Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Koninkrijk Gods

DE KERK IS DE VOLKSVEBGADEKING VAN HET KONINKRIJK GODS:

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE KERK IS DE VOLKSVEBGADEKING VAN HET KONINKRIJK GODS:

(V)

Eenigen tijd geleden hebben we de verschillende gegevens uit het Oude Testament genoemd, die ons brachten tot de omschrijving van de kerk als de volksvergadering van het rijk Gods. We zouden nog doen zien, hoe ook het Nieuwe Testament op verscheidene plaatsen aldus over de kerk spreekt.

Wanneer we ons daar nu toe zetten, herinneren we allereerst aan het feit, dat het woord, hetwelk het Nieuwtestamentisch Grieksch voor' „kerk" gebruikt („ekklèsia"), gebezigd wordt onder invloed van de Grieksche vertaling van het Oude Testament. We belijden, dat de voorzienende God ook hierin heeft gewerkt ter voorbereiding van Zijn openlJaring in het Nieuwe Testament. Daarom ook achten wij het niet zonder oorzaak, dat God in de Septuaginta het woord „ekklèsia" als vertaling van het Hebreeuwsche woord „qahal" heeft doen kiezen.

Dit woord „ekklèsia" duidt de kerk aan als volksvergadering van het rijk Gods en bovendien ligt in het woord het begrip van „roepen uit": de burgers worden bijeengeroepen uit een broederen kring en uit hun oude omgeving.

Het Nieuwe Testament legt dan ook op dat „roepen" en die „roeping" van de leden der kerk nadruk: om. 8 : 30; 9 : 24 en 25; 1 Cor. 1 : 9; Rom. 11 : 29; 1 Cor. 1 : 26; vgl. ook Joh. 13 : 18; 15 : 16 e.a. De kerk is de gemeente, die door een roeping-van-boven is bijeengebracht uit de wereld. Zij vormt Gods uitverkoren volk, de door de onoverwinnelijke krachten van Zijn Woord en Geest tot Hem getrokken gemeenschap.

En deze samengebrachte gemeente is de volksvergadering van Zijn koninkrijk. Ook dat aspect van de kerk, dat reeds naar voren komt in den term „ekklèsia" zelf (zie vorig artikel), doet God ons in het Nieuwe Testament zien.

De genooten van Zijn volk worden door Hem gemaakt tot burgers van een rijk in de hemelen (Phil. 3 : 20.)

Niet Rome, niet het Jeruzalem-van-beneden, maar het Jeruzalem, dat boven is, is het centrum van dezen staat (vgl. Gal. 4:26). Daar immers resideert de thans van God aangestelde Koning Jezus Christus. Van daar worden de rijksburgers geroepen door den Geest en 't Woord van den Christus. Van daar ontvangen zij hun bevelen. De rijksburgers moeten nu zoeken de dingen, die boven zijn, waar de Christus is. Die zit aan de rechterhand van God (vgl. Col. 3:1).

Burgers van het rijk in de hemelen zijn in de nieuwe bedeeling niet slechts zij, die het bloed van Abraham in de adereH dragen. Immers het volk van God is na den Pinksterdag met een roeping, die van boven is, geroepen niet slechts uit de Joden, maar ook uit de heidenen (vgl. o.a. Rom. 9 : 24). Eertijds waren de laatsten uitgesloten van het burgerrecht Israels en vreemd aan de verbonden der belofte, maar nu zijn zij medeburgers der heiligen en huisgenooten Gods (Ef. 2:12, 19). Zij, eens niet Zijn volk, mogen nu heeten „een heilige natie, een volk Gode ten eigendom" (1 Petr. 2 : 9 en 10).

Daarom kan Paulus de in Corinthe vergaderde burgers van het hemelrijk aanspreken als „de gemeente Gods in Corinthe, de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen" (1 Cor. 1:2). De Israëlieten van de oude bedeeling zijn vaders ook van deze gemeente uit de heidenen (1 Cor. 10 : 1). En die gemeente is de volksvergadering van het rijk Gods op die plaats.

Alleen wie uit de Schriften gezien heeft, dat de kerk is het bijeengebrachte volk van het koninkrijk der hemelen, kan verstaan, dat de uitbreiding van dat rijk allereerst bestaat in het institueeren van plaatselijke kerken van Christus. Gaf Hij Zelf niet het bevel daartoe op grond van Zijn koningsbevoegdheid (Matth. 28 : 18 en 19) ? Christus bouwt Zijn kerk op het fundament van apostelen en profeten door de prediking van het koninkrijk Gods.

In het boek Handelingen komt de eenheid van kerk en koninkrijk Gods sterk naar voren. Het boek, waarvan begin en eind met uitgedrukte woorden spreken van het koninkrijk Gods (Hand. 1 : 3, 6 e.v.; 28 : 23, 31), verhaalt van de institueering van kerken van Christus. Het evangelie, waardoor de kerk wordt bijeengebracht, is het evangelie van het koninkrijk. Paulus' prediking is in dit opzicht zoo duidelijk, dat zelfs de tegenstanders — zij het met sluwe bedoelingen — haar samenvatten als de boodschap, dat Jezus Koning is (Hand. 17 : 7).

Wie uit de Schriften Heeft verstaan, dat de kerk is de vergadering van de burgers van het rijk Gods onder - de regeering van den Christus als den groeten Zoon van David, wordt niet verlegen met het feit, dat telkens in het N. T. de profetieën over de k o n i n g s-heerschappij van Davids huis worden gezien als haar vervulling erlangend in het regiment van Christus over de kerk van de nieuwe bedeeling.

In een ander verband wezen we er reeds op, dat in Hand. 4:23—31 de eerste kerkvervolging na den Pinksterdag gezien wordt als vervulling van Psalm 2, een psalm die spreekt van rebellie tegen den Heere en Zijn Gezalfde.

De aanslag op de kerk als de volksvergadering van het rijk Gods, dat thans ook het rijk van den Christus is, beteekent een zich opmaken tegen Gods heiligen Knecht Jezus, Dien Hij gezalfd heeft.

Een duidelijke toepassing van de profetieën omtrent het koninkrijk op de situatie van de kerk in de nieuwe bedeeling vinden we ook in Hand. 15 : 13 e.v.

In de vergadering te Jeruzalem zet Petrus uiteen, „hoe God van meet aan er op bedacht geweest is een volk voor Zijn naam uit de heidenen te vergaderen". Jacobus ziet in dat vergaderen van een volk Gods uit de heidenen een vervulling van de profetieën over den herbouw van de vervallen tent van David en over wat in verband daarmee zou geschieden. Christus, bij Zijn geboorte aangekondigd als de Zoon van David, die den troon van Zijn vader ontvangen zou, heeft in Zijn bevoegdheid over hemel en aarde grooter macht gekregen dan David ooit bezat. Nu ook heidenen zich tot God bekeeren en kerken uit de heidenen vergaderd worden, is daarin te erkennen de opbouw van de vervallen tent van. David. In het vergaderen van een volk uit de heidenen is te zien het uitbreiden van het rijk Grods, waarvan Davids Zoon den troon beklom. Ook dit gedeelte van Hand. 15 is o.i. niet goed te verstaan, indien men de kerk niet naar de Schrift ziet als de volksvergadering van het koninkrijk der hemelen. Dat de kerk zulks is, heeft ook de Christus Zelf ons duidelijk geleerd.

Na Petrus' belijdenis van Hem als den Christus, den Zoon van den levenden God, spreekt Hij het woord: „ Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze Petra zal Ik Mijne gemeente bouwen en de poorten van het doodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal ü de

sleutels geven van het koninkrijk der hemelen " (Matth. 16 : 18 en 19).

Christus spreekt hier als in één adem van Zijn gemeente, de kerk („ekklèsia") en van het koninkrijk der hemelen. Als Hij spreekt van Zijn „ekklèsia", gebruikt Hij in aansluiting aan de Grieksche vertaling van het Oude Testament voor Zijn volk den naam van het Israël der oude bedeeling.

Israël was immers in zijn vergadering de „qehal Jahweh", de vergadering van de burgers van het rijk Gods (zie vorig art.). Als zoodanig was het ook het huis des Heeren.

Nu reserveert de Christus den naam van „ekklèsia", „qahal", „volksvergadering" en ook dien van „huis des Heeren" voor de Zijnen. Zijn gemeente als het ware Israël is ook de ware volksvergadering van het rijk der hemelen, dat nu nabij gekomen is. De leden daarvan zijn de burgers van de „polis" daarboven. Zij hebben het burgerrecht van Israël. Hun namen staan geschreven op de hemelsche lijst van gehoorzame onderdanen van dat rijk (vgl. o.a. Luc. 10 : 20, Phil. 4 : 3, Hebr. 12 : 23).

Petrus ontvangt als ambtsdrager samen met de andere discipelen (vgl. Matth. 18 : 18) de sleutels van dat rijk. Hier komt de gedachte van de kerk als volksvergadering van het koninkrijk Gods wel heel sterk naar voren. Hier blijkt de nauwe samenhang van kerk en koninkrijk wel op zijn duidelijkst. Spreekt de Christus van beide niet met een soortgelijk beeld („bouwen" en „sleutels"), het beeld van het huis des Heeren.

Vooral bij Matth. 16 : 18 en 19, een Schriftplaats die telkens naar voren komt en komen moet bij het spreken over de verhouding van kerk en koninkrijk Gods, dienen wij, in verband m.et heel de Schrift van Oud en Nieuw verbond beide, de kerk te zien als de volksvergadering van het rijk der hemelen. De tucht der kerk is bediening van de sleutelen van het hemelrijk, vgl. ook Matth. 18 : 15 e.v. Bij de tucht is dus het burgerrecht van den staat in de hemelen in het geding. Het gaat daarbij om het kindschap van ons aller moeder, van het Jeruzalem dat boven is. Het gaat daarbij om de goederen van het koninkrijk en wel allereerst om het lid zijn van de kerk, het mogen verschijnen als gerechtigd burger in de vergadering van het volk van God.

Wat blijft er, gezien dit alles, over van de scherpe (onder) scheiding van kerk en koninkrijk Gods als twee aparte terreinen, gelijk die door Dr Westerink wordt geponeerd? Antwoord: niets.

De kerk als volksvergadering is door God gezet in het centrum van Zijn rijk. De leden ervan zijn overgehracht in het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde (Col. 1 : 13). Om hen als het ware zaad.van Abraham bekéering en zondenvergeving te verleenen is de Christus verhoogd (Hand. 5 : 31). Zij vormen op grond van Christus' verlossingswerk een koninkij'k (Openb, 1:6) en weten hier geen blijvende „polis" te hebben, maar de toekomende te moeten zoeken (Hebr. 13 : 14, vgl. 11 : 10, 13—16, Openb. 21 : 2). Ze zijn genaderd tot de stad van den levenden God, het hemelsche Jeruzalem (Hebr. 12 : 22). Ze zijn als medeburgers der heiligen geroeper., zich waardig het evangelie van Christus te gedragen (Phil. 1 : 27). Door hen, leden der „ekklèsia", wordt aan de overheden en de machten in de hemelsche gewesten verkondigd de veelkleurige wijsheid Gods (Ef. 3 : 10). Ja, terwille van hen, die het heil zullen beërven, worden de engelen uitgezonden als dienaren van het rijk Gods.

Waar God zóó Zijn gemeente heeft gemaakt: volksvergadering van het koninkrijk der hemelen, wie zal dan scheiden wat Hij samenvoegde: Zijn rijk en Zijn kerk?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's