Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE ONDERLINGE BAND OP DE CLASSISVERGADERING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE ONDERLINGE BAND OP DE CLASSISVERGADERING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is inmiddels algemeen bekend dat de generale synode van onze kerken, die vorig jaar in Leeuwarden/Nunspeet is gehouden, onder Gods zegen heel bemoedigend is verlopen. De preses, ds. J. Plantinga, gewaagde ervan in zijn slotwoord en sprak van de goede harmonie tussen de broeders. Het maakte de synodeweken tot bijzondere weken: de broeders zaten niet zomaar naast en voor of achter elkaar; nee, er was echt sprake van onderlinge ontmoeting tijdens de zittingen en daarbuiten—bij maaltijden en in de wandelgangen.

De waarde daarvan valt nauwelijks hoog genoeg te schatten. Het is een verhoring van veel gebeden. Het ontvangen van die zegen heeft naast de verwondering erover ook iets anders in zich: een opdracht namelijk. Het was één van de pre-adviseurs die daarvoor de aandacht vroeg. Het is traditie dat bij de sluiting van de synode enkele broeders het woord voeren. Daarbij is ook altijd de rector van de Theologische Universiteit. Zodoende sprak prof. dr. J.W. Maris als zodanig. Hij noemde de broederlijkheid waarin de synode kon plaatsvinden, maar hij zei er iets bij. Dit namelijk, dat deze harmonie voor ons als kerken een opdracht inhoudt. Vrij weergegeven kwamen zijn woorden hierop neer, dat we er voor dienen te waken dat, wat we in Nunspeet als kerken in onze breedste vergaderingen van de Here ontvangen hebben, niet verspeeld mag worden bij de andere kerkelijke vergaderingen. Hij noemde daarbij met name de classicale vergaderingen.

Kerkverband en plaatselijke kerken

Deze oproep was niet overbodig. Wanneer men de geschiedenis van onze kerken in ogenschouw neemt, dan merkt men dat—als het om de hierboven beschreven zaken gaat—er vaak sprake is van een pendelbeweging: is het in de plaatselijke kerken rustig, dan is het op de synode spannend. Is het op de synoden kalm, dan hebben de kerkenraden te maken met onderlinge spanningen in het leiding geven aan de gemeenten. Natuurlijk gaat dat niet in alle details op, maar in het algemeen is dit proces wel degelijk aan te wijzen. Het hangt samen met de geestelijke ingewikkeldheid van onze kerken. Een jaar geleden heb ik eens in een kerkblad geschreven dat onze plaatselijke gemeenten een geestelijke variatie hebben waarvan de ‘bandbreedte’ zo ongeveer tussen de Geref. Kerken en de Geref. Gemeenten ligt. Sommigen in de kerken, dat lezend, benaderden mij erover. Ik bedoelde daarmee niet dat wij gemeenten zouden hebben die in feite gereformeerd zijn of die in feite thuis horen in de Gereformeerde Gemeenten. Dan zou ik dat uiteraard ook nooit geschreven hebben zonder nadere verantwoording. Het ‘ongeveer’ is van belang en hangt samen met de mate waarin (het zij als voorbeeld genoemd) het werk van de Here in de bekering/wedergeboorte meer of minder prominent leeft en een uitgebreidere of mindere plaats in de prediking ontvangt. Het is—dunkt me—niet te ontkennen dat daarin variatie waar te nemen is. Het op deze wijze kerk ‘tussen klem en knoop’ zijn is trouwens niet voor het eerst in het voetlicht gezet.

Rust in plaatselijke gemeenten kan samenhangen met het doortrekken van in die gemeenten gewenste ontwikkelingen, zonder al te veel naar buurgemeenten te kijken. Die rust komt vervolgens onder spanning te staan wanneer men elkaar dan vervolgens toch ontmoet op de meerdere vergaderingen en gedrongen wordt om over eigen ontwikkelingen te spreken. Omgekeerd: wanneer men plaatselijk rekening houdt in het eigen beleid met de buurgemeenten en algemeen-kerkelijke afspraken, heeft men het als kerkenraad zwaar; maar het ontlast de inhoud van de meerdere vergaderingen op dat moment. Vandaar de pendelbeweging.

De classis

Wanneer we ons proberen in te denken op welke wijze aan de oproep ter synode -om de harmonie door te trekken naar de andere kerkelijke vergaderingen—gehoor gegeven kan worden, dan komen we al snel bij de classicale vergaderingen terecht. Dat is immers de vergadering waarin het kerkverband het meest concreet gestalte krijgt: alle kerkenraden hebben minimaal twee maal per jaar met de classis te maken en sturen er twee of drie afgevaardigden heen om samen met anderen de agenda te bespreken. Deze afgevaardigden doen vervolgens weer verslag van hun bevindingen op de kerkenraad.

Ik wil dus met u de vraag onder ogen zien op welke wijze wij in onze kerken de onderlinge band op de classis beleven en hoe die eventueel te verbeteren valt, in de hoop een kleine bijdrage te leveren aan wat door Gods zegen ons in het najaar 2001 als kerken ten deel is gevallen.

Ervaringen

Door de jaren heen heb ik inmiddels de sfeer en de wijze van samenleven op negen van de dertien classes die onze kerken tellen, geproefd—hetzij als afgevaardigde, hetzij op een andere wijze met een kerkelijke opdracht. Mijn blikveld is dus niet volledig, maar ook weer niet heel klein. Dat samenleven is heel verschillend: er zijn classicale vergaderingen die door de jaren heen in rust en vrede verlopen, er zijn er ook waar vaak sprake is van grote spanningen. Er zijn classicale vergaderingen waarvan je de broeders kent, omdat je ook nog wel eens ‘s zondags een kerkdienst bij hen vervult, er zijn er ook waarvan je de broeders veel minder kent, omdat de vergaderingen twee maals ‘s jaars het enige is wat je met elkaar deelt. Het is uit te rekenen dat deze factoren van invloed zijn op de onderlinge benadering en de onderlinge band.

Het is niet alleen mijn ervaring: rond de classisvergadering is er vaak een hunkering naar het elkaar meer in het hart kijken, meer met elkaar meeleven in goede en kwade tijden, in zegeningen en zorgen. Maar hoe valt dat te bereiken?

Daarvoor is in ieder geval boven alles nodig een onderling vertrouwen van elkaar. Het nazien van de lastbrieven aan het begin van de vergaderingen is niet zomaar een formele aangelegenheid; de broeders die door hun kerkenraad zijn gezonden, hebben last en macht gekregen om overeenkomstig Gods Woord en de belijdenis te spreken en te besluiten. Zo presenteren zij zichzélf, maar zo ontvangen zij ook de andere broeders. Daar houden zij zichzélf aan, maar daar houden zij ook de ándere broeders aan. En uit het feit dat zij ook niet anders zouden willen dan juist op die basis bijeen zijn, mag afgeleid worden dat zij als broeders bij elkaar horen. Zo wonen zij als broeders tezamen, om het met de woorden van de bekende Psalm 133 te zeggen. Het eerste wat dient te gebeuren, is dat wij daar naar de ander toe niet stilletjes een vraagteken achter zetten, maar dat wij elkaar principieel zó tegemoet treden. Dan ontstaat namelijk vervolgens ook de ruimte om elkaar te vragen op welke wijze dat in de eigen plaatselijke traditie verwezenlijkt wordt, en vinden we de woorden om elkaar waar nodig te (laten) corrigeren.

De opening van de classisvergadering

De agenda van de classis kent een aantal vaste elementen. Twee daarvan mogen in dit artikel nader voor het voetlicht komen: de opening en de rondvraag naar art. 41 K.O. Naar mijn gedachte zijn dat in ieder geval twee vaste agendapunten waarin het zo zeer gewenste onderlinge geestelijke contact tot z’n recht kan komen en waarin de harmonie kan groeien.

Allereerst is daar de opening van de vergadering. Die geschiedt bij toerbeurt namens één van kerkenraden van de classis. De predikant van de betreffende gemeente (of bij diens afwezigheid een ouderling of de consulent) zingt en leest met de broeders, houdt een meditatie over een gelezen bijbelgedeelte en gaat voor in gebed.

Meestal gebeurt dat zonder dat er verder over gesproken wordt. Maar enkele classes in onze kerken hebben daarin een speciale traditie ontwikkeld: zij spreken met elkaar een half uur (zo ongeveer) door over dat, wat hen uit de Schriften is aangereikt. zo is er de gelegenheid elkaar in het hart te kijken. Het kan datgene wat hierboven over vertrouwen is opgemerkt, doen groeien en mogelijke vragen wegnemen. En zou dat dan ook niet van invloed zijn op de wijze waarop men ‘tegen elkaar aankijkt’ wanneer de agenda in de vergadering wordt doorgenomen? Echt een basis leggen voor een hele dag samen optrekken zou wel eens de vlotheid van het geheel kunnen bevorderen.

De rondvraag naar art. 41 K.O.

Een ander moment waarop de de ter vergadering aanwezige broeders—en dus ook de gemeenten—gelegenheid hebben elkaar in het hart te kijken, is de zogenaamde rondvraag naar art. 41 K.O. Het is het moment waarop (zo staat het in de nieuwe weergave van dat artikel) de preses vraagt naar de goede voortgang van het gemeentelijk leven, uitkomend o.a. in de erediensten en het werk van de kerkenraad. Hulp van de classis kan op dat moment desgewenst ter sprake komen.

Het is mij in de loop van de jaren opgevallen dat juist dít punt van de agenda soms een oorzaak is van oplopende spanning in de vergadering. We horen iets uit een gemeente, waar we vragen bij hebben. Die stellen we—en dat is ons goed recht. Maar dan? Dan komt het nog al eens voor dat we naarstig gaan zoeken naar een artikel uit de kerkorde om de betreffende kerkenraad bij te sturen of de ruimte te geven. Dat is bepaald nodig en goed, maar naar mijn gedachte is het niet genoeg. Het zou goed zijn om juist bij dergelijke details eens naar de achtergronden te informeren. Hoe komt het dat sommige dingen gaan zoals ze gaan?

Enkele voorbeelden:

— Een kerkenraad bericht dat hij soms in leesdiensten gebruik maakt van preken van de Geref. Gemeenten. Het kan ‘geneutraliseerd’ worden met een verwijzing naar het kerkvisitatiereglement, afd. I, vraag 24. Maar zijn we er daarmee? Of zou het goed zijn—juist vanwege de geestelijke ingewikkeldheid van onze kerken—om eens rustig over de achterliggende redenen van die kerkenraad te spreken? Dat kan natuurlijk op de kerkvisitatie gebeuren, maar juist op de classis is het goed om het hart voor állen open te leggen.

— Een andere kerkenraad meldt het houden van nevendiensten (soms heten ze zondagsscholen) tijdens de kerkdienst. Een ander legt er de vinger bij: ‘De hele gemeente, van jong tot oud, heeft onder het bereik van de bediening van het Woord te zijn. Daar werkt de Geest immers’. Maar ook daar weer kan een gesprek over de inhoud van die nevendienst/zondagsschool, over de frequentie ervan en misschien ook eens over wat kinderen zelf aan ouderlingen/predikant vertellen over wat zij van de Heiland gehoord hebben—hetzij in die nevendienst bij de ondervraagde, hetzij in de ‘gewone’ dienst bij de ondervrager—verhelderend werken.

Het zou geen moeite kosten het aantal voorbeelden uit te breiden, maar hopelijk begrijpt u waar het hier om gaat.

Is de vergadering van de classis daarvoor geschikt?

Wijlen ds. A.W. Drechsler—ik noem zijn naam met respect—zei mij eens dat classical vergaderingen eigenlijk niet geschikt zijn voor diepgaande gesprekken en hij voerde als reden aan het feit dat op een dergelijke vergadering nu eenmaal een agenda moet worden afgewerkt binnen redelijke tijd en dat een preses daarop—terecht—sterk let. Daar is wel iets voor te zeggen. Wanneer dat ook in uw classis het geval is en er tegelijk wel eens ‘iets schuurt’ valt het volgende te overwegen: ook kerkenraadsvergaderingen lijden soms onder tijdsgebrek. Men schrijft dan een speciale bezinningsvergadering uit. De classis heeft een dergelijke mogelijkheid: het uitschrijven van een speciale avond (of een zaterdagmiddag) waarop een onderwerp wordt doorgesproken dat ter vergadering naar voren kwam, dieper en ‘intiemer’ dan op die vergadering mogelijk was. Men zou een voorraad van onderwerpen op die wijze kunnen aanleggen en er telkens één centraal kunnen stellen. Het spreekt voor zichzelf dat de inzet dan dient te zijn: het doorwerken van het in die avond opgebouwde naar de halfjaarlijkse vergaderingen zelf.

Wanneer op deze of andere wijze het classicale samenleven in de volle breedte verdiept wordt, wordt er iets voortgezet van wat in het najaar 2001 werd ingezet. Wie weet zou het zelfs kunnen leiden tot een ruimer uitnodigingsbeleid voor de zondagse erediensten binnen sommige classes, een onderwerp dat zeker mede valt onder de ter synode gedane oproep.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE ONDERLINGE BAND OP DE CLASSISVERGADERING

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 april 2002

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's