Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Omdat u niet aan de goden overgeleverd wilt zijn?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Omdat u niet aan de goden overgeleverd wilt zijn?

De spanningsvolle relatie tussen het hedendaags humanisme en het christendom

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract In het eerste deel van dit artikel zal worden beschreven hoe er in het Humanistisch Verbond (HV), de belangrijkste humanistische organisatie in Nederland, tegen religie en in het bijzonder het christendom aangekeken wordt. Getoond zal worden hoe de visie van het HV op religie door de tijd heen aan verandering onderhevig is geweest. Een constante in deze geschiedenis is echter een kritische houding ten aanzien van geïnstitutionaliseerde vormen van religie, en een zekere voorkeur voor ongodsdienstigheid of atheïsme. In het tweede deel zal worden betoogd dat het misleidend is om het humanisme met het atheïsme gelijk te stellen, en om het christendom en het humanisme tegen elkaar uit te spelen. Het moderne humanisme is immers mogelijk gemaakt door het christelijke beamen van de mens en van het sterfelijke leven. Het geloof in de menselijke macht, wat de kern van het humanisme genoemd kan worden, hoeft niet het geloof in de goddelijke macht uit te sluiten.

humanisme, christendom, Humanistisch Verbond, antropocentrisme, idolen

1. Inleiding

In 2008 lanceerde het Humanistisch Verbond (HV) een reclamecampagne om nieuwe leden te werven. Het radiospotje dat bij die campagne hoorde, opende met de onheilspellende woorden “Het geluid van religies klinkt steeds vaker en steeds harder”, om af te sluiten met: “zonder uw steun is het humanisme aan de goden overgeleverd”. Deze reclamecampagne leverde - naast een klacht bij de Reclame Code Commissie - het HV veel nieuwe leden op (Hell 2008). Tijdens cursussen van het HV geven cursisten regelmatig aan dat deze reclamespot hen in het bijzonder aantrok, omdat zij het gevoel hebben dat religies (weer) steeds belangrijker worden en dat het humanistisch geluid dreigt te verdwijnen tussen het (letterlijke) geweld van de grote godsdiensten.1 Hun houding ten opzichte van religie is op zijn minst kritisch, maar dikwijls zijn zij ook antigodsdienstig. Het HV staat echter officieel een open houding voor ten opzichte van de godsdiensten, en omvat zelfs religieus-humanistische organisaties als De Vrijplaats. In dit artikel wordt de spanningsvolle relatie tussen het (georganiseerd) humanisme en het christendom onderzocht. In het eerste deel zal Martijn Stoutjesdijk, docent bij het Humanistisch Verbond, een inkijkje verschaffen in de dagelijkse (cursus)praktijk van het HV, en het officiële religiestandpunt daarvan. Daarnaast zal een korte ontwikkeling van de houding van het HV richting godsdiensten geschetst worden. Hij zal laten zien dat het HV altijd een kritische houding ten opzichte van de (geïnstitutionaliseerde) religies heeft voorgestaan, en zich dikwijls als ongodsdienstig (atheïstisch), of zelfs antigodsdienstig heeft geprofileerd.

In het tweede deel zal Roshnee Ossewaarde-Lowtoo betogen dat het misleidend is om het humanisme – dat wil zeggen, het geloof in het menselijke vermogen en het bijhorende ideaal van karaktervorming en beschaving – met het secularisme of atheïsme gelijk te stellen. Een humanisme zonder God als de bron van menswording is mogelijk in onze tijd. Zij wordt vaak aangeduid als een “antropocentrisch humanisme” – op de mens gericht zonder niet-menselijke werkelijkheden in acht te nemen. Echter, zij moet met de christelijke menswording concurreren. Deze menswording wordt als theosis (deïficatie) – ofwel, de roeping om meer op God te gelijken – aangeduid. Dit humanisme is een “religieus humanisme” – op de mens én God gericht. Een relevante vraag die in dit debat gesteld dient te worden betreft de mate van menselijke volheid die te bereiken valt in dit menselijke leven. Met andere woorden, de strijd over het ware humanisme is een reactie op het vraagstuk omtrent de mens en zijn (haar) hoogste roeping hier en nu. Het antropocentrische humanisme berust op naturalistische of materialistische veronderstellingen die verre van evident zijn (Taylor 2007: 562). Maar de moderne mens wordt juist aangemoedigd om zulke veronderstellingen te betwijfelen en geen goden te vereren.

2. Het Humanistisch Verbond en het christendom

In het basisdocument Eigentijds Humanisme (2010) worden kort de uitgangspunten beschreven van het levensbeschouwelijk humanisme van het HV. In dit manifest wordt gesproken over het “ongodsdienstig karakter” van het humanisme: “Humanisten geloven in de kracht van mensen en beroepen zich niet op een goddelijke openbaring of goddelijk ingrijpen. Wij denken dat alle levensbeschouwingen en religies een menselijke oorsprong hebben - en daarmee open staan voor duiding en kritiek” (2010: 2). Hiermee geeft het HV een redelijk duidelijk (daarover later meer) geluid af - zij is in ieder geval ongodsdienstig. Wie echter de geschiedenis van het HV bekijkt ziet dat de relatie met religie zeer verschillend is beleefd. Zo is één van de eerste organisaties die zich aansluit bij het net opgerichte (1946) HV het Amersfoortse RHV, ofwel Religieus Humanistisch Verbond (De Vries 2005: 1-2).2 Om aan zowel hen, als andere religieuze humanisten binnen het HV tegemoet te komen luidt het in de eerste beginselverklaring van het HV dat een geloof in een persoonlijke godheid wordt afgewezen, maar de mogelijkheid inspiratie te vinden in een ‘kosmische samenhang’ erkend wordt. Jaap van Praag, oprichter van het HV en jarenlang voorzitter van de vereniging, vindt het belangrijk ruimte te houden voor het religieuze3 en ziet een groter gevaar in “geestelijk nihilisme” dan in de godsdiensten (Humanistische Omroep 2005 (1981) en Boelaars 1997: 121-124). Wel vindt hij de mogelijkheid kritiek te uiten op (geïnstitutionaliseerde vormen van) religies van groot belang. Verder bevestigt hij dat het HV in de eerste plaats ongodsdienstig is. Dat wil volgens hem echter niet zeggen dat mengvormen tussen humanisme en godsdienst niet zouden kunnen bestaan. Van Praag stelt zelfs dat het denkbaar is dat wat zich via de menselijke vermogens openbaart “van Godswegen gegeven [zou] kunnen zijn en God zelf zich daarin [zou] kunnen openbaren” (1978: 79).

Na deze beginperiode, waarin er enige ruimte was voor godsdienstigheid binnen het HV, blijken in 1973 de tijden veranderd te zijn. Onder invloed van emancipatie en democratie wordt de verwijzing naar de kosmische samenhang uit de beginselverklaring geschrapt (Kuijlman 2004: 48-49). Deze verklaring stelt: “Het humanisme is de levensovertuiging die probeert leven en wereld te begrijpen uitsluitend met menselijke vermogens” (cursivering van de auteur).

Deze meer antigodsdienstige tendens lijkt zich enige tijd te stabiliseren totdat - tot verrassing van velen - de Ledenvergadering in 2002 besluit dat religieuze inspiratiebronnen passen binnen een humanistische levensovertuiging. Zo sluiten in 2003 de Alevieten4 (Hak Der, Federatie van Alevitische Gemeenschappen) zich aan bij de Humanistische Alliantie (De Vries 2005: 3). In 2009 maakt het bestuur van het HV bij monde van Esther de Wit, beleidsmedewerker aan het hoofdkantoor, de balans op in het ledenblad HUMUS. Zij schrijft dat “het HV-humanisme niet te reduceren valt tot atheïsme”. Niet-godsdienstigheid is “geen beleidsdoel of na te streven waarde [...] Daarbij meent het HV dat religieuze argumenten een gerechtvaardigde plek in het politieke en publieke debat hebben.” (2009: 6-7). Wel ruimt het HV, zoals eerder onder Jaap van Praag, een belangrijke plaats in voor godsdienstkritiek en ziet het zich als taak zich te verzetten tegen dogmatische en intolerante vormen van godsdienstigheid. Hoewel in de inleiding van het artikel het predicaat “inclusief humanisme” van Peter Derkx aangehaald wordt - waarbij de gedachte is dat humanistische kerngedachten zich ook binnen religieuze organisaties kunnen manifesteren (2008: 79-64) – vermijdt De Wit het om de houding van het HV richting religie met een term te benoemen. In haar conclusie stelt ze dat de strategie van het HV is om juist alle polen (atheïstisch, spiritueel, inclusief-humanistisch) te incorporeren.

Het kan waardevol zijn om deze houding - hoe ambivalent wellicht ook - te vergelijken met humanistische organisaties in het buitenland. In een dissertatie uit 1994 vergelijkt John Mitchell McTaggart het Nederlands georganiseerde humanisme met dat in Canada. McTaggart neemt waar dat het Canadees humanisme sterk antireligieus is, terwijl het Nederlands humanisme meer (hij gebruikt de term wel) inclusief van aard is. Hij verklaart dit vanuit zowel de geschiedenis van beide bewegingen, als de wijze waarop deze georganiseerd en gesubsidieerd werden en worden. Het Nederlands HV bouwt voort op een lange traditie van humanisme in Nederland, die ontstond met Erasmus, en waarbinnen religieuzen altijd een plaats hebben gehad. Het Canadees georganiseerd humanisme komt voort uit, zoals hij het zelf beschrijft, de militante antiklerikale beweging van de Britse rationalisten (zie ook Gasenbeek & Winkelaars 2007: 25-27). Daarnaast is er een belangrijk verschil in organisatie. Waar het Nederlands humanisme erin slaagde dezelfde rechten te verwerven als de godsdienstige zuilen, is daar in Canada nooit sprake van geweest. Vooral de publieke financiering van het Nederlands humanisme, die een gelijkstelling met de religieuze organisaties betekende, zorgde ervoor dat het Nederlands humanisme zich meer tolerant ten opzichte van die religies ontwikkelde: “Along with the confessional pillars, humanists in the Netherlands were able to secure financial assistance from the state, encouraging an inclusive, non-confrontational ideological foundation for Dutch humanism” (1994: iii).

Terug naar de cursuspraktijk.5 Hoewel er in het voorgaande vooral gesproken werd over godsdienst in het algemeen, hebben de meeste cursisten met name persoonlijke ervaring met het christendom. Het HV heeft een sterk vergrijsd ledenbestand (Drayer 2006); veel cursisten stammen dan ook nog uit een generatie waarin het christelijk geloof nog alomtegenwoordig was. De ervaringen met het christendom verschillen echter enorm. Waar sommigen aangeven (gematigd) positief te kijken naar het christendom - het heeft hen bijvoorbeeld een waardering geleerd voor waarden en normen - is er voor anderen sprake van een radicale en pijnlijke breuk. Een oudere cursist, die vroeger ouderling was geweest in een gereformeerde kerk, vertelde mij dat zijn “uit de kast komen” - zoals hij het zelf omschreef - bijzonder heftig was geweest; bijna zijn gehele (christelijke) familie en vriendenkring had hem de rug toegekeerd. En waar sommigen menen dat een gesprek met het christendom relevant en nuttig kan zijn (zie gespreksorganen als Roravolere in Rotterdam, tussen religies en het humanisme), voelen anderen veel meer voor een radicalere, antigodsdienstige politiek. Zij zien bijvoorbeeld de Utrechtse atheïstische filosoof Floris van den Berg als hun voorbeeld. Zowel voor het beleid, als voor de cursisten van het HV geldt dus dat er van een zekere ambivalentie richting het christelijk geloof sprake is. Een constante is echter het feit dat de omgang met christendom en religie in het algemeen hoog op de agenda staat. In de introductiecursus humanisme die ik geef is één van de vier avonden geheel aan dit thema gewijd, met besprekingen van denkers als Nietzsche en Eduard Douwes Dekker, maar ook Kant en Newton. Een nieuwe impuls aan het religiedebat binnen het HV wordt bovendien geleverd door de steeds belangrijker wordende rol van de islam, die door veel cursisten gezien wordt als een nieuwe en meer relevante bedreiging voor verworven vrijheden en rechten. Daar waar voor veel cursisten het christendom eigenlijk in het huidige tijdsbestek niet echt belangrijk meer is, belichaamt de islam voor hen een dreiging waaraan ze zeker niet overgelaten willen worden.

3. Het humanisme van het christendom

Het humanisme, zoals geschetst hierboven, is een veelzijdig begrip en fenomeen in Nederland. Veelbetekenend is de oscillerende houding van het HV tegenover religie in het algemeen, en het christendom in het bijzonder, want deze laat zien dat het humanisme zoals omarmd door het HV niet noodzakelijkerwijs atheïstisch is. Het bekrachtigen van het menselijke vermogen hoeft niet ten koste te gaan van de idee dat God achter dit menselijke vermogen staat of dat religieuze tradities bronnen van kracht en inspiratie kunnen zijn. Uiteraard is deze redenering zinloos als God slechts het verzinsel van de menselijke geest (rede) is. Echter, de humanisten die zich tegen religies verzetten zijn doorgaans geen ‘militante atheïsten’, maar verdedigen in de eerste plaats de menselijke vrijheid tegen de dictatuur van kerken en politieke instituties die naar ‘God’ en ‘Openbaringen’ verwijzen om hun standpunten te legitimeren. Dit was de strijd van de eerste christenen die de Romeinse politiek ontdeden van haar sacrale karakter, en daarmee het onderscheid tussen de ware God en idolen maakten. Veel later zouden de ‘deïsten’ een gelijkaardig verzet laten zien. Deze geloofden wel in God en het hiernamaals, maar niet in een interveniërende God die zich met de geschiedenis bemoeit. Maar dit deïstische humanisme kan zich in een expliciet atheïstisch humanisme omzetten. In dit laatste geval wordt de nadruk uitsluitend gelegd op de menselijke krachten (de rede). Andere krachten worden ontkend. Zowel het deïstische humanisme als het atheïstische of seculiere humanisme, zo zal ik laten zien, zijn zijtakken van een meer integraal, christelijk humanisme; echter, zij berusten op betwistbare theologische en filosofische veronderstellingen. Zij veronderstellen namelijk twee gescheiden en objectiveerbare werkelijkheden – ‘God’ en ‘mens’ – die tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden. In het christelijke humanisme, daarentegen, is de mens ‘van binnenuit’ gerelateerd aan, en afhankelijk van, God.6 Deze mens is ‘poreus’ en in staat om zichzelf om te vormen door uit bronnen buiten zichzelf te putten. Daarom is God – welbegrepen – geen belemmering voor de menselijke vrijheid, maar, integendeel, degene die haar mogelijk maakt. Pas op voor de goden, waarschuwt het HV. Behalve de angst voor het geweld van religies, is er hier een afkeer van bijgeloof en vooroordeel. Het ideaal van de Verlichting wordt hier aangehaald. De Verlichting, echter, is niet in de 17e of 18e eeuw begonnen. De Verlichting, of de verlichte rede (of geest), is een kernbegrip in het platonische en stoïcijnse denken, in het hindoeïsme en het boeddhisme, en in het joodse en christelijke monotheïsme. De (hellenistische) filosofie en het monotheïsme worden daarom aangewezen als de twee bronnen van deze (oude) verlichting. Wel moet gezegd worden dat beiden behoorlijk “intellectualistisch” zijn.7 Het volk (in de niet denigrerende zin van het woord), waar en wanneer dan ook, heeft altijd verschillende goden en heiligen naast de enige almachtige God gehad. In een beroemd (of berucht) gesprek vraagt Socrates Eutyphroon of hij echt gelooft dat de goden vreselijke vij andigheden koesteren en oorlog voeren (Plato 1992: 15 (6b-c)). Maar ook de profeten worden als verlichtingsdenkers gezien omdat zij hun medemensen proberen te bevrijden van leugens en idolen, omwille van de ene God (Waarheid of Eros, in de filosofie). “De ondergang van idolatrie”, geven Max Horkheimer en Theodor Adorno (2002: 89) aan, “is een noodzakelijk gevolg van het Joods monotheïstische verbod op mythologie”. En de moderne verlichting is volgens hen een “geseculariseerde variant” van dit joodse monotheïsme. Joseph Ratzinger (2002) verwoordt dezelfde redenering wanneer hij zegt dat Socrates en de profeten “de overwinning van de rede over bijgeloof” vertegenwoordigen. De Genesis-verhalen bijvoorbeeld, legt Ratzinger (1995: 12) uit, dienen om de oude oorsprongsmythen te bekritiseren. De materiële en spirituele wereld is niet meer de vrucht van brute krachten, maar de gewilde en geliefde schepping van een God die niet samenvalt met Zijn schepping.

Het gemeenschappelijke tussen Socrates en de profeten, aan de ene kant, en de vroege christenen, aan de andere, volgens Ratzinger, beter bekend als Benedictus XVI (2008), ligt in hun gedeelde “diepe en zuivere religieuze gevoeligheid”. Of dit werkelijk het geval was (of niet), doet er wat de vroege christenen betreft niet toe. Dit ideaal kan, hoe dan ook, niet ontkend worden. Deze socratische en monotheïstische demythologisering heeft tot de onttovering van de wereld geleid, wat een bevrijding van het “bijgeloof” in allerlei geesten en demonen heeft betekend. Het moderne verlichtingsproject, op soortgelijke wijze, beoogt mensen van hun angsten te bevrijden en om hen meesters van hun lot en van de natuur te maken. De verantwoordelijkheid (en plicht) van elk individu om zijn/haar leven in eigen handen te nemen kan worden gezien als de kern van het moderne humanisme. Vandaar het “geloof in eigen kracht”. Dit laatste lijkt “natuurlijk”, maar zo vanzelfsprekend is het niet: het geloof in eigen kracht is in de eerste plaats een vertrouwen dat wij niet door onzichtbare krachten worden geleid. Het is nauw verbonden met het joodse en christelijke geloof (vertrouwen) dat de wereld door een betrouwbare God geschapen is, en wij er alleen daarom op kunnen vertrouwen dat ons denken niet door een “kwade geest [mauvais génie]” wordt beheerst (Descartes 1825: 50; Pascal 1954: 1205; Geach 2001: 29-30).

Het is op zich verrassend dat de reclamespot van het HV mensen aanspreekt aangezien het verbod op idolatrie ook (vooral) geldt voor het religieuze humanisme. Kiezen de nieuwe leden “voor de mens”? Maar wat betekent dit als de mens slechts een samenstelling van moleculen en neuronen, of gewoon een wrede aap is? Wat valt hier te bewonderen? Maar misschien veronderstellen zij meer dan zij expliciet verwoorden, namelijk, een beeld van de mens dat afgeleid is van het joods-christelijke beeld van de mens. De mens, geschapen naar Gods beeld, is een onbeschrijfbare en onmeetbare waardigheid toebedeeld. Gegeven de al te vaak bewezen wreedheid van ditzelfde wezen lijkt deze vermeende edelheid absurd. In het christelijke denken wordt er met dit spanningsveld rekening gehouden: de mens is angstaanjagend en toch “is er niets boven de menselijke ziel behalve God” (Maritain 1986: 8). Het beeld van God dat elke mens draagt vervaagt wanneer hij zich voor datgene waarvan hij een beeld is afsluit. De aanstootgevende term ‘zonde’ wijst in de allereerste plaats naar deze verbroken relatie. Deze relatie is “ontologisch” van aard, dat wil zeggen, God en de mens zijn van binnen uit gerelateerd aan elkaar. Dit is prachtig verwoord door Augustinus (1924: III, 6, 11) wanneer hij zegt dat God “interior intimo meo et superior summo meo“ – is, “dieper dan mijn binnenste en hoger dan mijn hoogste”. De christelijke menswording (theosis) heeft deze God als maat. Hoewel er theoretisch gezien geen voller humanisme is dan dit humanisme – want de mens wordt verheven boven zichzelf (mits wij aannemen dat God geen “illusie” is) – heeft het zich slechts beperkt gemanifesteerd in de geschiedenis van het christendom. En dit niet alleen omdat de verleiding van de macht altijd te groot is geweest, maar vooral omdat God een idee – waarin de mens kan geloven en niet geloven – of een rechter werd in plaats van een bron van de menswording. Bepaalde ontwikkelingen in de theologie en filosofie van de 13e en 14e eeuw hebben deze verschuiving in de hand gewerkt. Waar ik op doel is het nominalisme van Willem van Ockham (ca. 1287-1347) waarin de onafhankelijkheid of autonomie van God zwaar werd benadrukt om Zijn soevereiniteit te beschermen. Ironisch genoeg echter, heeft dit de weg voorbereid voor de scheiding tussen God en mens, en uiteindelijk voor het verdwijnen van de eerste (Bastaire/Bourg/Roch 2010: 97; McMichael 2006: 36: Lubac 1998: xxxv). Het is in dit polaire veld dat een atheïstische vorm van humanisme, aangeduid als het “exclusieve humanisme” (Taylor 2007) is ontstaan. Daarna heeft de westerse mens, in navolging van Descartes, geleerd in termen van subject en object – en dus God versus een objectieve, autonome natuur of autonome mens – te denken en spreken.

Als de natuur en de mens als afgebakende entiteiten worden gezien, is het niet zo vreemd dat alle “interventie” van God als bemoeienis wordt gezien. Deze zienswijze is terug te lezen in de hierboven geciteerde zelfbeschrijving van het HV: “humanisten geloven in de kracht van mensen…”. Het is verre van evident dat het hier om een atheïstisch manifest gaat. Want het hadden net zo goed de woorden van René Descartes, Francis Bacon, Thomas Hobbes, Denis Diderot, Voltaire, of Jean-Jacques Rousseau kunnen zijn, dat wil zeggen, van de Verlichtingsdenkers die een “natuurlijke” (c.q. in overeenstemming met de rede) godsdienst onderschreven.8 Deze denkers werden/worden vaak als “deïsten” bestempeld. Of zij altijd blij waren met deze nieuwe (beschuldigende) titel is een andere vraag. In elk geval zijn de ideeën van een Schepper, van een onpersoonlijke voorzienigheid (natuurlijke en/of morele orde) en van het hiernamaals terug te vinden in hun werken. Zij konden nog steeds bidden uit dankbaarheid, hopen dat voorbij dit aardse bestaan nog leven is, en waren zeker niet allemaal materialisten. Immanuel Kant (1988: 74), wiens werken een onbetwistbaar piëtisme ademen, benadrukt dat zich oriënteren in het denken geen openbaring of traditie vereist, maar slechts “de eigenlijke zuivere menselijke rede”.

Kant is een beetje de laatste der Mohikanen en wordt daarom ook door Taylor als de voorloper van het exclusieve humanisme gezien (Taylor 2007: 312). Het dominante begrip van het humanisme vandaag in Nederland is een seculier humanisme waarin God geen plaats heeft. Ooit zou het pleonastisch zijn geweest om van een 'christelijk' humanisme te spreken want de christelijke religie is intrinsiek (in zichzelf) een humanisme; zij is het humanisme waaruit het exclusieve humanisme is ontstaan. Maar kunnen wij mensen verwijten dat zij dit vergeten zijn wanneer het christelijk tafereel er vaak één van geweld, gezagsmisbruik, immanentisme en moralisme is geweest? Echter, het mag niet vergeten worden dat Nietzsche gelijk heeft gehad: een tijdperk van ideologieën is begonnen na het verval van het (kunstmatige) eenheidsstichtend beginsel “God”. Seculiere humanisten zijn zich vaak bewust van het geweld dat wordt gepleegd in de naam van God, maar geloven dat seculiere ideologieën en mythen tot het verleden behoren. Daardoor wordt een simplistisch (en naturalistisch) mensbeeld verondersteld. Het ontkennen van een authentiek religieus verlangen werkt ideologieën en terrorisme in de hand, want de mens zal genoegen moeten nemen met idolen ter vervanging van God. Er is, meen ik, genoeg wat op het spel staat om ons te dwingen tot het bouwen van bruggen naar elkaar toe.

4. Conclusie

In dit artikel hebben we eerst gekeken hoe het HV, als hedendaagse georganiseerde vorm van humanisme in Nederland, zich verhoudt ten opzichte van de religies, en in het bijzonder het christendom. We hebben gezien hoe het religiestandpunt van het HV in de twintigste en vroeg eenentwintigste eeuw aan verandering onderhevig is geweest, maar dat de vereniging zich vaak (en bewust) gepositioneerd heeft tegenover en als alternatief voor de godsdiensten – zoals ook in de tekst van de radiospot maar al te duidelijk te horen was. In deze verdeling is het vooral het christendom versus het humanisme. In het tweede deel laten we echter zien dat het christendom zelf als een humanisme begrepen kan worden, en dat een niet-christelijk humanisme ontstaan kon omdat God een niet-interveniërende, soevereine en autonome God werd. Niettemin is dit humanisme nog steeds afhankelijk van een mensbeeld dat grotendeels uit de joods-christelijke tradities afkomstig is. De nadruk op Verlichting en op het overwinnen van bijgeloof is een socratisch en monotheïstisch erfgoed. Het verbod op idolatrie is wellicht een vruchtbare grond voor wederzijds begrip tussen christenen en (ongodsdienstige) humanisten. Maar een ‘nee’ moet in evenwicht gehouden worden door een ‘ja’. Als deze ja een ja op de liefde is – denk bijvoorbeeld aan de atheïsten Auguste Comte en Ludwig Feuerbach – kan zelfbeschikking niet meer het hoogste doel zijn, want de liefde en de soevereine autonome Ik gaan niet goed samen. En weliswaar wordt het dan mogelijk om over religieuze werkelijkheden – waarin het deelnemen aan Gods omvormende liefde zo centraal staat – te praten zonder ze steeds maar weer als “illusies” (Philipse 2007: 192) te willen bestempelen.

Drs. M. (Martijn) Stoutjesdijk is promovendus op het gebied van vroegrabbijnse en vroegchristelijke parabels aan de Universiteit Tilburg en cursusleider voor het Humanistisch Verbond. E m.j.stoutjesdijk@uvt.nl

Dr. R. (Roshnee) Ossewaarde-Lowtoo promoveerde recentelijk aan de Tilburg University op een onderzoek naar de filosofische-theologische antropologie waar het christelijke humanisme op berust. E roshneeossewaarde@gmail.com


Literatuur

Augustinus, A. (1924). Belijdenissen. Hilversum: Paul Brand.

Bastaire, J., Bourg, D., Roch, P. (2010). Crise écologique, crise des valeurs?: défis pour l’anthropologie et la spiritualité. Genève: Labor et Fides.

Benedictus XVI. (2008). Lecture at the University of Rome La Sapienza. [24 juni 2015].

Bequette, J. P. (2007). Christian Humanism: Creation, Redemption, and Reintegration. Lanham MD: University Press of America.

Bijbel, de. (1992). Willibrord vertaling. Katholieke Bijbelstichting.

Boelaars, B. (1997). De kostbare mens. Inleiding tot het humanisme. Amsterdam: Uitgeverij de Arbeiderspers.

Derckx, P. (1998). Het humanisme van H.J. Pos. Metafysica tegen nationaal-socialisme en kapitalisme. In P. Derckx et al. (red.), Voor menselijkheid of tegen godsdienst? Humanisme in Nederland, 1850-1960. Hilversum: Verloren.

Derckx, P. (2008). Inclusief humanisme. Tijdschrift Geestelijke Verzorging 50, 59-64.

Descartes, R. (1825). Méditations métaphysiques. Paris: Antoine-Augustin Renouard.

Drayer, E. (2006). Interview: ‘Humanisten zijn weer hard nodig’. Trouw. 5 april 2006.

Gasenbeek, B., Winkelaar, P. (2007). Humanisme. Kampen: Kok.

Geach, P. (2001).Truth and Hope. Notre Dame IN: University of Notre Dame Press.

Hell, L. (2008). RCC wijst klacht radiospot Huma¬nistisch Verbond af. [24 juni 2015].

Horkheimer, M., Adorno, T. (2002). Dialectic of Enlightenment: Philosophical Fragments. Stanford: Stanford University Press.

Humanistische Omroep (2005). Portret van Jaap van Praag (compilatie beeldmateriaal uit 1980; oorspronkelijke uitzending op 17-4-1981).

Humanistisch Verbond (2010). Eigentijds humanisme. Geraadpleegd 24 juni 2015 via

Kant, I. (1988). Wat is Verlichting? Kampen: Kok Agora.

Kuijlman, W. (20043). Een mantel met sterren. Religieus humanisme in het Humanistisch Verbond. Utrecht: Het Humanistisch Archief.

Lubac, H. de (1998). The Mystery of the Supernatural. New York: Herder & Herder.

Maritain, J. (1986). Christianity and Democracy and The Rights of Man and Natural Law. San Francisco: Ignatius Press.

McMichael, R.N. (2006). Walter Kasper’s Response to Modern Atheism: Confessing the Trinity, Peter Lang.

McTaggart, J.M. (1994). Organized Humanism in Canada and the Netherlands: a Socio-Historical Comparison. Dissertatie McMaster University.

Nietzsche, F. (1997). Afgodenschemering, of Hoe Men met de Hamer Filosofeert. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Nietzsche, F. (1999). De Vrolijke Wetenschap. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Nietzsche, F. (2000). De Geboorte van de Tragedie of Griekse Cultuur en Pessimisme. Amsterdam: De Arbeiderspers.

Pascal, B. (1954). OEuvres complètes. Paris: Gallimard.

Philipse, H. (2007). Atheïstisch manifest en de onredelijkheid van religie. Amsterdam: Bert Bakker.

Plato (1992). The Trial and Death of Socrates: Four Dialogues. New York: Dover Publications.

Praag, J.P. van (1978). Grondslagen van Humanisme. Inleiding tot een humanistische levens- en denkwereld. Amsterdam: Boom.

Praag, J.P. van (2004). Humanisme en religie. In W. Kuijlman, Een mantel met sterren. Religieus humanisme in het Humanistisch Verbond. Utrecht: Het Humanistisch Archief, 66-73 (oorspronkelijk gepubliceerd in Rekenschap 28:1 (1981)).

Ratzinger, J. (1995). ‘In the Beginning…’: A Catholic Understanding of the Story of Creation and the Fall. Grand Rapids MI: William B. Eerdmans Publishing Company.

Ratzinger, J. (2002). Self-Presentation of His Emi¬nence Card. Joseph Ratzinger as Member of the Pon¬tifical Academy of Sciences. [3 oktober 2014].

Taylor, C. (2007). A Secular Age. Cambridge MA: The Belknap Press of Harvard University Press.

Vries, I. de (2005). Religieus humanisme: vreedzame samenklank of contradictio in terminis. Lezing uitgesproken tijdens inspiratiedag Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB.

Wit, E. de (2009). Het Humanistisch Verbond, atheïsme en religie. HUMUS (ledenblad HV) 3, 6-7.


1 In dit artikel worden de termen ‘religie’ en ‘godsdienst’ als inwisselbaar gebruikt.

2 Zie ook de figuur van filosoof Henk Pos, die als religieus humanist van 1946 tot 1950 deel uitmaakte van het hoofdbestuur van het HV (Boelaars 1997: 126, zie ook Derckx 1998).

3 Waarbij hij dikwijls met “religieus” een meer op beleving gericht (“spiritueel”) humanisme bedoelt (zie bijvoorbeeld Van Praag 2004: 66-73).

4 Een mystieke stroming binnen de islam.

5 De ervaringen uit de cursuspraktijk die ik hier beschrijf zijn uiteraard anekdotisch van aard en niet gebaseerd op breed (kwantitatief) onderzoek. Omdat ik al ongeveer tien cursussen heb gegeven in acht afdelingen van het HV, verspreid over vier provincies in Nederland, denk ik desalniettemin dat deze ervaringen een redelijke impressie vormen van de wijze waarop hedendaagse leden van het HV denken over religie in het algemeen en het christendom in het bijzonder.

6 Het christelijke humanisme is veel ouder dan het middeleeuwse, Renaissance-, Verlichtings- en hedendaagse humanisme ondanks het feit dat het woord zelf pas in het 19e-eeuwse Duitsland is ontstaan. Het middeleeuwse humanisme wordt vaak vergeten in de geschiedschrijving. Wij kunnen echter denken aan Franciscus van Assisi, Thomas van Aquino, Bonaventura van Bagnoregio en Johannes Duns Scotus (Bequette 2007: 23). Het is waar dat deze mensen zelfbeschikking niet als de hoogste roeping van de mens beschouwden, maar het is de vraag of dit kenmerkend voor het humanisme hoort te zijn.

7 Wij hoeven slechts aan Erasmus’ afkeer van allerlei volksgewoonten te denken om de kloof tussen een intellectuele-culturele elite en de volkscultuur te beseffen.

8 Veel moeite wordt soms gedaan om te laten zien dat deze denkers, ondanks hun expliciete religieuze taal en verwijzingen naar God, in feite atheïstische humanisten waren. Wij kunnen ons afvragen of het integer is om te pretenderen dat wij achter de woorden kunnen lezen (of deze denkers beter dan zichzelf kunnen begrijpen, of hun onderbewustzijn hebben doorgrond). Waarom zou deze interpretatie geen projectie zijn?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2015

Radix | 80 Pagina's

Omdat u niet aan de goden overgeleverd wilt zijn?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2015

Radix | 80 Pagina's