkig ook brieven van mensen die achter hem stonden. In het 13e geschrift vinden we er enige, die De Cock gebundeld heeft uitgegeven onder de titel: Overeenstemming der geloovigen van Nederland, uitgedrukt in Brieven, uit onderscheidene provinciën onzes Vaderlands en uit Oost-vriesland. De Cock voegt aan deze titel toe: Uitgegeven ter overtuiging van de wereld, dat het woord des Heeren waarachtig zij, opdat zij alle één zijn gelijk de Vader in hem en hij in ons dat ook alzoo de geloovigen in den Vader en Zoon één zijn: opdat de wereld geloove dat gij mij gezonden hebt, uitgegeven zonder namen der Schrijvers, maar met aanwijzing van staat en woonplaats des Schrijvers.

Al werden de namen van de afzenders van de brieven weggelaten, bij ijverige nasporingen is gebleken wie de schrijvers van de meeste brieven waren. Onder hen bevinden zich Dr. A. Capadose en U. Ph. Baronesse van Verschuer, de latere tweede echtgenote van Dr. H.F. Kohlbrugge.

Het 14e geschrift is van heel andere aard dan het vorige. Dat blijkt al uit de titel: Verdediging tegen de aanvallen op de ware Gereformeerde Kerk en mij gedaan, door onderscheidene dwaal-leeraren dezer provincie, die hun dwalingen zich niet meer schamende openlijk voor dezelve uitkomen en meer of minder toonen, in plaats van leiders verleiders, in plaats van herders grijpende wolven te zijn.

In dit werkje, dat in gedeelten is uitgegeven gaat het tegen Ds. J. van der Linden van Sprankhuizen te Kantens, waar hij stond van 1789 tot zijn emeritaat in 1846.

Er blijft van de redenering van Van der Linden geen spaan heel. De Cock zegt in een van de deeltjes: Er zijn velen in onze dagen die den ouden Adam willen vroom maken, maar die moet noodzakelijk in ons sterven, zal Christus in ons leven. De natuur zoekt zich zelven, maar de genade Gods eer en zijns naasten heil. Een geloof zonder genade is een dood geloof.

De Cock noemde de naam van Van der Linden al in het naschrift van het 11e geschrift.

Onder no. 15 vinden we de bekeringsgeschiedenis en verdere leiding Gods van P K Luit, dagloner te Ulrum. Luit kon niet schrijven. Mogelijk heeft De Cock alles uit de mond van Luit opgetekend en toen uitgegeven. Uit de inleiding van Drs. H. van Veen blijkt dat Luit nog een bewogen leven heeft gehad.

Het 16e geschrift spreekt voor zichzelf: Voorloopig berigt aan mijne Gereformeerde geloofsgenooten, nopens mijne verantwoording en de onredelijke handelwijze van het Provinciaal Kerk-bestuur ten mijnen opzichte, waaruit het tegenwoordig willekeurig en Tijranniek gezag onzer Kerke-lijken, in tegenstelling van de regten der Gereformeerde Kerk, ons gewaarborgd bij art. 7 van onze door het goed en bloed onzer Voorvaderen gekochte Geloofsbelijdenis, blijken kan.

Prof. Drs. D. Deddens zorgde voor een inleiding en aantekeningen. De inleiding geeft een historisch overzicht.

Onder 17 is opgenomen het tweede gedeelte van het geschrift omtrent de leiding des Heeren, gehouden met W. Mugge. Het eerste gedeelte werd onder no. 12 in de verzamelde geschriften van De Cock opgenomen. Zie hierboven.

Tenslotte vinden we in dit boek onder 18: Acte van Afscheiding of Wederkeering, en Toespraak en Uitnodiging aan de Geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland; door H. de Cock, Geref. Leeraar te Ulrum, en ouderlingen en diakenen der Geref. Gemeente te Ulrum.

De inhoud van de Acte is vrij algemeen bekend wat de hoofdzaak betreft. In de maanden die achter ons liggen is er weer veel aandacht aan geschonken. Dat is te begrijpen, omdat het in 1984 150 jaar geleden was, dat deze Acte opgesteld en getekend werd.

Het wordt - aldus de toespraak en uitnoodiging - dus met ons de pligt voor alle gelovigen die de waarheid liefhebben, om op de teekenen der tijden te letten, de Nederlandsche Hervormde Kerk aan Gods woord en het 29ste onzer geloofsartikelen te toetsen en te beproeven of het de ware of de valsche Kerk zij, en zoo het laatste bevonden wordt, gelijk uit al het vorengemelde blijkbaar is, het ambt der geloovigen volgende Gods woord naar art. 28 uit te oefenen, haar af te scheiden van degene die niet van de kerke zijn en haar te voegen tot deze vergadering het zij op wat plaatse dat ze God gesteld heeft, en haar daarmede te vereenigen, onderhoudende de eenigheid der kerke, haar onderwerpende de onderwijzing en tucht derzelve, den hals buigende onder het juk Jezu Christi en dienende de opbouwinge der broederen, als onderlinge lidmaten eens zelfden ligchaams.

Die allen reiken wij met dezen de broederhand en vragen door dezen de hunne, met de bede dat de Almagtige God, de eenige en Drieeenige verbonds-God van zijn volk, zijn Geest over al zijn volk moge uitstorten, opdat zij uitoefenende het ambt der geloovigen, het zout der aarde mogen zijn, als lichten op eenen kandelaar en als steden op bergen; ja uitstortende zijnen Geest over alle vleesch, het hart der vaderen nog moge wederbrengen tot de kinderen en dat der kinderen tot de vaderen, opdat de God onzer vaderen ook onze God zij, zijn zegen onder ons wederkeere en velen nog van het eeuwig verderf gered en toegedaan worden tot de Gemeente die zalig zal worden. Amen.

Ulrum, den lsten november 1834. De toespraak en uitnodiging is ondertekend door De Cock, twee ouderlingen en drie diakenen. Dit stuk heeft niet overal weerklank gevonden. Velen bleven in de Hervormde kerk. Het ging bij de afgescheidenen niet zoals De Cock begeerde. We constateren dit zonder hier op in te gaan. We kunnen er overtuigd van zijn, dat De Cock oprecht van hart was en zich gedrongen gevoelde om te handelen, spreken en schrijven zoals hij gedaan heeft. En ook, dat hij dit alles in afhankelijkheid van de Heere en door Hem geleid gedaan heeft. Het zou tot zegen voor de Kerk des Heeren zijn, wanneer de Heere vele getuigen gaf die oproepen tot afscheiding en wederkeer, nu bedoeld in de zin van de waarachtige wederkeer tot de Heere.

We zien met belangstelling uit naar de verschijning van het tweede deel van dit belangrijke werk. We herhalen, wat we al eerder schreven, dat dit werk uitgegeven wordt door Den Hertog te Houten. Het eerste deel kost ƒ 74,50.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Verzamelde Geschriften van Hendrik de Cock 5.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's