Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oriënteringsnota ruimteKjke ordening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oriënteringsnota ruimteKjke ordening

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Rossum

REPLIEK

Tijdens de replieken kwam de heer Van Rossum nog eens uitvoerig terug op het basisdeel van de nota t.w. het honoreren van de wezenlijke strevingen van individuen en groepen van mensen. Hij ging daarbij vooral in op datgene wat de minister daaromtrent in zijn antwoord had opgemerkt.

NOGMAALS DE WEZENLIJKE STREVINGEN

Graag zeg ook ik de Minister dank voor de uitvoerige beantwoording en de constructieve poging die hij heeft gedaan om vrijwel geen vraag te laten li^en. Ik ben hem daarvoor erkentelijk. Daarbij moet ik dan wel direct constateren dat juist uit die beantwoording wel gebleken is dat er op bepaalde punten wel een verschil van opvatting is.

Ik zal met de belangrijkste punten beginnen. Dat betreft onder andere het basisdoel • van de nota, de wezenlijke strevingen van individuen en groepen. De Minister begon dat eerst wat in de persoonlijke sfeer te trekken. Hij zei dat als hij en ik die strevingen op een rijtje zouden zetten, er een vrij groot verschil zou zijn en In ieder geval een vrij groot verschil in volgorde. Ik meen nu dat het hier niet gaat om de persoonlijke strevingen van een Minister of een Kamerlid. Het gaat hier over het basisdoel waarvan de Regering zegt dat dit nodig is voor een overheidsbeleid bij de ruimtelijke ordening. Dat is niet het persoonlijk streven van Minister Gruijters of van welk Kamerlid ook. Ik wil dan ook wel graag weten van welke normen de Minister uitgaat om zijn beleid gestalte te geven. Welke strevingen zijn dan wel acceptabel en welke zijn voor de overheid niet acceptabel? Welke strevingen zijn goed en welke zijn zondig of - als dat woord dan niet mag worden gebruikt van deze Minister - welke zijn verkeerd? Welke zijn wezenlijk en welke - om maar even naar de interruptie van de heer Drees te verwijzen - zijn onwezenlijk? Het antwoord van de Minister luidt dan in eerste instantie, als Ik het goed heb beluisterd, dat alle strevlr^en wezenlijk zijn en dat met allemaal rekening zal worden gehouden. Kort gez^d, betekent dat eigenlijk een normloze maatschappij. Daarop komt het dan eigenlijk neer. Wij houden rekening met alles wat er op ons af komt. Men gaat dan uit van een soort tabula rasa, Daarmee heb ik toch wat moeilijkheden. De Minister wil van het criterium , , zonde" in het geheel niet wetai - voor een progressief man als hij is. Is dat mogelijk een ouderwets woord - echter, ook hij kan niet zonder dat begrip, zo heb ik wel begrepen. Wanneer hij immers na een enigszins badinerende en soms half spottende beschouwing over de zondvloed en het behoud van Noach en de toen levende dier-en plantensoorten spreekt, spreekt hij zijn sterke afkeuring er over uit - met mijn instemming - dat er nu plantenof diersoorten worden uitgeroeid. Dat vindt ook deze Minister verkeerd. De zou zeggen dat het een verkeerd rentmeesterschap is, hetgeen dan zondig is. De Minister zegt dat het fout Is. Goed, dan is de kwestie teruggebracht tot een verschil in woordkeuze. Wij zijn het echter dan wel eens dat er bepaalde dingen gewoon niet tolerabel zijn, ook al zijn er mensen die op dat gebied bepaald wezenlijke strevingen hebben. De Minister heeft zelf gezegd dat het b^rlp , , wezenlijke strevingen" niet erg mooi Is gekozen, maar hij wist geen beter begrip. De wil hem dan toch bepaald uitnodigen om eens te zoeken naar een beter b^rip dat wat minder beladen overkomt, want nu komt er voor mij een wat normloze maatschappij uit. De Minister zal er begrip voor hebben dat wij daartegen bezwaar hebben, maar ik hoop altijd nog dat hij er bezwaar tegen heeft. Misschien zouden wij elkaar dan toch weer wat nader komen. Wat wil de overheid wel en wat wil zij niet accepteren in het gedragspatroon van de burgers? De overheid is natuurlijk, althans in mijn opvatting, geroepen om de ongebondenheid des mensen te bedwingen, om nu te spreken met artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis. De geef nu enkele voorbeelden. Er is een streven van de mensen, een zeer duidelijk streven, om bulten te wonen in een huis met een tuintje. Dit is een wezenlijk streven, maar eigenlijk - als ik de nota goed lees - veroordeelt de Minister dat streven en hij heeft daarvoor een aantal duidelijke motieven. Hij zegt: dit ontvolkt de stad en dit doet tekort aan de leefbaarheid van de stad; dit geeft suburbanisatie op het platteland. Misschien zal Ik andere criteria hanteren, maar op zichzelf kan ik met deze gedachtengang wel instemmen. Ik wil dan zeggen; allochtonen roepen vaak bezwaren op ten aanzien van het geestelijke en maatschappelijke klimaat in kleine dorpen, maar wij vinden elkaar daar wel. Er wordt een duidelijke veroordeling uitgesproken van strevingen en daarmede zegt de Minister eigenlijk, dat hij niet alle strevir^en wil. De indruk is, dat de Minister wel criteria voor goed en kwaad hanteert, maar dat hij weigert, ze duidelijk te noemen. Dit frustreert de inspraak. Hij wil bij alles inspraak, maar als hij de strevingen niet wil honoreren, frustreert hij de inspraak en dan kan men wel over alles praten en kan men wel alles bij de Minister brengen, maar dan wordt het een loterij met ontzettend veel nieten. Hetzelfde geldt voor het bezwaar, dat de Minister tegen de auto in congestiegebieden heeft. Hij weet ook, dat er een duidelijk streven van vele mensen is, zelfs van het overgrote deel van het Nederlandse volk, om een auto te hebben. Of dit wel of niet wordt gewaardeerd, is een tweede, maar het is een streven. Als hij zegt: , , ik wil alle strevingen zoveel mogelijk honoreren, dan doet hij Iets anders dan hij in zijn nota schrijft, want hij wil dit niet honoreren. Dit is wel zijn goed recht, maar dan moet hij niet als basisdoel stellen, dat hij dit wel wil, want dan is hij met zichzelf in tegenspraak; de autorijders in het Westen krijgen van de Minister duidelijk een onvoldoende en in overig Nederland hoogstens een zesje, terwijl de gebruikers van het openbaar vervoer van hem een zeer hoog cijfer krijgen. Is het zodanig onderscheiden van strevli^en van mensen dan niet duidelijk in strijd met het basisdoel van wat voor de Minister l^itiem is!

De beperking van de mobiliteit door het wonen en werken bij elkaar te brengen is zo'n ander punt. Ik meen dat de Minister die zaak duidelijk onderschat. Het is natuurlijk belangrijk als wonen en werken bij elkaar komen, maar in een gezin komen allerlei factoren voor. Het is mogelijk dat de één op zeer korte afstand en de ander op een zeer grote afstand werkt. De man kan vlakbij in een fabriek werken, terwijl de kinderen een heel eind weg op een middelbare school of een universiteit gaan. Er zijn veel meer factoren die dat bepalen dan alleen dat wonen en werken. Ik heb het idee, dat de Minister dat ook in zijn beantwoording wat heeft onderschat.

Hij wil het autorijden nu eigenlijk beschouwen als een kwaad, als , , zonde", zeg ik dan maar weer. Hij zegt: Dat autorijden is zo'n kwaad, dat het bestraft moet worden en dat gaan wij dan doen met een soort van boeteregeling. Daarop komt het toch neer, terwijl volgens hem het reizen met een trein of bus zo prijzenswaardig is, dat, als iemand een kaartje koopt, de overheid wel bereid is er zoveel bij te leggen.

Dan wordt het ene gepremieerd en en het andere gestraft. Daarmee heb je weer een beoordeling van goed en kwaad, ook al wil de Minister dat nog steeds niet erkennen. In eerste instantie heb ik deze nota vergeleken met een beeld, op voeten eensdeels van pottenbakkersleem en anderdeels van ijzer. Er zitten zeer duidelijke beleidslijnen in de nota, maar juist doordat men zoveel aan die wezenlijke doeleinden gaat doen, krijg je een vermenging van ijzer en pottenbakkersleem. Ik ben bang dat, als de Minister op dit spoor voortgaat, er wel prachtige nota's zullen volgen, maar dat zij op een wankele basis staan. Als dit niet duidelijk uit de verf komt, is het gevaar groot dat, ook al komen er steeds betere nota's en al komt er een gouden hoofd met een uiteindelijk, concluderend rapport waarin alles prachtig is geregeld, op een bepaald moment het fundament er onderuit slaat. Wij krijgen dan alleen maar veel grotere frustraties, omdat mensen bij de inspraak hun zin niet krijgen - en vrijwel niemand krijgt dan zijn zin, daarop komt het langzamerhand neer - en het, zoals de Minister in een ander verband heeft gezegd, een prijzenkast is waarin vrijwel geen prijzen zitten. Ik ben bang dat dit niet leidt tot verheldering van de samenleving, maar tot frustratie, met alle gevaren van dien, want dan wordt het een soort van struisvogelpolitiek door die wezenlijke strevingen veel te hoog aan te slaan. De Minister heeft op dat gebied eigenlijk alleen maar ontwijkende antwoorden gegeven, maar misschien komt hij hierop nog terug.

Ik meen dat het juist is, die kwestie van de wezenlijke strevingen toch wat te beperken. De Minister heeft dat zelf eigenlijk al aangeduid en heeft gezegd: Ik ben Minister van Ruimtelijke Ordening en het gaat in deze nota niet over het hele regeringsbeleid, maar over de ruimtelijke ordenir^. Dan moeten wij echter ook niet bij de inspraak alle strevingen willen honoreren, want dan krijgen wij hetzelfde wat men bij het onderwijs wel eens ziet, namelijk dat men alle wetten en verordeningen aan zijn laars lapt en in het wilde weg maar aan inspraak gaat doen om alles ondersteboven te gooien. Het komt ook bij ruimtelijke ordening wel voor, dat met oneigenlijke argumenten wordt getracht tot een andere maatschappij te komen, die niets met de ruimtelijke ordening te maken heeft. Ik geloof dat het dan duidelijk beperkt moet zijn en dat het ook een duidelijke richting moet hebben. Ik meen dat het duidelijker is het onder a geformuleerde basisdoel iets anders te formuleren en ik heb daartoe een poging gedaan in de motie, die ik u hierbij overhandig.

DE KAMER

Kennis genomen hebbend van het basisdoel van het ruimtelijk beleid zoals geformuleerd in deel Ic (hoofdstuk VI) van de derde nota over de ruimtelijke ordening, de zgn. Oriënteringsnota, van oordeel dat de formulering onder a de indruk wekt dat het doel is om wezenlijke strevingen van individuen en groepen zo veel mogelijk te honoreren terwijl in tegenstelling daarmede de verdere inhoud van de nota er duidelijk op gericht is om op zeer vele punten bedoelde strevingen van overheidswege in te perken, nodigt de Regering uit om geen verwachtingen te wekken die nimmer vervuld kunnen worden door het basisdoel meer realistisch te formuleren en voor het gestelde onder a te lezen:

a. de strevingen van individuen en groepen, voor zover deze niet in strijd zijn met geldende wetten en verordeningen en voor zover zij de openbare orde en goede zeden niet in gevaar brengen, zo veel mogelijk recht te doen wedervaren in het belang van het geestelijke en materiële welzijn van mens en samenleving.

DE POSITIE VAN DE LANDBOUW

De Minister is ook ingegaan op de landbouw en hij heeft daarbij genoemd de landinrichtingswet. Nu meen ik dat bij de behandeling van de planologische kernbeslissingen de Minister een gevleugeld woord gebruikt heeft. Toen heeft hij gezegd: wat er ook gebeurt, één ding zeg ik nu aan de Kamer toe, namelijk dat, zolang ik hier zit, er geen nota meer komt. Nu heeft hij van de week weer....

Minister GRUIJTERS: Neen, neen, ik heb gezegd: behalve de nota's die ik reeds heb toegezegd.

De heer VANROSSUM(SGP): Maar deze was niet toegezegd, want u had een landinrichtingswet toegezegd en dit hebt u nu weer veranderd. U zegt nu: die landinrichtingswet is te moeilijk; nu kom ik eerst met een landinrichtingsnpta.

Minister GRUIJTERS: Maar dat ben ik niet.

De heer VAN ROSSUM(SGP): U bent toch mede-ondertekenaar, neem ik aan.

Minister GRUIJTERS: Maar ik moet wel eens iets mede ondertekenen wat ik niet zelf initieer. De heer Van ROSSUM (SGP): Ik dacht dat de behandeling van die nota de gelegenheid vormde - de heer Schol ten is hierop al ingegaan - om voor de extra beperkingen die speciaal door gemeentelijke bestemmingsplannen aan de landbouw gesteld worden een regeling te treffen. Als dit in die nota zou kunnen, zou mij dit bijzonder dierbaar zijn.

De landbouw is volgens de Minister niet vergeten. Dat is juist, maar de landbouw is wel wat onderbelicht. De Minister heeft wel gezegd, dat het hier gaat om een nevenschikking met vele andere dingen, het afwegen tegen stadsuitbreiding, natuur-en landschapsbeheer, recreatie, wegenaanleg enz. Maar als er nu iets belangrijk is voor de ruimtelijke ordening is het de landbouw; 70 a 75 % van ons land is in gebruik bij de landbouw. Dan is dit toch wel een zeer bepalende factor. Nu zijn wij wel blij als uit die sobere vermelding afgeleid moet worden dat het zo'n vaststaand feit is, dat de landbouw toch boven water blijft, maar wij zijn er niet helemaal gerust op.

Minister GRUIJTERS: Mag ik de heer Van Rossum voorhouden dat de mens voor 90% uit water bestaat, maar dat een handboek fysiologie dit slechts terzijde vermeldt, als een algemeen bekend verschijnsel en vervolgens op die zaken ingaat die problematisch zijn in die wetenschap. Het vanzelfsprekende behoeft toch niet voortdurend vermelding?

De heer VANROSSUM(SGP): Neen, maar wel als het duidelijk ruimtelijke aspecten heeft. U behoeft hier niet een landbouwbeleid te gaan verdedigen. Dat verwachten wij ook van u allerminst. Het gaat echter wel over de ruimtelijke aspecten van het landbouwbeleid. Die zijn er bepaald wel. Ik meen dat die punten dan ook bepaald niet onder de oppervlakte mochten blijven.

Gelukkig heeft de Minister in eerste termijn reeds hiervan gezegd, nog eens hiernaar te willen kijken omdat de zaak wat onderbelicht is. Het gaat hierbij om zwarte punten, waaronder zou worden vermeld, op welke punten speciaal zal worden gelet bij de betreffende subdoeleinden. Ten aanzien van de landbouw is ditniet gebeurd. Ik wil de Minister helpen en heb daarom een aantal subdoelstellingen in zwarte punten vermeld. Ik overhandig u de betreffende motie.

DE KAMER

kennis genomen hebbend van de in zeer algemene bewoordingen gestelde subdoelstelling-6.2 van hoofdstuk VI van deel Ic van derde nota ruimtelijke ordening, de zgn. Oriënteringsnota, van oordeel dat nadere-xoncretisering, evenals dit bij vele andere subdoelstellingen is geschied, ook hier op zijn plaats is, nodigt de Regerir^ uit subdoelstelling 6.2 als volgt te lezen:

6.2 Bevorderen van de bestaansmogelijkheden van de agrarische bevolking (zie IV 5.3 en IV 5.7., Subdoel van H3.4).

. door o.m. te streven naar een zodanige ruimtelijke structuur op het platteland, dat de landbouw, tuinbouw en veeteelt op goed geleide bedrijven rendabel beoefend kan worden,

. het veilig stellen van de productiemogelijkheden door goede waterkeringen en een doelmatige waterbeheersing waarvan de werken door goed georganiseerde waterschappen worden beheerd en onderhouden,

. het bevorderen van goed exploiteerbare bedrijven en kavels o.a. door medewerking te verlenen aan ruilverkavelingen, aanleg van landbouwwegen en andere cultuurtechnische werken,

. het treffen van doel matige compenserende maatregelen bij be­ drijfsverkleining en bedrijfsversnippering indien voor verschillende doeleinden gronden aan de landbouw moeten worden onttrokken.

VERKEER EN VERVOER

Nog een enkele opmerking over het punt , , verkeer en vervoer". Ik neem aan, dat in tweede termijn nog iets zal worden gezegd over de kwestie van de geluidshinder. Er is een bijzonder grote aandacht voor het personenvervoer, zowel het particuliere als het openbare vervoer. Op zich zelf is dit te waarderen. Ik heb geen moeite daarmee, maar wel is sprake van een duidelijke onderbelichting van het goederenvervoer. Nog maar heel kort geleden hebben wij een nota, uitsluitend gericht op he goederenvervoer aangeboden gekregen, een nota, uitsluitend gericht op het goederenvervoer. Hierin staat, dat tot het jaar 2000 moet worden verwacht, dat dit vervoer ten opzichte van vandaag zal worden verdrievoudigd. Uit de zelfde nota weten wij, dat he railvervoer van goederen een betrekkelijk ondergeschikte rol speelt. Dit vervoer moet over de weg en per schip. In de komende jaren zaJ dit heel wat betekenen. Om dit ongehinderd te kunnen doen - om de industrie en d havens goed te kunnen bedienen - zijn wegen en waterwegen nodig die een aantal ruimtelijke consequenties meebrengen. Daar kunnen wij niet omheen. Ik meen, dat dit als beleidsdoel duidelijk moet worden genoemd. Dan is namelijk ook al een stuk van de wegenstructuur voor het personenvervoer geregeld. De andere zaken kunnen wij dan in verband daarmee bezien. In de nota kan een aandui-, ding, dat het goederenvervoer heel belangrijk is voor de ruimtelijke structuur, nauwelijks worden gemist. Daarom heb ik nóg een motie:

DE KAMER,

kennis genomen hebbend van het ruimtelijk beleid, zoals dit is geformuleerd in subdoelstelling S7.2 van hoofdstuk VI van deel Ic van de derde nota ruimtelijke ordening, de zgn. Oriënteringsnota, overwegende dat het transport van goederen van en naar havens, industrieën, handelscentra en winkels zowel over land als per schip zeer belangrijk is voor het maatschappelijk leven in het algemeen en voor de werkgelegenheid in he bijzonder, van oordeel dat het transport van goederen sterk bepalend is voor het goed functioneren van verkeers-en vervoersstelsels, opmerkende dat het geformuleerde achter de eerste punt in subdoelstelling S 7.2 met enigszins andere bewoordingen hetzelfde zegt als hetgeen in subdoelstelling S 5.5 onder woorden is gebracht. nodigt de Regering uit om het gestelde achter de eerste punt van subdoelstelling S 7.2 te vervangen door:

door aanleg, beheer en onderhoud van een zodanig stelsel van verkeer s-en waterwegen, dat het transport van goederen van en naar havens, industrieën, handelscentra en winkels zonder gevaar, hinder of ander ongerief op de werkdagen kan worden afgewikkeld. Ten slotte een opmerking over het bevolkingsvraagstuk.

De heer Scholten heeft bij motie gevraagd, dat stuk er uit te lichten. Ik kan mij daar volledig bij aansluiten. Aangezien ik het geheel met zijn motivering eens ben, behoef ik er niet verder over uit te weiden. Het lijkt mij niet nodig, in doublures te vervallen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1975

De Banier | 8 Pagina's

Oriënteringsnota ruimteKjke ordening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1975

De Banier | 8 Pagina's