Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijbelse visie, wat is een gemeente van Christus nu eigenlijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbelse visie, wat is een gemeente van Christus nu eigenlijk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. Pothof, diaken te Hilversum

Als uitgangspunt voor mijn korte uiteenzetting over wat een gemeente van Christus nu eigenlijk is, zou ik willen nemen hetgeen de apostel Paulus in Efeze 4 ten aanzien van de eenheid en verscheidenheid in de gemeente schrijft.

Paulus beeldt daar de gemeente uit als het lichaam van Christus. Christus is het Hoofd en de gemeente is het Lichaam. Dit is een heel bekend en duidelijk beeld. Het groeit en bloeit en is krachtig. Als Paulus hier dit beeld gebruikt, zullen we dan ook alles wat het lichaam typeert in mogen brengen. Als een kenmerk van het lichaam, noemt Paulus in vers 16, dat het een welsluitend geheel is. Aangezien alles wat er in een lichaam is, zijn eigen plaats en functie heeft, is er sprake van het welsluitende, dat is het goed geordende. Een lichaam functioneert goed, wanneer elk lid van dat lichaam zijn dienst vervult.

Nu moeten we wel bedenken, dat er onderscheid bestaat tussen de meer en minder centrale functies van het lichaam, maar ondanks dat, heeft het toch alles zijn bedoeling. We kunnen dit pas goed duidelijk maken, als we de uitdrukking in haar geheel bekijken. Het is een welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van zijn geledingen. Het lichaam heeft zijn ledematen — armen en benen — het heeft spieren en bloedvaten; het heeft functies, die vervuld worden door het hart, de longen enz. Het lichaam heeft ook zijn hersenfuncties, de organen om te zien, te horen, te spreken, te tasten, te ruiken. Paulus laat ons hier zien, dat er in dat lichaam krachten verscholen liggen. En nu bezit elk lid van dat lichaam iets van die kracht. Worden de krachten van een bepaald orgaan sterker, dan neemt de betekenis van dat orgaan ook toe. We behoeven maar even te denken aan de krachten van het hart en de longen. En de kracht van zulke organen gaan we pas goed beseffen, als er iets aan deze organen gaat haperen. Meestal gaan de andere leden van het lichaam er dan ook onder lijden. Er zal dan ingegrepen moeten worden. Er moeten medicijnen worden gebruikt om het lichaam weer normaal te laten functioneren opdat elk lid van het lichaam weer zijn eigen plaats en functie krijgt. De dienst van al de geledingen is dan nodig.

Nu hoef je bij een gezond lichaam daar geen opzettelijk onderzoek naar in te stellen. Als alle leden in het lichaam goed functioneren, gaat het eigenlijk allemaal vanzelf en onopgemerkt. Zodra er echter iets niet klopt, begint de narigheid. Tevens moeten we bedenken, dat een lichaam nu ook weer niet zo veel kan hebben. Wat kan b.v. een huidinfectie een mens al plagen.

Welnu, als we denken aan de gemeente van Christus als zulk een gewoon menselijk lichaam, dan is het eerste, dat ons opvalt, dat het een welsluitend geheel is. Alles past in elkaar. Alles hoort bij elkaar. Al de leden hebben ieder hun eigen plaats en taak. Ze functioneren. De één wat meer, de ander wat minder. Maar alle leden zijn nodig in het lichaam. Ja, het lichaam, de gemeente van Christus, wordt zelfs bijeengehouden door de dienst van al zijn leden. Hoe meer kracht er in elk lid openbaar komt, des te meer zal er groei in de gemeente zijn. En nu roept Paulus de gemeente op zich in te zetten in de dienst van Christus. Ja, de opgestane Heiland heeft mensen geroepen om de leden van dat lichaam een bepaalde toerusting te geven. Men moet voor de dienst gereed worden gemaakt.

Natuurlijk is dit ook de taak van de ouderling en de predikant, maar ik dacht, dat de diaken hier een zeer bijzondere taak heeft te vervullen. Het diakenambt is één van de hulpmiddelen, die Christus aan de gemeente heeft gegeven om waarlijk gemeente te zijn. Wanneer dan ook het werk van de diaken min of meer een eigen bestaan gaat leiden, hetzij binnen of buiten het gezichtsveld van de gemeente, dan functioneert het diakenambt helemaal verkeerd. Dan kan op een gegeven moment ook de vraag opkomen: is er eigenlijk voor dat speciale werk nog wel ruimte en plaats? Ja, heeft de diaconie eigenlijk haar tijd niet gehad? Kan een ander, bijv. de overheid het niet even goed of misschien nog wel beter?

Ziet men echter het diakenambt en het diakenwerk in het rechte licht, namelijk als een instrument, om de gemeente beter aan haar doel te doen beantwoorden, dan is de eigenlijke vraag, die gesteld moet worden, niet in de eerste plaats deze of er in de toekomst nog wel een taak en werk voor de diaken zal zijn, maar veel meer deze of de christelijke gemeente in de toekomst nog wel in voldoende mate dat beeld van het lichaam van Christus zal vertonen, waarvoor het diakenambt haar is gegeven en waarvan het diakenambt ook wel eens het geweten wordt genoemd.

Christus heeft dat lichaam, om het op de juiste wijze te laten functioneren, uitgerust met allerlei gaven: gaven van kennis, van inzicht, van barmhartigheid, van uitdelen enz. Nu zijn al die gaven niet aan ieder lid van de gemeente gegeven, dat weten wij, ieder lid heeft zijn eigen gave. En onder al die gaven behoort ook de gave van het diakenambt als een instelling om bepaalde functies van dat lichaam beter te doen verlopen en tot ontplooiing te brengen.

Ik zou het vanmorgen zo willen zeggen, zoals prof. Ridderbos het enkele jaren geleden ook eens op de diaconale conferenties van onze gereformeerde ambtsbroeders heeft gezegd: „Broeders, u hebt niet alleen met arme mensen te doen, als die er nog zijn, maar u hebt met de gemeente te doen, dat is ook uw object. U moet, u moogt de gemeente als lichaam doen functioneren, de gemeenschap in dat lichaam op gang brengen, waar dat nodig is, verbindingen leggen, waar die dreigen uit te vallen. Kortom, meehelpen dat lichaam op te bouwen, zoals dat altijd weer in de Bijbel heet, te doen opstaan als het lui is, in beweging brengen als het ingezonken is: revalidatie, zou je kunnen zeggen, revalidatie van het lichaam van Christus als dienende gemeenschap, dat is de grote en de grootse taak van de diaken. En daarom behoeft eigenlijk niemand te twijfelen of er voor de diakenen nog wel een taak is.”

Eeuwenlang hebben de diakenen als hun voornaamste opdracht gezien: de ondersteuning van de financieel armen. Daar is door de invoering van de Algemene Bijstandswet grotendeels een eind aan gekomen. Hoe komt het nu, dat ruim vijf jaar na de invoering van deze wet, de diakenen, in het algemeen gesproken, er de grootste moeite mee hebben om aan de eigenlijke taak, nl. de gemeente toe te rusten tot dienstbetoon, ter plaatse vorm en gestalte te geven. Om die reden kan de totstandkoming van de Algemene Bijstandswet ook al als een zegen voor het diaconaat worden gezien, omdat de uitvoering van deze wet ons er wel toe gedwongen heeft ons weer opnieuw op onze diaconale taak en roeping te bezinnen en met deze taak en roeping daadwerkelijk ernst te maken. Toch zullen we desondanks begrip moeten opbrengen voor het feit, dat er diakenen zijn, die zich afvragen: „wat blijft er nu nog voor ons te doen, als de staat zo ver gaat in zijn zorg van de wieg tot het graf?”

Hierop zou ik het volgende willen antwoorden. We zullen vast en zeker moeten geloven dat de grote Ambtsdrager Jezus Christus ons in deze tijd door Zijn Woord en Geest de nieuwe wegen zal wijzen om als Zijn gemeente in de wereld dienstbaar werkzaam te zijn. Het zou wel eens kunnen betekenen, dat Hij ons, evenals de discipelen indertijd, opdracht geeft het net nu eens aan de andere kant uit te werpen. En we zouden dan wel eens tot de ontdekking kunnen komen, dat wat eerst een hopeloze zaak scheen, nu een zaak vol perspectieven blijkt te zijn.

Dit geloof zal een andere instelling van de diakenen mee moeten brengen. Het is niet mijn bedoeling vanmorgen te generaliseren of kritiek uit te brengen op het werk, dat tot nu toe gedaan is, maar toch kunnen we wel constateren, dat de diakenen teveel een passieve instelling bezaten, in die zin dat zij meestal afwachtten totdat de nood van de mensen hun als het ware werd voorgelegd doordat de mensen zich rechtstreeks tot hen wendden om hulp of dat dit via andere personen of instanties plaats vond. De diakenen zullen nu veel meer dan voorheen te maken krijgen met de immateriële nood en deze dient zich niet zo gemakkelijk aan. Temeer niet omdat de gemeente de diaconie nog veel teveel ziet als het instituut van de kerk, dat tot taak heeft om te voorzien in financiële noden.

De instelling van de diakenen zal actief dienen te zijn, m.a.w. zij zullen erop uit moeten om de nood in de gemeente op te sporen. Het betekent ook, dat de diakenen alles in het werk zullen moeten stellen om de gemeente duidelijk te maken wat de wezenlijke taak van het diaconaat is, nl. overal te helpen waar een mens sociaal, in de ruimste zin van het woord, in nood is of dreigt te geraken.

Het is, dacht ik, wel duidelijk, dat hiermee heel wat meer van de diakenen wordt gevraagd dan vroeger. Inplaats van het derde ambt, waarmee men bedoelde te zeggen het gemakkelijkste en minst betekenende ambt in de kerk, is het diakenambt volkomen gelijkwaardig aan de andere ambten. Het vraagt van de diakenen onder meer een creatief bezig zijn, d.w.z. de vorm, welke aan het werk gegeven moet worden, de oplossingen, welke moeten worden toegepast, liggen meestal niet voor de hand, maar zullen bedacht en gezocht moeten worden, waarbij een grondig kennen van de plaatselijke situatie een eerste vereiste is. We zullen daarbij misschien wel platgetreden paden moeten verlaten om geheel nieuwe wegen te gaan en moderne methoden toe te passen. Maar dat zal aan het diaconaat een verrassend en verfrissend element geven, waardoor de gemeente en de wereld ook leren zien wat het diaconaat in deze tijd inhoudt.

Broeders, er zou over het functioneren van het diakenambt binnen de gemeente van Christus nog heel wat meer te zeggen zijn. Ik wil tenslotte nog voor één aspect van deze zaak uw aandacht vragen.

Er wordt wel eens gezegd en ik dacht overigens terecht, dat de diakenen er zijn voor de gemeente. Maar we zullen dit wel op de goede manier dienen te zeggen. „Voor de gemeente” betekent niet allereerst: om de gemeente te verzorgen en haar te bedienen. Daar maken we de gemeente kapot mee. En zij komt dan ook op een geheel ander spoor dan Jezus ons wees, toen Hij zei, dat Hij gekomen was niet om zich te laten bedienen, maar om te dienen en dat Hij daarin nu juist een voorbeeld had achtergelaten.

„Voor de gemeente” betekent: om de gemeente als geheel te leren dienen en haar zo juist zelfstandig te maken. Als het goed is, moet het diaconaat voortdurend bezig zijn, zichzelf overbodig te maken. Diakenen zijn er niet om de gemeente het werk uit handen te nemen, maar om de gemeente haar werk te leren zien en te doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Bijbelse visie, wat is een gemeente van Christus nu eigenlijk

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1970

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's