Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor de jeugd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor de jeugd

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste jongelui!

Als jullie dit „Bewaar het Pand” ontvangen, dan is de Hervormingsdag al weer achter de rug. Jullie weten, dat op de 31e oktober gedacht wordt aan de Kerkhervorming. Men gaat er in het jaartallenboek van uit, dat met deze datum de Hervorming is begonnen. Luther heeft toen zijn 95 stellingen geslagen aan de deur van de slotkapel te Wittenberg. Hij heeft zelf nooit kunnen vermoeden wat de Heere daarmede doen zou. De Heere heeft dit willen gebruiken óm Zijn kerk uit te leiden uit de roomse kerk, die verzonken lag in on- en bijgeloof. Daar ligt ze nog in. Dat moeten jullie vandaag niet vergeten, ook niet al vieren een dominee en een pastoor op één preekstoel samen dit geweldige feit. Als men zoiets hoort en leest, en dat zal ook dit jaar wel weer gebeuren, dan is men geneigd om te denken, dat het de goede kant uitgaat. Men zegt en schrijft dan dat Rome het Rome van vroeger niet meer is. Rome is thans veel gematigder. Rome staat tegenover de kerk der Reformatie lang niet meer zo vijandig als vroeger. Rome is zo ongeveer al tot het protestantisme bekeerd. Want de pastoor ziet er helemaal niet tegen op om samen met de dominee de Hervorming te herdenken.

Ik zou zeggen, vrienden, laatje door de schijn niet bedriegen. Want ik geloof dat we het veeleer om moeten keren, n.l. dat niet de roomse kerk bekeerd is tot de kerk der Reformatie, maar dat de kerk der Reformatie weer aardig de kant van Rome op gaat. Niet de kerk der Reformatie heeft derhalve stof om te roemen, maar wel de roomse kerk.

Dat ik jullie deze dingen schrijf, houdt verband met het onderwerp dat ons bezig houdt. Want waar ging het ten tijde van de Reformatie over? Het ging o.a. over de vraag: Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Ik schrijf „onder andere”. Want er waren natuurlijk nog meer zaken aan de orde. Maar deze zaak is wel een heel belangrijke. Dat is ze altijd geweest en dat is ze nog. Ik denk ten deze aan dat prachtige gedicht van R. M. M’CHEYNE. Vroeger stond dat altijd voorin het catechisatieboekje van A. Hellenbroek, dat toen veel gebruikt werd. En het word, ik zou bijna zeggen: gelukkig, nog gebruikt. Boven dat gedicht stond:

Het wachtwoord der Hervormers.


Eens was ik een vreemdeling van God en
mijn hart;
Ik kende geen schuld en gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: Mijn ziele, doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?


Ik schrijf alleen het eerste vers maar op. Jullie moeten het zelf in zijn geheel maar eens doorlezen. Het is een stuk geestelijk leven wat er in weggegeven wordt.

In de roomse kerk toch geloofde men, dat men rechtvaardig voor God kon zijn, mede op grond van de eigengerechtigheid, die men een zekere verdienste toeschreef. En dit gelooft men vandaag nog. Dit is tot schade van de borggerechtigheid van de Heere Jezus. Want de Heere Jezus heeft met ene offerande een „volkomen” genoegdoening teweeggebracht. Van de zondaar behoeft er dus niets meer aan toegevoegd te worden. Wil men dat toch, dan acht men het bloed van de Heere Jezus Christus in feite onrein. Het wordt dan te laag gewaardeerd, hoe hoog men er met de mond ook over spreekt. De gedachte in de roomse kerk, dat men er zelf nog wel wat aan bij kan dragen, houdt verband met het feit dat men de totale verdorvenheid van de mens loochent. En dat doet men helaas in de twintigste eeuw niet alleen meer in de roomse kerk. Men ziet deze gedachte steeds meer opkomen in dié kerken, die voor de zuivere leer, die naar de godzaligheid is, in verleden tijden goed en bloed hebben opgeofferd.

Het is ook helemaal tegen de mens in om te belijden dat hij onbekwaam is tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Ja, zo staat het in de Heidelberger Catechismus, en het is goed gegrond op Gods Woord. Ware dat niet het geval, ik zou het niet durven neerschrijven. Ik zou dan alleen, vanuit de zelfkennis, die ik door genade mag bezitten, kunnen twijfelen aan mijzelf. Doch nu schrijf ik het neer met de grootste vrijmoedigheid. Want er staat geschreven, Rom. 3: lOv.v.: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één; er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt; allen zijn zij afgeweken, tesamen zijn zij onnut geworden, er is niemand die goed doet, er is ook niet tot één toe; enz.

Ik zou zeggen: Duidelijker kan het niet gezegd worden, dat er ten opzichte van „het-rechtvaardig-zijn-voor-God” van de mens geen verwachting is.

En zie nu met deze waarheid eens bij de mensen aan boord te komen. O zeker, wanneer men van gereformeerden huize is, dan stemt men dit grif toe. Ik zou zeggen: Al te grif. Men is bij de waarheid opgevoed. Men heeft de waarheid met gedeelten uit het hoofd geleerd. Op zichzelf allemaal voortreffelijke dingen natuurlijk. Maar men is ook aan de waarheid gewend geraakt. Zó gewend, dat men zich van de waarheid bedient, zonder dat men zich realiseert wat men zegt. Want als het er op aan komt, dan wil men toch voor God niet zijn die men zegt te zijn.

Om jullie duidelijk te maken wat ik hiermede precies bedoel, wil ik je het volgende vertellen. Laatst preekte ik eens over het achtste gebod: Gij zult niet stelen. Ik zei toen in de preek: De kerk zit vol met dieven. Want al heb ik nooit gestolen, dan ben ik voor God toch een dief. Want ik word eerst geen dief wanneer ik steel. Maar ik steel omdat ik een dief ben. Was ik geen dief, dan zou ik nooit stelen. En wie durft er nu voor God te zeggen, dat hij vrijuit gaat ten opzichte van het achtste gebod? Dus, ik heb niets anders dan de waarheid gesproken toen ik zei: De kerk zit vol met dieven. Allen waren het er blijkbaar ook mee eens, want ik heb niemand horen protesteren. Men stemde, om het zo te zeggen, de waarheid toe.

Toen ik in die week daarop bij de mensen kwam, vertelde ik aan iemand die des zondags niet ter kerk had kunnen komen wat ik gezegd had, n.1. dat de kerk vol met dieven zat. Degene die ik bezocht zei prompt: Dat spreekt vanzelf, dominee, we zijn allemaal dieven. Ik antwoordde toen: Dus u bent ook een dief?

Het resultaat van mijn antwoord was, dat ik met een paar grote ogen aangekeken werd. Begrijpelijk! Want toen het op de persoon persoonlijk aankwam, kwam die anders tegenover de waarheid te staan dan toen het alle mensen gold.

Ik bedoel maar, we kunnen grif de waarheid belijden, maar als het er op aankomt, dan zijn we het heus met die waarheid niet zo eens. Want dan worden we er door vernederd. Dan worden we er door ontdekt. Dan gaat die waarheid mij zeggen hoe het nu in werkelijkheid met mij er voor staat. En dat is echt niet zo best. Laten we maar heel eerlijk zeggen: dat is slecht!

En dat moet ik nu-gaan beleven. Degenen, die door de Heilige Geest worden geleid, die leren daar ook iets van te beleven. Namelijk, dat ze voor God niet rechtvaardig zijn. Zij mogen het dan voor mensen misschien zijn, zó, dat men in zijn omgeving als onberispelijk te boek staat, maar voor God is men het in geen geval. Voor God, Die heilig is en met de minste zonde geen gemeenschap hebben kan, staat men diep schuldig.

Daar wilde de rijke jongeling niet aan. Die meende de wet Gods onderhouden te hebben van zijn jeugd af. Hij was een deugdzaam mens. Zo zag Paulus, toen hij nog Saulus genoemd werd, zichzelf ook. Hij leefde, naar zijn eigen getuigenis, naar de wet Gods onberispelijk. Doch toen was hij nog blind in geestelijke’ zaken. Toen hem de ogen geopend werden, ging hij het anders bekijken. Toen leerde hij zichzelf kennen als de „grootste” der zondaren. Toen ging ook bij hem de vraag leven: Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Hij moest voor God verschijnen. En dat moeten wij, beste vrienden, uiteindelijk allemaal. Ja, wie weet hoe spoedig. En dan zal ik op de vraag toch een antwoord moeten kunnen geven, wil ik zonder verschrikking voor Zijn aangezicht kunnen verschijnen. Want de Heere ziet niet één zonde door de vingers. Hij brengt ze allemaal in het gericht. Wij moeten eenmaal allemaal rekenschap afleggen van hetgeen in dit leven geschied is, hetzij goed of hetzij kwaad. Daarom hoop ik, dat het inmiddels voor jullie ook een vraag geworden is: Hoe zal „ik” rechtvaardig verschijnen voor God? Dan hopen we een volgende keer daar nog wat nader op in te gaan.

We nemen nu met een hartelijke groet weer afscheid.

Jullie aller vriend

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Voor de jeugd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1970

Bewaar het pand | 4 Pagina's