Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Landstreek der Jordaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Landstreek der Jordaan

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan mijn geliefde vriend in Mesech.

Geliefde Vriend!

Zo hebben we dus in onze vorige brief iets geschreven over dat gedenken aan God waarover de dichter spreekt in het 7e vers van de •42e Psalm. Als de rede waarom hij aan God gedacht, geeft hij te kennen, dat zijn ziel zich in hem nederboog. O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan. We hebben reeds uitvoerig nagegaan, waarin die neergebogenheid der ziel van de dichter bestond en ook hebben we gezien hoedat in die neergebogenheid der ziel zijn hoop op de Heere verrees. Deze hoop deed hem een zekere verlossing verwachten die God op Zijn tijd schenken zou. In de neergebogenheid der ziel waarin hij verkeerd had, verwachtte hij zulk een verlossing van de Heere niet meer. Maar nu God weer eens iets van Zichzelf aan David ontdekte en van hetgeen Hij is in de onveranderlijkheid van Zijn Wezen en van Zijn volmaakte deugden en dat ten goede van Zijn volk, nu kreeg David weer een levendige hope op de Heere. Maar nu kwam er ook in Davids hart een verfoeiing van zichzelf vanwege zijn wantrouwen en verdachthouden van dat dierbare Wezen. Dit deed hem nu zeggen: O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan. Hierin bespeuren we dus bij David een mishagen aan zichzelf vanwege dat gruwelijke ongeloof en alzo klaagde hij zichzelf nu met deze uitroep vanwege zijn wantrouwen bij de Heere aan. Het is dus alsof hij zeggen wilde: O God, zulk een ellendig schepsel ben ik nu, dat ik vanwege de verdrukking die Gij om mijn eigen zonden mijn deel hebt doen worden, met zulke harde gedachten van U vervuld ben geweest, even alsof mijn ondergang er reeds was en de verlossing door U reeds voor eeuwig voor me was afgesneden.

Maar waar David nu het verkeerde inzag van al zijn twijfelmoedigheden en ongelovige redeneringen, wendde hij zich uit die neergebogenheid waarin zijn ziel verkeerd had tot God, om in Hem zijn troost en sterkte te zoeken. Zie, toen

kwam hij op een beter plekje dan waar hij eerst verkeerd had. We hebben het reeds nagegaan hoe dat de ziel in die neergebogenheid in zulke duisternissen kan geraken, dat haar hope is vergaan en haar verwachting van de Heere. Ze zinkt dan in die neergebogenheid als geheelmin zichrelve weg en vindt niet meer de minste steungrond buiten zichzelve. Dit is de ergste mate van' moedeloosheid die er te bedenken is. De ziel weigert getroost te worden. Ze kan niet meer bidden en ze wil ook niet meer bidden. En dit maakt haar als het ware zo krachteloos, dat ze niet meer in staat is om haar troost buiten zichzelf te zoeken. Nu trekt ze als het ware alle hoop en verwachting die er nog in haar overgebleven was, geheel van de Heere af en zinkt zo in de diepste kuil van ellende en moedeloosheid weg. Dan is er dus niet dat gedenken van de Heere uit de landstreek der Jordaan. Maar nu er bij David verandering in deze toestand was gekomen, ging hij het inzien dat dit nu juist zijn grootste ellende in zijn verdrukking was geweest.

Maar dit deed hem nu juist voor zulk een droeve zielsgesteldheid het bangste worden en begeren om daarvoor nu bewaard te mogen blijven.

Maar dan zien we ook in deze uitroep van de dichter hoedat hij hierin nu zijn krachteloosheid in zichzelf had leren zien. Vandaar dat hij uitroept : O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan. Hij ging dus nu zijn hulp tegen al die aanvallen van moedeloosheid bij de Heere zoeken. O vriend, de ziel komt er achter waar dat ze onder alle verdrukkingen en tegenheden voor open en bloot ligt. Dan is het ze later wel eens een wonder geworden, dat ze van haar verstand nog niet beroofd geworden is. Het is soms op het randje af gegaan. Waarlijk, dit is de diepste ellende waaraan de mens onder alle verdrukkingen kan worden overgegeven. Dit heeft Jabes goed gezien, als hij bad of God het met het kwade zo wilde maken, dat het hem niet smartte.

Dat heeft Jabes uit de ontdekking gebeden, omdat hij wist waar dat hij voor open en bloot lagbuiten Gods bewaring. Het is toch niet te zeggen welk een macht dat de vorst der duisternis over de mens heeft en al is het dat Christus de Zijnen van het geweld des duivels vrijgemaakt heeft, onder de toelating kan het met de macht van satan over Gods volk nog zeer ver gaan. En ook in deze moeten ze er na alle ontvangene genade achterkomen wie of ze toegevallen zijn in het Paradijs. O, in hen is er geen kracht tegen zulk een grote menigte die tegen hen opstaat. Dit alles moet beleving worden, vriend. Bunyan heeft er ook wel wat van beleefd, wat of het is om in het hol van reus Wanhoop te verkeren.

Het is daar zo ver met Christen gekomen, dat het enigste wat Hoop nog heeft kunnen doen, was, dat hij Christen er van teruggehouden heeft om zichzelf van het leven te beroven. En Christen heeft het ook geweten dat hij door zijn eigen schuld, door van de rechte weg af te wijken, bij reus Wanhoop terechtgekomen was. En dit heeft David ook geweten en daarom is hij tot de uitroep gekomen: O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik .Uwer uit het land van de Jordaan. O vriend, wat ligt er dan toch een rijke lering

voor ons in deze uitroep van de dichter. Ze doet ons zien, dat we nooit genoeg kunnen vragen om verlost te worden van de boze en niet geleid te worden in verzoeking. Deze bede heeft Christus Zelf in het allervolmaaktste gebed Zijn discipelen geleerd, maar als we nu eens eerlijk zijn, hoe moeten we dan toch bekennen dat we aan deze bede nog het minste denken. Daar gaan we aan denken, als we evenals Christen in de kerker van reus Wanhoop hebben gezeten. En dan laat deze uitroep van de dichter ons ook zien, dat uiterste wanhoop een eind aan hun eigen leven gemaakt hebben. En Gods volk beleeft het, dat als hun in die uiterste nood niet zulk een Evangelische ontsluiting werd geschonken, dat ze dan zekerlijk tot het zelfde zouden komen. Daaruit is te zien dat er maar ene weg is waarin de zondaar van een gewisse en eeuwige ondergang zal kunnen ontkomen en dat is, om als een gans schuldige God eens in de handen te mogen vallen en daar de weg der verzoening in het bloed des Lams geopend te mogen vinden. Dit heeft David in de uiterste nood zijner ziel mogen be­ leven en o, hoe heeft toen alleen de onwrikbare vastigheid en de eeuwige ruimte die zich buiten hem in dat Goddelijke welbehagen ontsloot, hem doen uitroepen: O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan. Zo ontdekte zich dus in deze uitroep van de dichter, hoedat hij na die bange neergebogenheid zijner ziel, door de verlevendiging van de hoop, de vaste grond van zijn betrouwen in dat eeuwige welbehagen Gods in Christus mocht vinden. En dan zien we diezelfde David die eerst in de diepste poel der moedeloosheid en der geestelijke verlating weggezonken scheen, ineens moedig als een jonge leeuw, ja als een held die het slijk der straten treedt en roept hij vrijmoedig in een vast geloofsvertrouwen uit: O mijn God, mijn ziel buigt zich neder hij gevoelde dat hij het gevaar van in deze strikken terecht te komen, nog niet te boven was, al was er nu ook een levende hoop in zijn hart gerezen. Immers spreekt hij nog in de tegenwoordige tijd, als hij zegt: O mijn God, mijn ziel buigt zich neder in mij. Hij was de verdrukking ook nog niet te boven en de hoop kon nu in zijn ziel wel een heerlijke lichtstraal der verlossing ontsteken, maar met dat alles verkeerde hij naar het uitwendige nog in dezelfde omstandigheden en kon elk ogenblik zijn ziel weer even krachteloos daaronder ineenzinken.

Maar dan leert deze uitroep van de dichter ons ook, hoedat nu alleen een Evangelisch gezicht buiten zichzelf, de ziel in de uiterste nood voor een omkomen in zulk een wanhoop en moedeloosheid bewaren kan. Hoewel David zich ten volle bewust was, dat God hem vanwege zijn eigen zonden rechtvaardig in zijn verdrukking kon laten omkomen, " welk bewustzijn hem ook alle hoop op verlossing had ontnomen, zo vond hij nu de vrijmoedigheid om tot God te gaan om tegen alle aanvallen van wan- en mistrouwen door Hem bewaard te mogen blijven. Ziet ge het Evangehsch licht dat in deze duistere nacht in Davids ziel verrees? O vriend, dit zal alleen de ziel in de uiterste nood voor een volslagen wanhoop bewaren. Hoevelen zijn er geweest, die niet verder zijn gekomen dan een algemene overtuiging door de wet en die juist door het gemis van zulk een Evangelische ontsluiting, in de in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan. Vriend, ik moet nodig afbreken. Ik eindig weer met de hartelijke groeten van

Uw liefhebbende vriend uit de landstreek der Jordaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's

Uit de Landstreek der Jordaan

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1955

De Wachter Sions | 4 Pagina's