Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leesbare brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leesbare brieven

Brief van ds. F. Mallan

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de titel Is de leer van Comrie onbijbels? hebben we in een aantal artikelen stilgestaan bij het boek van ds. A. Kort over de wedergeboorte. Naast positieve reacties, ontvingen we ook enkele negatieve. In één hiervan werd ons verweten af te wijken van hetgeen ds. F. Mallan hierover altijd zou hebben voorgestaan. Daarom dacht het ons goed om uit de vele Antwoorden per brief die ds. Mallan destijds in ons kerkblad over dit onderwerp heeft geschreven er nu een te plaatsen. Dan kan de lezer zelf oordelen. Wellicht dat we in de nabije toekomst nog wel meer van hetgeen onze geliefde, onvergetelijke leermeester en ambtsbroeder hierover heeft geschreven, in ons blad opnemen. Het is onze innige wens dat de Heere de hierna volgende brief niet alleen zal willen heiligen tot waarachtige bekering, maar ook tot een nadere kennis van de Persoon des Middelaars. Daarnaast moge het ons opwekken om ons meer en meer te verdiepen in de grondstukken van de leer der waarheid, opdat we niet zullen afwijken ter rechter- of ter linkerzijde.

Geachte mevrouw N.N. te N.,

Uw brief heb ik met aandacht gelezen. Bij wat u me deed weten over wat er bij u in de laatste jaren uit- en inwendig heeft plaatsgevonden hebt u me ook geschreven welk gemis er in uw ziel is overgebleven. Dit heeft u nu gebracht tot de vraag of ik daar eens iets over zou willen schrijven. De Christenreis van Bunyan heeft u in het bijzonder zeer aangesproken. En nu vraagt u mij of ik eens iets zou willen schrijven over dat pak van zonden dat bij Christen van zijn rug gevallen is bij het zien op het kruis van Christus.

Over het boek van de pelgrimsreis van deze wereld naar de toekomende van Bunyan is nog wel heel wat te schrijven. De Heere heeft die eenvoudige ketellapper ertoe willen gebruiken om een boek te schrijven waarvan men zegt dat het wel het meest gelezen boek naast de Bijbel is geworden. Maar velen zullen dit werk wel op een oppervlakkige wijze hebben gelezen. Ook zijn er die aan de hand van dat boek er een verkeerde stelling op nahouden. Men wil dan beweren dat bij het zien op het kruis van Christus pas het nieuwe leven bij Christus een aanvang heeft genomen. Ik meen daar in een andere brief al iets over geschreven te hebben. In het beantwoorden van uw vraag, zie ik me genoodzaakt dit dan toch ook weer even te herhalen. Het is de dwaasheid gekroond om te stellen dat al wat we in dat boek van Bunyan beschreven vinden van de weg die Christen moest gaan voordat hij bij het kruis van Christus kwam, buiten het leven der genade zou zijn omgegaan Het zou dan geen vrucht van de daad der levendmaking zijn geweest, als Christen de stad des verderfs verliet. De last van schuld werd toen al op hem gelegd. Vrouw en kinderen heeft hij moeten verlaten. Hij zag dat het met hem op het eeuwig verderf aanging. Het pak van schuld dat hij op zijn rug droeg zou hem, zoals hij tegen Evangelist gezegd heeft, dieper doen zinken dan het graf en in Tofeth doen vallen. De Evangelist gaf hem toen een perkamenten rol, waarin geschreven was: “Vlied den toekomenden toorn”. Christen heeft toen aan Evangelist gevraagd waarheen hij moest vlieden. De enge poort werd hem toen gewezen. Christen heeft toen de stad en ook zijn huis verlaten en de vingers in de oren gestopt, als zijn vrouw en kinderen hem toeriepen dat hij terug moest keren. En hij riep: leven! leven! eeuwig leven!
Ik geloof dat ik daar in uw brief ook iets van gelezen heb. U hebt me daar iets over geschreven, maar als ik uw brief goed gelezen heb, begeert u daarin niet opgebouwd te worden. En dat wens ik ook niet te doen. Maar ik wil wel de weg zo voorstellen als Bunyan dat ook in dat boek gedaan heeft. Ik acht dit noodzakelijk in deze tijd van zoveel verwarring op geestelijk gebied. Men wil daarin ook nog wel de mannen van de Reformatie en ook sommige leraars uit de tijd van de Nadere Reformatie voor dat karretje van een eigen uitvinding spannen, maar we hopen ons toch juist aan de zuivere Reformatorische leer te houden. In onze Dordtse Leerregels worden wedergeboorte en levendmaking niet van elkaar gescheiden. We lezen in het 3e en 4e hoofdstuk van deze kostelijke belijdenis der vaderen: “En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt”.
De wedergeboorte vindt niet pas plaats bij het zien op het kruis van Christus. De ware overtuiging van schuld doet de zondaar vluchten uit de stad des verderfs. En daar begint het mee, als Gods Geest de zondaar zaligmakend overtuigt. We weten verder uit dat boek van de pelgrimsreis hoe Christen in de poel moedeloosheid is gekomen en daar niet aan de verkeerde kant is uitgekropen, zoals dat bij een ander wel het geval geweest is. Ook moest de pelgrim nog goed aan de weet komen dat er bij de heer Wettisch geen hulp voor hem te verwachten was. In het dorp Zedelijkheid, waar vele fatsoenlijke, brave en zeer deugdzame mensen woonden, zou hij het niet kunnen vinden wat hij zocht. Hij kwam bij een hoge berg terecht, waaruit bliksemstralen tot hem kwamen. Hij vreesde daardoor getroffen te worden. Ik behoef u wel niet te schrijven dat dit de berg Sinaï is geweest. Christen is niet bij het kruis van Christus gekomen zonder het passeren van de berg Sinaï.
Het heeft wel nooit aan mensen ontbroken en daar ontbreekt het op heden ook zeker niet aan, die zonder de berg Sinaï gepasseerd te hebben, bij het kruis van Golgotha gekomen zijn. U hebt me doen weten in uw schrijven, dat de berg Sinaï u wel niet onbekend is. Een overleden leraar onder ons werd daartoe gebruikt. Hij was ook een Evangelist en hij wees u niet de weg naar Sinaï om daar van uw schuldenpak verlost te worden. Dat heeft Evangelist in Bunyans Christenreis ook niet gedaan. Zoals u me hebt geschreven kwam u als een schuldig mens de kerk uit. De predikant zal u ook ongetwijfeld wel naar het kruis gewezen hebben. Maar daar was toen nog geen plaats voor. Wel heeft het de Heere behaagd, zoals u me hebt geschreven, om u een andere mogelijkheid van verlossing dan door uw eigen werk te doen zien. Het heeft u wel heel wat te zeggen gehad, als u te zien kreeg dat er een Fontein geopend is voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid. Maar u bent daarmee in het gemis gekomen. De Persoon des Middelaars kan ons aangewezen zijn in het Evangelie, maar daarmee kennen we die Persoon nog niet. Ook dit hebt u wel ingezien. Als Christen in de Christenreis door de bliksemstralen van de Sinaï er geen kans toe heeft gezien om in het dorp Zedelijkheid te komen en daar een lieve, beste, brave man te worden, dan heeft hij Evangelist weer ontmoet. En die heeft hem de weg naar de enge poort gewezen, maar hem dan ook doen weten dat het streven van de heer Wettisch altijd was om het kruis van Christus verachtelijk voor ons te maken. Christen heeft door de enge poort mogen ingaan en Welbehagen heeft hem de deur ontsloten. U hebt me daar ook iets van geschreven.
Al was de enge poort nu voor Christen gesloten, hij was daarmee van de last van zijn schuld nog niet bevrijd. Welbehagen heeft hem doen weten dat hij die last zou moeten blijven dragen totdat hij aan de plaats der bevrijding zou komen. Christen is toen eerst nog in het huis van Uitlegger gekomen. Daar heeft hij veel lessen opgedaan en daar zijn hem gewichtige zaken getoond. Hij werd daardoor vervuld met hoop, maar ook met vrees. Er was hem veel getoond wat hem voor de verdere reis nodig was te weten.
In het huis van Uitlegger kon hij niet blijven. Hij moest zijn weg vervolgen. De weg was toen aan beide zijden door een muur ingesloten. Die weg ging Christen op, beladen met zijn schuld. Niet zonder grote moeite moest hij die weg gaan, want de last drukte hem zeer zwaar. En die weg ging ook nog de hoogte in. Maar op een hoogte kreeg hij een kruis te zien en ook zag hij in een diepte een graf. De schrijver van de Christenreis zag, hoe de Christen het kruis in het oog kreeg en dat toen de last van zijn schuld van zijn rug af viel en in de diepte van het graf terechtkwam. Als Christen in verwondering verzonken daar stond, kwamen drie lichtende gestalten tot hem. De eerste zei tot hem: “Vrede zij u, uw zonden zijn u vergeven”. De tweede deed hem zijn gescheurde klederen uit en trok hem sierlijke klederen aan. En de derde zette hem een merkteken op het hoofd en gaf hem een verzegelde rol. Die rol moest hij zorgvuldig bewaren en die afgeven bij de hemelpoort.
Dat laatste heeft ons zeer veel te zeggen. Er zijn er die daaruit opmaken dat waar Christen bij het kruis die rol ontving, daar dan ook pas de weg met hem begon. Hij zou immers zonder die rol de hemelpoort niet binnen kunnen gaan? Nee, er gaat niet één mens de hemelpoort binnen zonder die rol. Maar dat wil niet zeggen dat bij het kruis de weg pas begint, maar het zegt ons dat al degenen die zalig worden, zullen weten dat ze alleen door het kruis van Christus zalig worden. Ze zullen allen eeuwig weten wat ze in de hemelstad te doen hebben. Aan de gekruiste Christus zal eeuwig alle lof, eer en aanbidding worden toegebracht. Zo zal er dus niet één die stad binnengaan zonder die rol. Christen is echter die rol ook nog een keer kwijtgeraakt. In een prieeltje had hij liggen slapen en daar is de rol uit zijn hand gevallen. Het heeft hem smart en moeite gekost om de rol weer terug te vinden. En het vervolg van de geschiedenis laat ons zien dat hij, nadat hij bij het kruis was geweest en daar die rol ontvangen had, niet als een stevig bekeerd en gerechtvaardigd mens door het leven heeft kunnen gaan. Hij is ook nog in het paleis Liefelijkheid gekomen, maar hij kwam daar niet, zonder eerst ook nog die leeuwen te hebben moeten passeren. In het paleis Liefelijkheid is hij vriendelijk ontvangen. Daar heeft hij Voorzichtigheid, Godsvrucht en Liefde mogen ontmoeten. Aangename gesprekken heeft hij met die vrouwen mogen voeren.
Ze hebben hem ook nog een blik doen slaan op de Liefelijke bergen en hem vandaar het land van Immanuël doen aanschouwen. Maar waar hij niet op gerekend had, gebeurde toen ook nog. Hij werd in een wapenhuis gebracht en daar werd hem een wapenrusting aangedaan. Hij had er niet op gerekend dat hij die ook toch nog nodig zou hebben, maar daar kwam hij spoedig wel achter.
U hebt me ook nog geschreven, dat u niet aan Apollyon moet denken waar Christen ook nog mee te doen kreeg. Er wordt ons vermeld dat Christen nadat hij in paleis Liefelijkheid was geweest, in de Vallei der Vernedering kwam en daar kwam hij met Apollyon in aanraking. De strijd werd daar zwaar. Maar als Apollyon hem de beslissende slag wilde toebrengen, gelukte het Christen om zijn zwaard te grijpen met de woorden: Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn.
Nu ik daar over schrijf, mag ik u doen weten dat dit mij ook geen onbekende zaak gebleven gebleven is. Het is nu juist veertig jaar geleden dat ik ook in die vallei van vernedering ben geweest. Dat is een bange tijd geweest. Ik kon toen mijn werk niet meer doen, maar toen de Heere me uit de klauwen van die helse Apollyon verloste, heb ik zo goed als onvoorbereid een preek gedaan over die woorden, zo-even aangehaald uit Micha 7:8: Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin, enz.. En toen werd mij ook een hand toegereikt met enige bladeren van de Boom des Levens. Dat was me door mijn geliefde leermeester en ambtsbroeder dr. Steenblok voorspeld. Hij had mij liefderijk onderwezen toen ik in die vallei van Vernedering verkeerde. Niet alleen heeft hij me doen weten dat ik in de klauwen van de vorst der duisternis verstrikt zat, maar ook dat de Heere me daar zeker uit zou verlossen en dan Zijn vriendelijk aangezicht over mij zou doen lichten. Dat is me geschied, want ik heb toen wat van de tijd van de eerste liefde terug gekregen. Maar Christen in de Christenreis kwam daarna in het Dal van de schaduw des doods terecht. Toen zag hij dat de weg naar het land van Immanuël dwars door de vallei van Vernedering en van het Dal van de schaduwen des doods heenliep. Hij moest toen naar een ander wapen grijpen dan wat hij tot nu toe gebruikt had, namelijk het wapen van Aanhoudend Gebed. (Efeze 6:18). Hij kwam daarmee toch ook weer tot zijn eerste gebedje terug: Och, Heere, bevrijd mijn ziel.
Dus, mevrouw, zo wordt ons de weg in Bunyans Christenreize voorgesteld. En om nu nog maar een grote sprong door dat boek te nemen, we weten uit dat boek hoe Christen uiteindelijk, niet met een roeibootje met veerman IJdele Hoop over de Jordaan kon gaan, maar dat de ware Hoop hem het hoofd boven water moest houden, als hij geen grond meer onder zijn voeten gevoelde. Maar als hij ongehinderd aan de oever mocht komen, kwamen de gedienstige geesten hem tegemoet en aangekomen bij de poort van de hemelstad, mocht hij toen de rol tonen die hij bij het kruis ontvangen had. Toen sprak de Koning van de stad: Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwigheden bewaart.
Och, mevrouw, ik moet mijn brief gaan besluiten, maar ik doe dat dan wel met de wens dat de Heere u zal willen brengen waar ge begeert te komen, namelijk aan de voet van het kruis. Daar zullen u de vuile klederen worden uitgedaan en sierlijke klederen worden aangedaan en dan krijgt u ook nog een merkteken op het voorhoofd, waar de apostel van spreekt in Efeze 1:13: In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte.
Alles wordt niet op één dag geleerd. De ware discipelen van Christus zijn ons daarin wel tot een voorbeeld gesteld. Er mocht bij hen ter onderscheiding van zovele anderen, een rechte zaligmakende kennis van de Persoon des Middelaars zijn, maar ze waren daarmee nog niet op Golgotha. En over wat er op Golgotha gebeurde, moest ook nog wel het volle licht vallen in hun ziel. Dat is eigenlijk pas op de Pinksterdag gebeurd. Toen zagen ze pas goed wat er op die rol geschreven stond. Ze hebben toen de volle raad Gods mogen verkondigen. Ik moet nu ophouden, maar misschien mag ik in een andere brief nog wel wat meer hierover schrijven. Maar ik wens u nu dan toch de volle zaligheid in een gekruiste, maar ook in een levende Jezus toe. Dan zult u ook de eerste Persoon in het Goddelijk Wezen mogen leren kennen, niet alleen als een verzoend God, maar ook als een liefderijk Vader. En dan wil ook die dierbare Geest, Die van Vader en Zoon uitgaat, Zich doen kennen als uw Leidsman en Onderrichter tot het einde van de Pelgrimsreis toe. Ja, Zijn zoete vertroostingen zullen u dan ook op het pelgrimspad onder kruis, strijd en verdrukking niet worden onthouden.
Wees met uw man hartelijk gegroet en Gode en Zijn genade bevolen!


Eerder geplaatst in De Wachter Sions van 12 juli 2001.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Leesbare brieven

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2013

De Wachter Sions | 8 Pagina's