Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schoolwerkplan voor het onderwijs in de klassieke talen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schoolwerkplan voor het onderwijs in de klassieke talen

Voortgezet onderwijs

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar 't is geen schande voor een man, hoe wijs hij zij, dat hij nog veel moet leren en dat hij zichzelf niet dwingt zijn spankracht ver te overtreffen.

(Sophocles, Antigone 710-711)

Een ziel die nog te zwak is om de juiste levenskoers vast te houden, moet aan de invloed van het volk onttrokken worden: men loopt gemakkelijk met de massa mee.

(Seneca, Epistula 7)

gelijk ook enigen van uw poëten gezegd hebben...

(Handelingen 17 : 28)

... die de waarheid Gods veranderd liebben in de leugen en liet schepsel geëerd en gediend hebben boven de Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen.

(Rom. 1 : 25)

Het reformatorisch gymnasium - een verantwoording

Als vanzelf rijzen bij leder die nadenkt over de vorm van onderwijs waarin de teksten uit de klassieke oudheid gelezen worden, vragen als de volgende. Wat heeft het in de twintigste eeuw nu nog voor zin om je bezig te houden met letterlijk vergane glorie uit een ver verleden? Kun je je tijd nu niet beter besteden aan de vergroting van je kansen om een plaats in de huidige maatschappij, het liefst In een goed betaalde baan, te verkrijgen? En als je dan zo nodig je literaire of historische vrijbulterij wilt botvieren.

waarom koop je dan niet een paar boeken met vertalingen van die oude teksten? Daarvoor behoef je toch niet jarenlang je suf te piekeren over grammaticale constructies van talen die geen mens ter wereld meer in deze vorm hanteert? Ja, en dan nog iets, zo zal een christen eraan toevoegen: wat moet iemand die als christen leven wil nu met dat heidendom? Er gaapt toch een kloof tussen de menselijke rede en de Goddelijke openbaring, tussen de menselijke onmacht waarvan die oude teksten blijk geven, en de Goddelijke almacht, de worsteling om en in het tijdelijke bestaan en de rijke vrede van de eeuwige beloften Gods? Pauluszegtindebriefaande gemeente van Rome dat de heidenen de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen. Moet het reformatorisch onderwijs dat zich, staande in de lijn der reformatie, op de Schrift als enige norm beroept, dan nog aandacht schenken aan de klassieke oudheid? Is tenslotte reformatorisch gymnasiaal onderwijs geen contradictio in terminis?

Reformatorisch gymnasiaal onderwijs is In eerste en laatste instantie: onderwijs. Dit betekent dat zich binnen en door middel van de Ik-gij-relatie tussen onderwijzer en leerling het proces van kennisoverdracht voordoet. Met het oog daarop bezoeken de leerlingen de school; zij worden er voorbereid op een plaats In de samenleving. Een van de determinanten van het onderwijsleerproces is dus onmiskenbaar de maatschappij. Maar er is meer. Juist het voortgezet onderwijs vindt plaats in de levensfase van de leerling waarin zich de persoonlijkheidsvorming in snel tempo voltrekt. De aard van deze vorming, die mede gestalte krijgt in en door het onderwijs, mag nimmer uitsluitend bepaald worden door de zogenaamde eisen van de maatschappij. Zij heeft nog andere determinanten; het gehalte van die andere factoren bepaalt mede en in hoge mate het karakter van het onderwijs.

Het onderwijs, of de bijdrage aan de persoonlijke toerusting van de leerlingen, waarover het in dit S.W.P. gaat, draagt in zijn naam twee andere determinanten mee: reformatorisch en gymnasiaal. Een waardering van die beide afzonderlijk en In hun onderlinge samenhang kan duidelijk maken dat reformatorisch gymnasiaal onderwijs geen contradictoir begrip op anachronisme is, maar het best denkbare antwoord op de dusgenaamde eisen van de samenleving.

Reformatorisch onderwijs heeft primair te beantwoorden aan de norm die het Woord stelt. In tegenstelling tot andere richtingen binnen het onderwijs, die zich veelal uitsluitend bezighouden met het hier en nu en slechts als curiositeit het toen en daar aan de orde stellen, wordt het reformatorisch onderwijs gekenmerkt door het perspectief dat het steeds voor ogen houdt: naast het toen en daar, naast het hier en nu, maar vooral daar bovenuit gaat het bij dit onderwijs om het stréks, voor eeuwig. Het beseft dat de onderstroom, de drijvende kracht achter wat mensen feiten noemen, de eeuwige onbepaaldheid Gods is, die alles "gelijk als met Zijn hand nog onderhoudt" (H.C. 10). In dit onderwijs mag gewezen worden op het juweel van klare eenvoud dat schittert tegen het donkere fond der feiten: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God."

Met deernis moet vastgesteld worden dat nog steeds de duisternis het Licht, waarover Johannes in zijn evangelie spreekt, niet begrepen heeft; dat de mens er steeds minder van wil begrijpen, omdat hij met zijn verduisterd verstand het eeuwige, de religieuze band met het metafysische, niet weet in te passen in het schrikbewind van uur en feit dat zo kenmerkend is voor het geestelijk klimaat van de late twintigste eeuw.

Daartoe door Goddelijke inspiratie geleid heeft Johannes in zijn Proloog gereageerd op het wijsgerig denken van de klassieke oudheid. Dat denken zocht naar de zin van het bestaan, had ook nog oog voor de eeuwigheidsdimensie ervan en was zeker nog niet vervallen tot het defaitisme van de existentialistische denkers van onze dagen. De klassieke wijsgeren zochten naar de bovenpersoonlijke gerechtigheid die slechts te vinden is in het vleesgeworden Woord. Maar omdat zij de paradox van de God-mens niet konden aanvaarden, bleef hun verlangen ijdel, hoetreffenddatookonderwoorden gebracht is door de dichter Sophocles die in een van zijn tragedies het koor laat bidden:

Moog ik dragen door het leven als mijn aandeel: reine vroomheid in mijn woorden, in mijn werken, 20 de leer is van de wet, zij die wandelt in den hoge, kind van 't weidse hemelruim. Eeuwig is zij, 's hemels dochter. Ze is uit mensen niet geboren. Nimmer slaapt zij, nooit vergeet zij. God is hare sterkte: die veroudert niet.

(Vert. E. de Waele)

Deze tekst is slechts een van de vele die aangehaald zouden kunnen worden uit de gehele Griekse en Latijnse literatuur, om aan te tonen dat "hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard." (Rom. 1 : 19)

De taak nu van het reformatorisch gymnasiaal onderwijs is, geleid door Gods Woord en onder voortdurende verwijzing naar dat Woord, de wortels van het menselijk denken bloot te leggen. Dat is geen vrijblijvende zaak, maar een letterlijk grondige voorbereiding op een positie in de hedendaagse maatschappij. In die samenleving vigeert niet (meer) de tucht van Gods Woord, maar heerst de tirannie van het menselijk verstand. In plaats van de Schepper wordt het schepsel eer bewezen en "gelijk het hun niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerde zin, om te doen dingen die niet betamen" (Rom. 1 : 28). In velerlei gewaad duikt het heidendom in onze dagen weer op. Een diepgaande confrontatie met de wortels daarvan kan de ogen openen voor ontwikkelingen die hun oorsprong vinden in de gedachte van de autonome mens. De doordenking van dit uitgangspunt aande hand van teksten uit de klassieke oudheid is bij uitstek actueel! En juist omdat deze activiteit van de geest inspanning vergt, is zij ook vormend. Zij leidt tot een habitus waarvan de leerlingen later nog de vruchten plukken, ook indien zij - wat veelal het geval zal zijn - zich niet meer daadwerkelijk met Grieks of Latijn bezighouden. De bereidheid om door te stoten naar de diepte, de zin voor systematisch en analytisch werken, een oog dat getraind is om over tijd en afstand heen

verbanden te zien en ontwikkelingen te signaleren - het zijn alle eigenschappen die door een gymnasiale opleiding zo niet gevormd, dan toch versterkt worden.

Dat overigens de studie der klassieke talen tevens een uitmuntende inleiding vormt tot de gehele Europese cultuur in engere zin, is een argument te meer voor de conclusie dat reformatorisch gymnasiaal onderwijs, onder beding van Gods zegen, rijke vruchten kan dragen in het leven dat de leerlingen na hun schooltijd wacht.

Literatuur:

Dr. W. Aalders, Plato en het christendom. Over het Griekse, het christelijke en het ideologische denken. Den Haag z.j. (1984).

Drs. CA. de Niet, De verstoorde idylle. Overwegingen bij de plaats van de klassieken in het reformatorisch voortgezet onderwijs. In: De reformatorische school XIII (1985-1) p. 22-30. Dr. J. de Zwaan, Antieke cultuur om en achter het Nieuwe Testament. Haarlem, 1958*) (Volks Universiteits Bibliotheek; Tweede Reeks, no. 60)

Doelstellingen

"De school, als onderdeel van het door de mens 'geschapen' bestel, staat onder de maatschappelijke verplichting om het cultuurbezit, zoals de opeenvolgende gesjachten dat hebben opgebouwd, aan dejongeregeneratleoverte dragen en door te geven. Daarbij dienen we te beseffen dat we als reformatorisch onderwijs een keuze moeten doen op basis en onder de tucht van Gods Woord."')

Ook op deze wijze kan de tweepollge gerichtheid van het reformatorisch gymnasiaal onderwijs waarover in de inleiding gesproken is, onder woorden gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt nader aangegeven wat de implicaties daarvan zijn voor het onderwijs in de klassieke talen.

Voor het overgrote deel stammen de teksten die de basis, het middel en ten dele ook het doel vormen van het onderwijs in Grieks en Latijn uit een cultuurkring die in velerlei opzicht haaks staat op het wezen van het christelijk geloof: de overtuiging dat niet déze wereld het laatste doel van het menselijk bestaan is, maar de ere Gods die in en door Zijn schepping in laatste instantie door God Zelf gewerkt wordt. Van de vroegste tijden af kent het christelijk onderwijs een min of meer antithetische houding ten opzichte van de antieke cultuur.^) Die antithese ligt verankerd in de keuze van het uitgangspunt: niet de menselijke autonomie, maar Gods geopenbaarde wil moet het richtsnoerzijn bij het menselijk handelen. Dat de mens door de zondeval niet meer in staat is aan deze norm te beantwoorden, doet aan de eis ervan niets af.3) En stellig mag dit geen vrijbrief zijn om zich te laten meedrijven op de golven van wat de waan van de dag met "cultuur" pleegt aan te duiden. Een kritische doordenking van wat zich als cultuur aandient, is een eerste vereiste voor het reformatorisch onderwijs. De ontwikkeling van een kritische zin"*) is dan ook een van de belangrijkste doelstellingen van de culturele vorming zoals daaraan in het reformatorisch onderwijs gestalte wordt gegeven. De bijdrage aan deze vorming door het onderwijs in de klassieke talen kan in de volgende aspecten onderverdeeld worden.

Het gebied van de taal Het gymnasium is niet een directe opleiding tot een beroep. Binnen het geheel van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs - waartoe ook het atheneum behoort - is het met name gericht op een vervolgstudie aan de universiteit. Het zal duidelijkzijn dat in de gymnasiale opleiding het gebied van de taal een zwaar accent krijgt. Dat heeft zijn redenen.

Het wetenschappelijk onderwijs kent een vergaande differentiatie. De opleiding in het v.w.o. dient derhalve zo breed mogelijk te zijn. Van essentieel belang voor elke universitaire studie is een goede beheersing van de taal, waaronderin dit verband niet alleen de moedertaal verstaan moet worden, maar het gehele complex van Nederlands, de moderne vreemde talen en ook de klassieke talen.

De doelstelling voor het onderwijs in Latijn en Grieks is voor wat het gebied van de taalbeheersing betreft tweeledig. In de opleidingssituatie, i.e. de periode waarin de leerlingen het gymnasium doorlopen, richt dit onderwijs zich op het doorlichten van de relaties die er bestaan tussen de talen van heden en verleden. Het contrast dat Grieks en Latijn vormen met taaleigenaardigheden van bijvoorbeeld het Nederlands is daarbij evenzeer illustratief als het reliëf dat die beide talen verlenen aan idioom en syntaxis van de moderne vreemde talen.

Het merendeel van de taalkundige terminologie is ontleend aan de antieke taalbeschouwing; een moderne linguïstische school als de transformationeelgeneratieve grammatica van Noam Chomsky grijpt terug op de thema-rhema-structuur die Aristoteles als uitgangspunt voor zijn taalanalyse hanteerde. Deze en andere grammaticale begrippen worden het duidelijkst wanneer zij toegelicht worden aan de hand van de structuur der klassieke talen. Die contrast- en reliefwerking van de oude talen binnen het onderwijs zou men als een doelstelling voor de korte termijn kunnen omschrijven, hoezeer ook de effecten ervan doorwerken na de opleidingsfase.

Indien de waarde van de klassieke talen slechts hierin gelegen zou zijn dat zij uitermate illustratief zijn bij de studie van andere talen, zou in redelijkheid niet verlangd kunnen worden dat er zoveel tijd aan besteed wordt als nu het geval is. De doelstelling is evenwel zeer veel ruimer. Het onderwijs in de klassieke talen mag zich niet beperken tot illustratie van de taaihistorie. Het beoogt namelijk vooral een effect op de lange termijn: het tweede deel van de doelstelling op het gebied van de taal.

De menselijke taal is "vehikel van het denken". Dit voertuig kan vanuit verschillende gezichtshoeken benaderd worden. Wie uitsluitend let op de functionaliteit ervan doet tekort aan de waarde van zijn innerlijke structuur; wie uitsluitend de taalstructuur tot voorwerp van wetenschapsbeoefening maakt, miskent het wonder van

Taal zonder betekenis, zonder referentieel karakter is inhoudsloos; zo'n taal is in letterlijke zin on-denkbaar. Elke taal draagt als vehikel van het denken een lading nnet zich mee. Die lading heefteen referentieel karakter, d.w.z. dat ze in taal vertolkte ideeën verwijzen naar een werkelijkheid buiten het tekensysteem van de taal zelf. Aldus vindt de taal zijn wortels in de cultuur waarbinnen hij als tekensysteem functioneert.

Dit geldt ook de klassieke talen. In hun structuur vertonen zij geen ontwikkeling meer; het zijn "oude talen". Maar de ideeën die erin verwoord zijn, zijn dikwijls nog zeer actueel. De verklaring daarvoor is dat in deze talen een menselijke cultuur weerspiegeld wordt die in veel opzichten ten grondslag ligt aan de huidige Europese beschaving. Weliswaar kent elke periode in de geschiedenis wel zijn eigen cultuurgestalte, maar naast de voortdurend wisselende verschijningsvormen van bijvoorbeeld de literatuur is er ook een grote mate van continuïteit bespeurbaar, die te verklaren is uit de binding van de cultuur aan de bewerker van de natuur, de mens.

De doelstelling van het onderwijs in de klassieke talen moet hierop gericht zijn. Het ideeëngoed dat is vastgelegd in Griekse en Latijnse teksten van allerlei aard is allerminst "gesunkenes Kulturgut". Ook al scheidt een ogenschijnlijk onoverbrugbare afstand in de tijd ons van de auteurs der klassieke oudheid, soms staan ze ons toch zeer nabij, omdat ze gedachten vertolken die de in zonden gevallen mens altijd gekoesterd heeft en koesteren zal. Het onderwijs moet nadrukkelijk aandacht schenken aan deze

actualiteitswaarde der klassieke teksten.

Zoveel als mogelijk is zal het onderwijs in de klassieke talen moeten streven naar toepassing van de door leerlingen verworven kennis op andere levensterreinen binnen en buiten de school. Voor deze kennisoverdracht, in de leerpsychologie wel aangeduid met het begrip "transfer" (overigens een in het Engels uit het Latijn overgenomen begrip!), biedt het tekstenmateriaal meer dan voldoende aanleiding. De directe lectuur daarvan in de hogere leerjaren zal in vele gevallen leiden tot bezinning op en historische doordenking van velerlei facetten van de hedendaagse cultuursituatie. Te denken valt aan de theorievorming in het wetenschappelijk onderwijs, de verhouding tussen geloof en wetenschap, de literaire vorm waarin het moderne levensbesef tot uiting komt, de historische ontwikkeling van de wijsbegeerte, de verhouding tussen individuele burger en het collectief van de staat en zeker niet in de laatste plaats het vreemdelingschap van de christen in een geseculariseerde cultuur. In de lagere leerjaren moeten de gehanteerde methoden en andere leermiddelen zoveel mogelijk stimulansen geven tot de verbreding van de culturele horizon. Ook hier mag de kennismaking met de klassieke talen niet betekenen dat slechts aandacht geschonken wordt aan de taalvormen als zodanig; het aspect van bezinning kan hier de vorm krijgen van oriëntatie op verschillende facetten van het menselijk leven in een cultuur die enerzijds volstrekt anders dan de onze is, anderzijds zeer veel raakvlakken vertoont met hedendaagse situaties. Deze kennismaking kan de leerlingen brengen tot relativering van de huidige westerse cultuursituatie, d.i. tot de ontdekking van relaties tussen verschillende cultuurgestalten, maar ook tot de vaststelling van de betrekkelijkheid van elke cultuurgestalte afzonderlijk.

Samenvatting van de doelstellingen

Het onderwijs in de klassieke talen

1. levert een bijdrage in de overdracht van het cultuurbezit zoals de opeenvolgende

geslachten dat hebben opgebouwd;

2. zet aan tot een kritische doordenking van wat zich als cultuur aandient;

3. richt zich op de doorlichting van relaties tussen talen uit heden en verleden;

4. stimuleert de vorming van een systematische en analytische werkhouding;

5. streeft naar doordenking van actuele verschijnselen in historisch perspectief;

6. schept voorwaarden voor "transfer" van verworven kennis naar andere levensterreinen;

7. dient in het algemeen gericht te zijn op verbreding van de culturele horizon en op verdieping van het inzicht in de hedendaagse cultuur.

De klassieken In het reformatorisch onderwijs

Een drietal themata beheerst het in de inleiding omschreven reformatorisch gymnasiaal onderwijs. Zij gaan bij wijze van motto aan dit S.W.P. vooraf. Het eerste motto is een citaat uit een tragedie van de Griekse dichter Sophocles. In dit drama wordt op

indringende wijze de spanning tussen de goddelijl< e instellingen en de menselijke wetten voelbaar gemaakt. Het citaat behelst een vermaning om zich niet godengelijk te wanen en om niet doelbewust de grenzen die aan het menselijk kunnen gesteld zijn toch te willen overschrijden.

De spanning tussen de gewaande menselijke autonomie en de eeuwige ordeningen Gods maakt deel uit van de antithese van waaruit het reformatorisch onderwijs dient te werken. De opvoedingssituatie zoals die in dit onderwijs gestalte krijgt, plaatst de leerlingen niet in een totaal isolement, maar in een beschermde sfeer die hen beschut tegen ongewenste, want god-loze indoctrinatie. Die behoedzaamheid is paedagogisch verantwoord: zelfs de Romeinse wijsgeer Seneca waarschuwt voor de verderfelijke invloed van de massa. En hij is niet de enige klassieke auteur van wie wij nog heel wat kunnen leren waar het het inzicht in de menselijke, ja zelfs in de Goddelijke natuur betreft. Daarnaast verwijst ook Paulus in zijn bekende rede op de Areopagus in Athene. De antithese, de opvoeding in een beschermde omgeving, de verwijzing naar de wijsheid die door mensen in het verleden verworven is - het zijn drie zaken die het onderricht in de klassieke talen aan een school voor reformatorisch onderwijs kenmerken. Maar er is meer. Er moet ook meer zijn!

"De accentuering van (brokstukken van) christelijke wetenschap en christelijke kunst dient op onze scholen voor voortgezet onderwijs een legitieme plaats in te nemen, evenals een christelijke benadering van de cultuur in het algemeen. Dat geldt ook wanneer de kennis hieromtrent niet tot de wettelijk voorgeschreven eindtermen zou behoren."5)

In concreto: reformatorisch gymnasiaal onderwijs heeft naast Griekse schrijvers als Homerus, Herodotus en Plato, en Latijnse als Cicero, Vergilius en Tacitus, nadrukkelijk de christelijke literatuur en de christelijke wetenschapsbeoefening van de klassieke oudheid aan de orde te stellen. Binnen het kader van de kennismaking met religieuze, filosofische, epische, historiografische, politieke en in engere zin literaire teksten zal een zwaar accent gelegd worden op de vroeg-christelijke auteurs. Onderscheiden naar de beide talen zal bij de Griekse taal- en letterkunde het Nieuwtestamentisch Grieks besproken en gelezen worden en zal er aandacht geschonken worden aan de geschriften van de Griekse kerkvaders; bij de Latijnse taal- en letterkunde geldt m.m. hetzelfde: hier vragen de apologeten, Augustinus en de vroeg-christelijke dichters als Abrosius en Prudentius de aandacht. Voorts zal naar de maat van het mogelijke de tekstoverlevering van de Bijbel besproken worden. Ten slotte: ook en vooral het reformatorisch gymnasiaal onderwijs heeft voortdurend voor ogen te houden wat Christus aan Zijn kind Johannes geopenbaard heeft: "Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en het Einde; de Eerste en de Laatste" (Openb. 22 : 13).

Drs. CA. de Niet.

Noten

1. D. Vogelaar en C. Bregman, School, maatschappij en cultuur in Bijbels licht, uitg. BGS, H.I.Ambacht 1984; p. 67. 2. A.W., p. 27 e.v. 3. A.W., p. 70 4. A.W., p. 69 5. A.W., p. 75 '

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1986

De Reformatorische School | 56 Pagina's

Schoolwerkplan voor het onderwijs in de klassieke talen

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1986

De Reformatorische School | 56 Pagina's