Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dordtse Leerregels

Hoofdstuk 5. Artikel 7

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde. Ten andere vernieuwt Hij hen zekerlijk en krachtiglijk door Zijn Woord en Geest tot bekering; opdat zij over de bedreven zonden van harte, en naar God, bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart, begeren, en verkrijgen; de genade van God, Die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; Zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken.

Hoofdstuk 5 van de Dordtse Leerregels heet: Van de volharding der heiligen. De naam ‘heiligen’ betekent niet dat de gelovigen in dit leven tot een staat van volkomen heiligheid zouden komen. In de vorige artikelen wordt gezegd dat God ‘hen in dit leven niet ganselijk van het vlees en het lichaam der zonde verlost’, en dat er nog ‘dagelijks de zonden der zwakheid zijn’. Zodat zij ‘van de leiding der genade kunnen afwijken, en van de begeerlijkheden des vleses verleid worden en die volgen’. Zelfs kan het zover gaan dat zij ‘door het vlees, de wereld en den satan tot zware en ook gruwelijke zonden vervoerd worden’ en ‘de Heilige Geest bedroeven’. Gods kinderen kunnen dus diep vallen. Toch laat God het niet toe ‘dat zij van de genade der aanneming en van den staat der rechtvaardigmaking uitvallen’. Maar dat is de ene kant van de zaak. God richt Zijn gevallen kinderen ook weer op. Daarover wordt in artikel 7 gesproken. Daarbij spelen verschillende dingen een rol. Zo wordt gezegd: ‘Want eerstelijk, in zulk vallen bewaart Hij nog in hen dit Zijn onverderfelijk zaad, waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet verga, noch uitgeworpen worde.’ Met deze woorden wordt gewezen op het onverliesbaar karakter van de wedergeboorte.

Hiermee stond men lijnrecht tegenover de remonstranten. ‘Die leren: Dat het niet ongerijmd is dat de mens, zijn eerste wedergeboorte verloren hebbende, wederom opnieuw, ja menigmaal wedergeboren worde. Want dezen loochenen door deze leer de onverderfelijkheid van het zaad Gods, waardoor wij wedergeboren worden. Tegen het getuigenis van den apostel Petrus: Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad (1 Petr. 1:23)’ (Verwerping der dwalingen V,8).

In de eerste alinea van artikel 7 wordt tegen deze zienswijze stelling genomen, met een verwijzing naar wat de apostel Johannes zegt: ‘Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren’ (1 Joh. 3:9). Wij worden door het geloof wedergeboren. Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10:17). Zoals dan het zaad der wedergeboorte, Gods Woord, onvergankelijk is, zo is ook het levensbeginsel van de hemelse geboorte onsterfelijk. Zoals de wedergeboorte of bekering een vrucht is van Woord en Geest, zo worden de gelovigen die gevallen zijn, door Woord en Geest weer op hun plaats gezet. Het werk van de vernieuwing van hart en leven is niet eenmalig. Telkens wil de Heere het in hen vernieuwen. Hij die van zijn God is afgeweken, en misschien met bange vrees zich afvraagt of de Heere hem wel weer in genade wil aannemen, hoeft daar in het minst niet aan te twijfelen. God zal hem ‘zekerlijk en krachtiglijk vernieuwen’, door de onwederstandelijke kracht en werking van Woord en Geest.

Allereerst vindt die vernieuwing plaats in het hart. Maar het zal ook naar buiten toe niet zonder gevolgen zijn. Als God Zijn kind dat in de zonde is gevallen, vernieuwt, dan leidt Hij hem langs de weg van een hartelijke droefheid naar God. Bedreven zonden worden dan beleden zonden, en om het bloed van de Middelaar vergeven zonden. Het is geen droefheid om de gevolgen van de zonden, maar een droefheid om de zonden zelf. Om wat wij Hem hebben aangedaan, Jezus Christus, Die ons zozeer heeft liefgehad, dat Hij zelfs Zijn leven voor ons opofferde. Wat doen wij Hem smart aan, als wij weer datgene doen, waarvoor Hij juist moest sterven. Tegelijk blijkt dan ook dat het geloof een waar geloof is, en geen schijngeloof. In het laatste geval zijn wij te hoogmoedig om bij Christus vergeving te zoeken. Het ware geloof doet ons met een verbroken hart, met onze zonden vluchten tot het kruis, om onze zonden te leggen op het Lam van God. Enerzijds is er een verbroken hart dat het uitschreeuwt vanwege de zonden. Tegelijk is er ook een vertrouwen dat God om Christus’ wil ons uit de diepte waarin wij gevallen zijn wil oprichten. Het geloof laat zich dan vallen in de wijd uitgestrekte en uitgestoken armen van de Middelaar. Die door Woord en Geest ons ervan verzekerd dat wij vanwege de hoge prijs die Hij heeft betaald, namelijk Zijn bloed, opnieuw met God verzoend zijn. Hier is geen plaats voor de minste twijfel. Heel pastoraal, en met grote stelligheid, zeggen de Leerregels in één adem dat de gelovigen de vergeving begeren, én verkrijgen.

Hoewel dat allereerst geen zaak van het gevoel, maar van het geloof is, wordt hier gezegd ‘dat zij de genade van God, Die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen’. Het is niet meer dan vanzelfsprekend, toch zeggen de Leerregels dat zij die ‘de genade van God (…) wederom gevoelen, Zijn ontfermingen en trouw aanbidden’. Soli Deo Gloria. Alleen aan God de eer. Alle roem is uitgesloten. ‘Hij redt mij keer op keer.’ Niet omdat ik het mij waardig heb gemaakt, maar het is alleen ‘Zijn vrije gunst die eeuwig Hem bewogen heeft’. Dan zeggen wij niet dat we in een luie stoel, met onze armen over elkaar zalig worden. Degenen die bij vernieuwing door God uit hun zondeval zijn opgericht, zullen en kunnen niet anders dan ‘voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken’. Niet werken óm zalig te worden, maar omdát zij zijn zalig gemaakt (Tit. 3:5). Werken, en daarna de rust. Maar onverdiend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 2011

Kerkblad | 16 Pagina's

Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 2011

Kerkblad | 16 Pagina's