Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verkeerslichten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verkeerslichten

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. D. van Hof

'Maar toen zij bij den dorsvloer van Nachon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit naar de ark Gods en greep haar, omdat de runderen uitgleden. En de toorn des Heren ontbrandde tegen Uzza en God sloeg hem daar om deze onbedachtzaamheid; hij stierf daar bij de ark Gods.' 2 Sam. 6 : 6-7

'En de ark bleef drie maanden in het huis van den Gattiet Obed-Edom, en de Here zegende Obed-Edom en zijn gehele huis.' 2 Sam. 6:11

Wij kunnen in het verkeer niet buiten^jgggls. Wanneer iedereen op de weg maar deed wat goed was in zijn ogen, dan gebeurden er nog veel meer ongelukken dan nu al het geval is. Daarom heeft de overheid op kruispunten verkeerslichten geplaatst. Wie door het rode licht rijdt, riskeert zijn leven. Pas wanneer het licht op groen springt kan men veilig verder.

Dit geldt niet alleen voor het verkeer van de mensen onderling, maar ook voor het verkeer met God. Wie eigenwillig; met Hem omgaat, riskeert zijn levgn, jnaarjaeJii_ZiirLweg_gaat, behoeft niet te vrezen.

De Bijbel geeft daar verschillende voorbeelden van en één daarvan staat in 2 Samuel 6 levensgroot voor ons (vergelijk hierbij ook 1 Kron. 13).

In de hierboven afgedrukte verzen hebben we een voorafspiegeling van wat straks de ernst maar ook de rijkdom van het Evangelie zal zijn. In 2 Sam. 6 springt het licht van rood op groen, en het is goed daar op te letten.

Wie 2 Sam. 6 leest zonder de achtergrond te kennen van wat hier gebeurt, krijgt het benauwd. Zo op het eerste gezicht vinden we, dat God de goede bedoelingen van de mensen, die hier handelend optreden, slecht beloont, want wat we hier van de mensen lezen, doet ons weldadig aan.

Wanneer David eindelijk koning is geworden over heel Israël, is één van zijn eerste regeringsdaden het overbrengen van de ark naar de nieuwe hoofdstad van het rijk: Jeruzalem. Het gaat niet aan dit af te doen met het woord 'politiek'. Al mag er een politieke kant aan gezeten hebben, de ondergrond ervan was toch een stukje godsvrucht. Saul had naar de ark niet omgekeken. Die stond ^in^oed^e^noeg^Jaar^ ergens in het boerenland. Maar David weet zich koning 'bij de gratie Gods' en daarom mag de ark niet in het dorp

Kirjath-Jearim blijven staan maar moet ze overgebracht worden naar de nieuwe hoofdstad. Ook behandelt hij dat overbrengen niet als een bagatel, maar als een veelbetekenend^ gebeuren. Hij maakt er een groot feest van, waarbij iedereen uitgenodigd wordt en hij zet er zelfs dertigduizend man troepen bij in. En als uitvloeisel van de zorg, die hij er aan besteedt om de ark op glorieuze wijze Jeruzalem binnen te brengen, laat hij ook nog een wagen komen — een nieuwe wagen — met runderen ervoor. Nu was dit plagiaat. Hij had het afgekeken van de Filistijnen, die de ark destijds teruggestuurd hadden op een door runderen getrokken nieuwe wagen. Natuurlijk had hij met dit voorbeeld voorzichtig moeten zijn, want de Filistijnen konden voor hem toch moeilijk de meest geschikte professoren in de liturgie zijn. Maar goed, het moet alles zo luisterrijk mogelijk gebeuren.

Zo verschijnt er dan op een bepaalde dag een geweldige stoet voor het huis van Abinadab in Kirjath-Jearim, de plaats waar de ark sinds jaren stond. Ze wordt uitgedragen en op de wagen gezet. De zonen van Abinadab gerüeten de eer haar te mogen begeleiden: Ahio bij het gespan en Uzza naast de ark. De stoet zet zich in beweging. Alles gaat goed, maar bij de dorsvloer van Nachon glijden de runderen uit en grijpt Uzza de ark beet om er voor te zorgen, dat ze niet op de grond terecht komt; maar dan valt hij dood neer. Er staat: de toorn des Heren ontbrandde tegen Uzza.

Daar hebt u nu wat ons bang maakt. Wanneer iemand het zó goed bedoelt als Uzza hier, maar hij wordt zó radicaaLdooc^God afgewezen, wanneer is het dan goed? Hoe is het dan mogelijk om met God te verkeren? Komen we dan niet uit bij wat de discipelen later in ander verband aan Jezus vragen: wie kan dan zalig worden? Wat is hier nu toch fout?

Wel, het was een inzetting van God, dat de ark alleen door mensen uit de 1 stam van Levi aangeraakt en gedragen mocht worden, omdat ze het teken was van Gods wonen bij Zijn volk. Daarom had God al eens eerder het licht op rood gezet toen mensen uit Israël oneerbiedig met de ark omgingen, nadat de Filistijnen die uit angst hadden teruggestuurd. Dat was in Beth-Semes geweest, waar er zeventig Israëlieten dood neergevallen waren omdat ze geen ontzag voor de ark hadden gehad. De ark was nu weer in Israël en Israël kon weten wat die ark betekende. Daarom vallen de doden wel bij Israël maar niet bij de Filistijnen. Ook wij tolereren van onze eigen kipderen, die de regels van het gezin kennen, niet, wat we bij andere, die bij ons te_gast zijn, laten gaan. God gaat in Israël de lijnen weer recht en strak trekken. En Uzza zal zeker wel hebben horen vertellen, wat er indertijd in Beth-Semes gebeurd was, want het had in wijde omtrek diepe indruk gemaakt. Maar Uzza rijdt nu op zijn beurt door het rode licht. Hij grijpt de ark vast en valt dood neer. Op het erf van Abinadab was er nog niets gebeurd, want daar zou slechts een enkeling er getuige van geweest zijn, maar nu de ark zich middenin de stoet bevindt en iedereen kan zien wat er gebeurt, nu grijpt God in. Hij zet het licht op rood opdat Israël weer lere, dat zijn God een heilig God is.

Dat moeten ook wij verstaan. Het is de prediking van liet Evangelie, dat God met ons wil zijn, Immanuël, God met ons. Maar dan moeten we goed begrijpen dat er buiten die Immanuël voor ons geen hoop bestaat. Ook niet in vroomheid die eigenwillig is en eigengerechtigd, al 'bedoelen we het zo goed'. Hoe moeilijk het ons valt om dit toe te geven, ziet u aan Paulus. Hij was naar de Wet een Farizeeër en achtte zich naar de gerechtigheid van de Wet onberispelijk. Er moest dan ook heel wat gebeuren eer hij zijn goede werken en goede bedoelingen als rechtsgrond voor God liet vallen. Maar God heeft ook hèm er toe gebracht om zich te geven in de weg van het geloof in Jezus Christus, Wiens offer alleen voldoende is. Paulus schrijft tenslotte, dat hij alles, wat hem winst geweest was, om Christus' wil schade had leren achten.

Hoever die algenoegzaamheid van Christus' offer zich uitstrekt, ziet u reeds in ons hoofdstuk. Wie waren er immers de oorzaak van geweest, dat de ark bij de Filistijnen terecht was gekomen? De priesters! Mensen, die samen met de Levieten, met uitsluiting van anderen, de ark mochten dragen. We zouden verwachten, dat God na wat er gebeurd was, dat privilege zou intrekken. Maar toch handhaaft Hij het. Waarom? Omdat dat priesterschap in Israël de voorafschaduwing was en bleef van de grote Hogepriester, die komen zou en Wiens werk volmaakt zou zijn. Uzza valt dood neer omdat hij niet uit de stam van Levi was en zijn daad, hoe goed ook bedoeld, eigenwillig. Evenals over zo menig hoofdstuk in het Oude Testament, valt over 2 Sam. 6 de schaduw van het Kruis. Het is één van Gods verkeerstekenen. Voor eigenwillige godsdienst staat het licht op rood. /

Maar in ons hoofdstuk zien we het licht ook op groen springen, want we lezen daarin: de ark des Heren bleef drie maanden in het huis van den Gattiet Obed-Edom, en de Here zegende Obed-Edom en zijn gehele huis. Toen Uzza dood neergevallen was, was David bang geworden. Hij wilde de ark niet meer in Jeruzalem hebben. Wie wist welke ellende er nog meer zou komen! Hij liet haar maar onderbrengen bij iemand daar in de buurt, £en zekere Obed-Edom. En die wordt danjneens wonderb-aax.gezegend-Natuurlijk hebben de mensen van Kirjath-Jearim er met argusogen naar gekeken of bij Obed-Edom alles goed ging, want de ark was voor hen een onheilbrengend voorwerp geworden. Maar er gebeurde niets. Er werd bij Obed-Edom niemand ziek, er stierf geen_yee, er kwam geen misoogst. Neen, hij maakte het best: 'De Here zegende Obed-Edom en zijn gehele huis'.

Wonderlijk, terwijl David, die zo zijn best gedaan had, met lege handen thuis kwam en Uzza, die ook zijn best gedaan had, er zelfs het leven bij inschoot, wordt Obed-Edom, die niets gedaan heeft, zó gezegend, dat het iedereen opviel. Hoe kan dat nu?

Het antwoord is te vinden in_l_K£onieken_15ijwaar_Qh^^ wordt onder de Levieten. Nu wordt die Obed-Edom een Gattiet genoemd en er zijn exegeten, die hierbij denken aan de Filistijnse stad Gath, anderen echter denken aan de Levietenstad Gath-Rimmon. Ik geloof, dat ons hoofd-

Stuk alleen dan verstaanbaar wordt, wanneer we het laatste aannemen. Toen de ark bij Obed-Edom in huis kwam, kwam ze terug in de stam van Levi en daarmee in de doorGodjverordmeerdejv^^ Natuurlijk heeft David niet geweten, dat Obed-Edom uit de stam van Levi was. Maar God leidt het zo, dat de ark in het huis van een Leviet terecht komt. Hij waakt over Zijn eer! Israël mag Hem niet beschouwen als een despoot, die grillig is en onberekenbaar. Neen, God zorgt er door de in het oog vallende zegen over Obed-Edom voor, dat Israël en David beter onderricht worden, want Zijn toorn duurt een ogenblik, maar Zijn welbehagen een leven lang. Hij zet het licht zó voor iedereen duidelijk zichtbaar op groen, dat er zelfs een boodschap naar David gestuurd wordt.

Natuurlijk is deze aan het onderzoeken gegaan. Hoe kan dat nu, dat Uzza gedood maar Obed-Edom gezegend werd? En hij heeft het gevonden. Hij had gedacht, dat het er niet op aankwam of Levieten de ark droegen I of niet. Maar nu begrijpt hij, dat Gods inzettingen nog altijd gelden. En hij gaat weer aan het werk om de ark in Jeruzalem te krijgen. Maar nu doet hij het anders. In 1 Kronieken 15 horen we hem zeggen: niemand-mag de ark Gods dragen dan alleen de Levieten, waiit^JienheeLt^dÊjHere uitverkoren ornje ark jjods te dragen. David heeft het nu dus begrepen. Had hij het maar drie maanden eerder verstaan! Zelf gaat hij in een linnen lijfrok voorop. Hij wil nu alleen maar knecht zijn, knecht des Heren. En nu gaat het goed. De ark komt in Jeruzalem en wordt in de tent gezet, die David daar had laten spannen, een tent, die Salomo later vervangen heeft door de tempel.

Wat betekent dit nu voor óns? Zou het niet dit zijn, dat we enerzijds door al onze gerechtigheden een streep moeten halen om alleen te willen leven van Gods genade in Jezus Christus, maar dat we anderzijds van die genade nooit klein mogen denken. Het Evangelie is wel streng maar tegelijk nameloos rijk!

Dat laatste wordt in ons hoofdstuk nog duidelijker door de naam Obed-Edom. Dat betekent: knecht, vereerder, van de god Edom. Aangezien we in 2 Kronieken 25 nóg een Obed-Edom tegenkomen, die schatbewaarder was in de tempel (dus ook een Leviet!) in de dagen van koning Amazia, moeten we voorzichtig zijn met onze conclusies. Blijkbaar was die naam in het geslacht van Levi niet ongewoon. Maar dan staan we toch wèl voor de vraag hoe het mogelijk is dat mensen uit dat geslacht zich 'vereerders van de god Edom' noemen. Wij kunnen die vraag niet oplossen. De veronderstelling dat Obed-Edom uit het Filistijnse Gath afkomstig was, lost haar ook niet op, want waarom heette hij dan niet 'vereerder van de god Dagon' ? We kunnen er alleen van zeggen dat ook in het geslacht van Levi het goud was verdonkerd.

En toch wordt Obed-Edom in ons hoofdstuk op bijzondere wijze gezegend. Waarom? Er is geen ander antwoord mogelijk, dan dat hij ondanks alles door zijn geboorte uit de stam van Levi ingezet was in het heilswerk,

waarvan Christus de uiterste hoeksteen is. En wanneer God die Obed-Edom gebruikt om aan David en heel Israël te laten zien, dat Hij geen boeman of grillig despoot is, maar een God van trouw en genade, dan wordt ons, kinderen van de Nieuwe Dag, gezegd, dat er in Jezus Christus genade is voor de grootste der zondaren.

Hier mogen de Obed-Edoms moed grijpen. Och, in de grond der zaak dragen we die naam allen, want van huis uit is ieder van ons een afgodendienaar. Maar wanneer er, misschien door grote diepten heen, een band aan Christus gegroeid is door het geloof, dan worden we behouden. Dat is de verlossende prediking van het Kruis en de rijkdom van het Evangelie. Onder Gods verkeerslichten bevindt zich zeer zeker het rood, maar Hij doet niets liever dan het licht op groen zetten. Daarvoor heeft Hij zelfs Zijn eigen Zoon aan de kruisdood overgegeven. Daarom blijft het altijd waar, wat Johannes schrijft: Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Maar óók: Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven!

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Theologia Reformata | 96 Pagina's

Verkeerslichten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1978

Theologia Reformata | 96 Pagina's