Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het Zeeuwsche X^ri^/d!^ schreef Ds. Laman over de voorbede der gemeente:

Eucharius Kundig verhaalt in zijn »Ervaringen aan ziek-en sterfbedden« het volgende: sEen lieve zieke, die veel leed, en daarbij meestal zeer gedrukt was, vroeg mij, toen ik baar op een zekeren Maandagmorgen bezocht: «Heeft men gisteren voor mij gebeden»? »Hoe komt ge daaraanc? hernam ik. «Antwoord mij eerst op mijne vraagc, sprak zij. Ik bekende haar toen, dat ik bij mijn ­ laatste bezoek vergeten had haar te vragen, 'ol zij de voorbede der gemeente wenschte, en dat ik geloofde in haren geest gehandeld te hebben, als ik het deed. »Gij hebt goed gedachta, sprak sij vriendelijk, »en ik heb de kracht ervan ondervondend. Gisteren, toen de gemeente in gebed was, kwam er vrede over mij, 'ea mijn bedroefd hart werd verheugd met een vreugde, die ik nog nimmer ervaren had, «Vanwaar date, vroeg ik mijzelve af, en plotseling kwam de gedachte bij mij op: «men heeft in de kerk voor u gebeden«!

De kracht der voorbede ondervond ik ook bij een vrouw uit onze gemeente, die een langdurige ziekte had, Gods Woord en het gebed van zich wees, en niets van sterven wilde hooren; mijne bezoeken en vermaningen waren vergeefsch. Op verzoek van een vroom familielid werd er in de gemeente voor de zieke gebeden; — en zie! aan den avond van den Zondag, waarop dat geschiedde, vroeg zij, dat men haar een lied over het sterven zou voorlezen en van dat oogenblik af tot aan haren dood toe, die eenige weken daarna volgde, kon men haar niet genoeg voorlezen of met haar bidden.

Deze ervaringen van Eucharius Kundig zouden gemakkelijk met vele kunnen worden vermeerderd. De beteekenis van de voorbede der gemeente kan niet licht te hoog geschat worden. Wij weten, dat het gebed van een rechtvaardig veel vermag. Maar boeveel vermag dan niet het gebed van vele rechtvaardigen, die zich vereenigen om met smeekingen het aangezicht des Heeren te zoeken.

Twee dingen zijn hier evenwel zeer noodig.

Vooreerst behoort er te wezen behoefte aan de voorbede der gemeente. Nooit mag deze voorbede welstaanshalve worden gevraagd, omdat het de gewoonte is en anderen het ook doen. Het verzoek moet voortvloeien uit een ernstige begeerte naar ondersteuning in het gebed. En deze begeerte naar ondersteuning wordt alleen gevonden bij diegenen, welke zelf biddend werkzaam zijn. Nimmer kan de voorbede der gemeente het eigen gebed vervangen. De biddende Mozes werd door Aaron en Hur ondersteund. Maar de bijstand van Aaron en Hur ontsloegen hem niet van den arbeid des gebeds. Alleen wie zelf biddend werkzaam is, die kan ook in waarheid behoefte hebben aan de voorbede der gemeente. Want door die voorbede der anderen gevoelt men zich in zijn eigen bidden gesterkt. Dit is de verborgenheid van de gemeenschap der heiligen. Het is voor een biddende ziel zulk een troost en sterkte, als zij weet: er wordt voor mij gebeden! En die troost is zoo noodig! We gevoelen onder het bidden zoo menigmaal de kleinheid onzer persoonlijke kracht in het uitstorten onzer smeekicgea. We zouden dikwijls zooveel warmer, dringender, bezielder willen bidden, dan wij bij machte zijn het in sommige oogenblikken te doen. Het is zoo opmerkelijk, dat juist de oprechte bidders het meest behoefte gevoelen aan de voorbede van anderen. Het verraadt ­ daarentegen een Fartieesche hoovaardij, wanneer men meent, vanwege het eigen gebed, de voorbede van anderen te kunnen ontberen.

Aan den anderen kant behoort echter ook de gemeente, welke de voorbede doet, in dit werk haar hart te leggen. Haar voorbede behoort werkelijk voorbede te wezen. Het is niet genoeg te luisteren, hoe er door den dienaar op den kansel voor dezen en genen gebeden wordt, maar ze moet meebidden, haar smeeking paren aan de zijne. Dan zal men ook thuiskomende niet zeggen: de dominee heeft voor dezen en dien gebeden! maar: wij hebben gebeden voor dezen en dien! Het is goed, dat men aandachtig luistert naar hetgeen er gebeden wordt. Uitnemend! Het is in allen gevalle beter dan droomen en slapen onder het gebed, zooals sommigen, helaas, de onheilige gewoonte hebben. Maar er moet méér geschieden. Er moet meegebeden. Des dienaars woorden moeten onze woorden worden; zijn smeekingen onze smeekingen. Niet een lijdelijk toeluisteren, maar een werkdadig meebidden, dat is het wat de voorbede tot voorbede maakt.

Het spreekt vanzelt, dat dit meebidden wel iets van de gemeente vraagt. Het vereischt vooreerst medegevoel met den toestand, waarin de persoon verkeert, voor wien gebeden wordt, een indenken van zijn nood, een zich verplaatsen in zijn omstandigheden. En anderzijds onderstelt het de aanwezigheid der broederlijke liefde, die tot bidden dringt, alsof men bad voor eigen nood.

Ook is het wenschelijk, dat de voorbede der gemeente geschiede zonder aanneming des persoons. Het is een feit, hetwelk niet te loochenen is, dat het eene lid der gemeente [meer deelt in de algemeene sympathie dan het andere. Sommigen weten zich bemind te maken, en anderen daarentegen hebben iets, dat afstoot en vervreemdt. Toch zou het niet goed zijn voor God, indien dit onderscheid invloed oefende op de warmte en innigheid der voorbede. Vooral in zoo teedere zaak als de voorbede moet men zich boven zijn vooroordeel weten te verheffen.

De wenschelijkheid is wel eens uitgesproken, dat te voren bekend gemaakt zal worden, voor wie de voorbede gedaan wordt. Er is hier wel iets voor te zeggen. Maar het heeft ook zijn bezwaar. Dit is er vóór, dat men alle gissingen afsnijdt, waarin misschien de gemeente onder het gebed zich verliest, inplaats van hartelijk mee te bidden. Er tegen pleit, dat wellicht deze en gene, waar het een mingeacht lid der gemeente betreft, het hart gesloten houdt. Het moest ons genoeg zijn te weten, dat een broeder of zuster, het moge wezen wie wil, onze voorbede behoeft.

En eindelijk wijs ik ook hier nog op: als iemand behoefte aan de voorbede gevoelt, laat hij er dan om vragen, laat geen valsche schaamte toch iemand weerhouden zulk een kostelijke zaak te begeeren. Zeker, ik acht het niet goed, wanneer men voor allerlei kleinigheden het gebed der gemeente verzoekt. Maar in ernstige omstandigheden is het geen eer, maar een oneer, wanneer men meent het zonder deze voorbidding te kunnen stellen. Het geestelijk leven heeft behoefte aan gemeenschap. En de ervaring is daar om het te bewijzen, dat een krachtig gebed des rechtvaardigen veel vermag, en dat de samenstemming van velen in eenige zaak een groote macht is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's