Psalm 23
1. De Heer is self mijn Herder, die my hoedet: My ontbreekt niet, ick wort van Hem gevoedet. Hy legert my, op schoon begraesde End sal my voorts aent stille water weyden, leyden. Hy stelt mijn siel gerust: end uyt genaden, Om Sijns naems wil voert my op rechte paden.
2. Dies vreesd' ick niet, al moest ick daer beneden, Int doncker dan van 's doodes schaedwe treden: Want Du by my bist altoos Heer genadich: Dijn roed' end staf vertroosten my gestadigh. Du salst voir my de tafelreede houwen, Vast onder d'oog, van dien die my benouwen.
3. Du salst my thooft met goede salf begieten, End mijnen kroes vol drancks doen overvlieten. Het gae soot wil: my sal altoos aencleuen Genaed' end gunst, so lang als ick sal leven: End tlustich Huys des Heeren hoog gepresen, Sal eewelijck, mijn vaste woonstadt wesen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 februari 2006
Daniel | 32 Pagina's