Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Welk mes het diepst snijdt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Welk mes het diepst snijdt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

De vorige keer wees ik er op, dat alleen dan van een rijke Christusprediking kan gesproken worden, als de preek tegelijk ontdekkend en afsnijdend is. De volkomen doodstaat van de mens en zijn volkomen onmacht tot enig goed vanwege zijn breuk met God moeten klaar worden ontdekt. Zo alleen kan de bediening der verzoening in werkelijke heerlijkheid geschieden. Dan wil de Heilige Geest de verkondiging van de allesvervullende genade in Christus doen dalen als een milde regen op een dorstig land. Dat is verkondiging van al de raad Gods.

Als in de prediking niet zó wordt afgestoken naar de diepte en niet zó de Christus wordt voorgesteld als alle leegten vervullende, komen de verbanden, waarin Christus gezet is, niet op de juiste en schriftuurlijke wijze door. Dan mag Christus gepredikt worden als de plaatsbekledende Middelaar van verdienste, maar als Middelaar van kracht blijft Hij min of meer in de schaduw. En dat is dan toch maar het brengen van een halve boodschap.

Ik dacht, dat we dat ook in rekening moeten brengen, als die door v. Ruler doorgegeven uitdrukking 'maar zo'n christus-mannetje' nader wordt bekeken en beoordeeld.

Reeds v. Ruler zelf heeft trouwens de opmerking gemaakt: , , Of de oudleerling zó zuiver gereformeerd preekte, durf ik niet met stelligheid te zeggen".

Het gaat hierbij echter niet om een kleine zaak, waar we maar over heen lopen. Neen, het komt er werkelijk op aan, dat het Evangelie ook daarin doorkomt, dat Christus als Middelaar van kracht wordt voorgesteld en uitgedragen. En krijgt dat laatste niet zijn beslag, dan moet men zich er ook niet over verwonderen dat zo'n prediking niet overkomt. - —Ik weet wel, dat er ook heel wat zich afzetten tegen een gezonde Christus-prediking, waarin ook de toepassing der weldaden door de Heilige Geest haar plaats krijgen. En dat ook zo'n prediking menigmaal afgedaan wordt met deze uitdrukking „maar een christus-mannetje". Dat is natuurlijk erg en een bewijs hoe ver men vaak weggegleden is van de ware reformatorische beseffen. Daarop wil ik straks nog wel terugkomen. Maar ik wil nu.toch eerst er op wijzen, dat naar mijn overtuiging er ook in, laat me nu maar zeggen gereformeerde bondskringen, op zo'n wijze gepreekt wordt, dat ik althans begrijpen kan, dat men van „christus-mannetje" spreekt, ook al zeg ik er tegelijk bij, dat degene, die deze kritiek, die in deze uitdrukking ligt opgesloten, uit, zelf meestal weer doorslaat naar de andere kant. Maar — en dat wil ik maar onderstrepen — er kan in zijn kritiek een element van waarheid zitten. Eerlijkheidshalve mogen we dat niet verdoezelen.

We zijn er niet mee klaar veelvuldig de naam van Christus te noemen. Alles kan mooi op een rijtje staan, dat er toch de levende en algenoegzame Christus in wordt gemist.

Vanuit het aanlopen tegen dergelijke prediking kan dan ook voortkomen als reaktie op de opmerking „de Christusprediking is de scherpste prediking": "Neen, we moeten naar het paradijs terug.

Zoals ik heb getracht duidelijk te maken begint rechte Christusprediking altijd met het paradijs. D.w.z. dat Christus als volkomen Verlosser alleen in deze verbanden kan uitkomen. Maar nu gaan we een stap verder. Want als ik .zo met nadruk stel, dat Christus-prediking de scherpste prediking is, dan wil ik daarmee onderstrepen de noodzaak van levende kennis in gemeenschap des geloofs met Hem. Die prediking snijdt immers alle grond in het schepsel radikaal af en dringt tot vereniging met Christus in het geloof, het overgebracht worden in Hem als daad Gods in de toepassing van de Heilige Geest.

De bediening des Woords zal hierbij een stuk pastoraat beoefenen. De dienaar is ook pastor. Hij zal ook oog moeten hebben voor de veelvuldige werkwijzen Gods in het toebrengen van zondaren; daarbij ook geen vreemde hebben te zijn ten opzichte van het zieleleven. Hij heeft immers zielen te leiden tot Christus, ja tot de kennis van de drieënige Gods. Daarbij zal hij ook weet moeten hebben van de overtuigende en trekkende werkzaamheden van de Heilige Geest, opdat hij uitdeler van brood mag zijn, niet maar voor de bevestigden in de genade, .maar ook voor de bekommerden vanwege hun zonden en de uitzienden naar Christus.

Hij mag niet de noodzaak van vereniging met Christus als goddelijke daad van toepassing preken als een harde wet, zodat hij alles daarbuiten wegslaat. Dan zou hij immers de tere on^Juikende plantjes, die tussen de kluitjes door worstelen naar het zonlicht (omdat de Zon der gerechtigheid trekt) ruw vertrappen en niet in het spoor van zijn Meester gaan. jdt

Maar nochtans heeft hij als het wel is toch bij dit alles en door alles heen maar dit ene oogmerk, n.1. om de zondaar alle rust buiten Christus te ontnemen en hem naar Hem heen te drijven. Daarom moet de gerechtigheid Gods gepredikt worden, de heerlijkheid zijner deugden, en de Enige in wie en door wie God verheerlijkt kan worden. Zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. Daarom is nodig dat het bloed der verzoening gestreken wordt aan de deurposten van ons hart.

Kijk, en nu is dit mijn ervaring, dat er velen zijn, die wel willen horen van de breuk (hoewel het beleven en inleven er van iets anders is) en alles wat daarmee samenhangt, maar die tegelijk schijnen te kunnen leven van de ontkenningen. Zij willen wel horen van de verloren staat van de mens en van zijn onmacht ten goede, maar zij kunnen het daarin uithouden. Er is geen of weinig werkzaamheid in hun ziel naar Christus, opdat God aan zijn eer komt.

Voor zulken is nu Christusprediking te scherp, om de eenvoudige reden, dat zij met al wat zij hebben er buiten gezet worden. Aan hen wordt immers door deze prediking ontnomen wat ze hebben , ook al zeggen ze niets te hebben. We kunnen ons immers ook op de been houden met onze negatieve beschouwingen van „ja, maar dat gaat zo maar niet", „dat moet je leren", en met onze gestalten en wangestalten.

Hoevelen zijn daarmee druk, terwijl ze Christus echt niet nodig hebben. Ze zetten zich af tegen de prediking van de Christus. Daarmee leveren ze het bewijs, dat ze zich met de prediking van verlorenheid en doem breed maken in zichzelf. Op zijn best is er eens af en toe een opening voor hun ziel. Maar deze ervaring wordt op zichzelf nog weer zo'n houvast, dat ze aan Christus niet toekomen. Voor hen is deze prediking een ergernis. Want Christusprediking — hoe ontdekkend, zegenend en vertroostend ook voor arme zondaarszielen — deelt in bepaald opzicht zeer harde klappen uit. Omdat het Woord scherp is: Die de Zoon heeft, heeft het

Tenslotte nog een ander gezichtspunt. Het kan zijn dat er bekering heeft plaats gevonden en dat er evangelisch licht in de ziel is doorgebroken. Doch het gehele huis van leven en troost blijft voor de ziel gebouwd op het gevoelen van de genade. Er zijn uitgangen des harten; er is een toegaan tot de troon der genade. Er is wel eens een smaken van de liefde van Christus. Maar men leeft eigenlijk van zijn gestalten.

Nu kan de prediking in deze gestalten opbouwen. Echter een Christusprediking breekt af. Niet hard en om in de hel te werpen, maar opdat al onze gerechtigheden worden afgesneden en we in de enige gerechtigheid van Christus worden gezet, die alleen voor God geldt. Het gaat er dan om, dat het recht Gods in ons leven zijn loop hebbe, opdat de aanneming tot kinderen wordt verkregen en gekend door de Geest der aanneming, door welke wij roepen Abba-Vader.

Juist de Christusprediking ontdekt ons steeds dieper aan onze heimelijke eigengerechtigheden en leert ons in beoefening alles te stellen in de enige gerechtigheid van Christus.

Onder deze scherpe prediking gaat de bekeerde mens er aan en worden arme zondaren geboren, die van genade het moeten hebben en mogen hebben, van genade-bediening telkens opnieuw. Nergens worden armere mensen, gekweekt dan hier, en nergens ook worden deze armen rijker gemaakt dan hier.

Daarom kunnen zij deze scherpe prediking eigenlijk niet meer missen. Zij is hun een bron van troost, leven, licht en vreugde. Deze scherpe prediking brengt hen meer dan eens in gezelschap van Habakuk: Zeker, ik zal rusten ten dage der benauwdheid...; alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, , en geen vrucht aan de wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijs voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in de HEERE van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in de God mijns heils.

De verhuizing speelde me weer wat in handen, wat ik jarenlang niet ingezien had. Ik kwam „Eens christenreize naar het land van Immanuel, door Woutherus Bekker" tegen. Het heeft me enige tijd — te midden van de rommel < — vast gehouden. Ik geef u hier iets door van hetgeen „Ervaring" uit het receptenboek aan de pelgrim voorleest:

„Een pelgrim naar het land van Immanuel heeft zich te wachten om de Heere zijn God te verzoeken als hij lijdt aan geestelijke zwaarmoedigheid en gevaarlijke jalouzie. — De beste geneesmiddelen zijn: zich te verzaken en te wandelen naar de voorschriften van de ontzegelde rol van het Evangelie. —- Iedere pelgrim behoort zijn zinnen te oefenen, beide des goeds en des kwaads. Wat Immanuël rein gemaakt heeft, mogen zij niet verachten. Indien Hij zich om wijze redenen voor een ogenblik verbergt, moet de pelgrim weten, dat Hij met eeuwige goedertierenheid hun nabij is. Zij mogen zijn liefde niet opwekken, totdat het Hem lust. Want wat Hij nu doet, weten zij niet, doch na deze zullen zij het verstaan. Zij hebben zich te verzekeren van zijn voortdurende en onophoude-lijke liefde te hunwaarts, omdat zij te doen hebben met een onveranderlijke Immanuël. Laten zij vooral bedenken het grote nut, dat er in gelegen is, , dat Hij zich voor een tijd verwijdert; de liefde wordt in de afwezigheid van haar voorwerp niet uitgedoofd. — Wanneer het stormt staan de vrouwen, wier mannen tegen de baren opworstelen, te wenen op het strand, omdat de voorwerpen hunner liefde in gevaar zijn. Al is Immanuël uit hun ogen voor een tijd weggegaan, in zijn hart behouden zij hun plaats. Hij is voor hen ten goede weggegaan. Waar Hij is, daar leeft Hij om voor hen te bidden. Het is hun plicht Hem te verbeiden, totdat Hij zichzelf aan hen zal openbaren, wanneer Hij komt met al de schatten van Zijn liefde en goedheid, dat hemelse banket, waaraan zij mogen proeven en smaken, dat de Heere goed is." (blz. 239, 240).

Toen de pelgrim dit alles hoorde begon hij van vreugde te huppelen. — Zo gaat het met Christus-prediking. Zij snijdt af alles wat vlees en vleselijk is, en ontsluit de heilsgeheimen Gods in Christus door

de Heilige Geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Welk mes het diepst snijdt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1971

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's