Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrijheid van een Christen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrijheid van een Christen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het mooie pocket-boekje „Luthers Werken" I, bespraken we het eerste stuk: „De Babylonische gevangenschap der kerk". Mogen we nu nog wat vertellen over het tweede stuk: „De vrijheid van een christen"? We noemden het een schone parel uit Luthers werken. Het wordt voorafgegaan door een brief aan paus Leo X, die hij heil wenst in Jezus Christus. Als naar gewoonte )eemt de vurige hervormer geen blad voor de mond! Tussen aanhalingstekens wil ik citeren, hoe hij het pausdom met zijn aanhang en dwaalleer ziet. Hij roept de hulp van de paus in tot redding der kerk, voor rust en vrede in de toenmalige verwarring. Maar de banbul was al onderweg! Uit die brief wil ik eerst enige dingen aanhalen, waaruit u tevens bemerkt, hoe de strijd toen in alle heftigheid werd gevoerd.
„Ik heb inderdaad een aanval gedaan op de roomse stoel, die men noemt het roomse hof; waarvan ook gijzolf (en iedereen op aarde) niet kunt ontkennen, dat hij méér verdorven en schandelijker is dan ooit een Sodom of Gomorra of Babel is geweest. En voor zover ik kan zien, is er voor de toekomst voor zijn boosheid raad noch hulp; deze boosheid is zó erg, dat men er aan moet vertwijfelen, en zij is grondeloos diep". Wat zijn verzet er tegen betreft, zegt Luther: „Niet, dat ik mij zulke onmogelijke dingen vermeet, of hoop in eigen kracht iets ten goede te bewerkstelligen in het allergruwelijkst verwarde roomse Babel, bovenal omdat mij zoveel woedende vleiers tegenstand bieden".
„Want dit is voor uzelf toch niet verborgen gebleven, hoe, nu vele jaren lang, van Rome uit in heel de wereld niets anders dan verderf van de lichamen, de zielen, de goederen, en de allerschandelijkste voorbeelden van alle boosheden de mensen overspoeld en gesloopt hebben. Voor een ieder zijn tegenwoordig deze dingen, die openbaar geschieden, zo klaar als de dag. En daardoor is de roomse kerk, die vroeger de allerheiligste was, een moordkuil geworden boven alle moordkuilen, een boevenhuis boven alle boevenhuizen, een hoofdplaats en rijk van alle zonde, dood en verdoemenis, zodat men zich niet kan indenken hoe de boosheid nog zou kunnen toenemen, wanneer terstond de antichrist zelf eens verscheen. Intussen zit gij, heilige vader Leo, als een schaap onder de wolven". Luther ziet geen uitkomst meer.-
„Ge zoudt eerder allen door vergif omkomen, dan dat ge verwachten koodt uit te maken, welk genees- of redmiddel moest worden aangewend. Het is uit met de roomse stoel! Gods toorn is over hem gekomen, zonder onderbreken, teneinde toe". „O, gij waarlijk allerongelukzaligste Leo! (gij die daar zit op de allergevaarlijkste stoel; waarlijk ik zeg u de waarheid, want ik gun u het goede. Is het niet waar, dat er onder die ruime hemel niets is dat bozer, vergiftiger en méér te haten moet heten dan het roomse hof? Rome was tijden geleden een toegangspoort tot de hemel, en nu is het geworden een wijd opengesperde muil der hel, en helaas zulk een muil, die niemand kan toesluiten vanwege Gods toorn". Omdat niets meer baten kan, neemt de hervormer afscheid:
„Vaarwel, Rome-lief! laat dan maar voortaan vuil zijn, die vuil is, en voortdurend onrein blijven wat onrein is; ik heb mij afgezonderd tot het stille, rustige bestuderen van de Heilige Schrift, opdat ik tot een zogen zou zijn voor mijn broeders, die rondom mij leven". En wat zijn vele tegenstanders betreft: „Zo kom ik dan nu tot u, heilige vader Leo, ik lig aan uw voeten en ik bid u: zo het mogelijk is, wil gij uw handen tot mijn zaak reddend uitstrekken en de vleiers (bedriegers), die vijanden van de vrede zijn en toch voorgeven die te zoeken, een breidel aanleggen. Dat ik echter mijn leer zou moeten herroepen, gelukzalige vader, daarvan kan niets komen! Tevens kan ik niet dulden, dat er regels of normen zouden zijn om de Schrift uit te leggen, omdat het Woord van God (dat de pretentie heeft vrij te zijn van alles wat er vreemd aan is!) niet mag of moet gebonden zijn. Diegenen dwalen, die u alléén het recht geven om de Schrift uit te leggen". Hiermee kon Leo het doen! 3 Het artikel over: „de vrijheid en gebondenheid van de geest" (zoals we het ook mogen betitelen) begint met twee prachtige stellingen:
1.. „een abristen is een zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen";
2. „een christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan allen".

Na eerst de uiterlijke dingen (bijvoorbeeld de priesterkleding) te hebben afgewezen, zegt Luther, dat slechts één ding nodig is: het geloof aan het heilig Woord van God. De ziel kan alles ontberen, behalve dit. „Het Woord Gods kan niet door enige goede werken, maar alléén door het geloof ontvangen en in ere gehouden worden. Dat Woord bestaat uit twee delen: geboden en beloften. De geboden dienen, opdat de mens zijn onvermogen tot het goede zal leren kennen en aan zijn krachten zal vertwijfelen. De beloften kondigen Gods heerlijkheid aan en zeggen: Wilt gij de wet vervullen, wed, ziehier: geloof dan in Christus, in Wie u worden toegezegd genade, vrede, gerechtigheid, vrijheid in alle dingen. Alles is van God alléén, zowel de geboden als de volle vervulling er van. Hijzelf alléén gebiedt; Hij ook alléén vervult'.

„Zo het Woord is, zo wordt ook de ziel dóór 't Woord, gelijk het ijzer even gloeiend rood wordt als het vuur dóór de vereniging met het vuur. Hierdoor wordt het duidelijk, dat een christen aan zijn geloof genoeg heeft tot alle dingen, en de werken hem niet nodig zijn om gerechtvaardigd te worden. Maar indien hij de werken niet nodig heeft, heeft hij ook de wet niet nodig; en indien hij de wet niet nodig heeft, is hij toch zeker vrij van de wet en blijkt het waar: aan de rechtvaardige is géén wet gesteld. En dit is nu die bekende christelijke vrijheid: ons geloof dat maakt, niet dat we werkeloos-blijvend lediggaan of slecht zouden leven, maar dat niemand wet of werken nodig heeft tot zijn rechtvaardiging en zijn behoud". Nu toont Luther aan, dat de gelovigen koningen en priesters zijn, wier kracht in zwakheid wordt volbracht, die hun lichaam in bedwan» moeten houden en alleen O leven voor anderen, niet voor zichzelf. Hij zegt dan ook:

„Zie, dit is een waarlijk christelijk leven, hier waarlijk het geloof in de liefde werkende, d.w.z. met vreugde en in liefde geeft het zich aan het werk der volkomen vrije dienstbaarheid, waarmee het de naaste onbaatzuchtig en geheel vrijwillig dient, terwijl hetzelf overvloedig verzadigd is door de volheid en rijkdom van het geloof, waaruit het leeft. Zo vloeit uit het geloof de liefde voort en de vreugde in de Heer, en uit de liefde een opgewekte, vergenoegde, vrije geest, gewillig tot een gaarne dienen van de naaste. Wie kan de rijkdom en de heerlijkheid vatten van het christelijk leven, dat alles vermag en bezit en niets ontbeert, dat heerst over die zonde en dood en hel, en tegelijk voor allen in dienstbetoon èn inschikkelijk èn nuttig begeert te zijn?"

„Ge moet alleen hier naar jagen, dat uw geloof vermeerderd en geoefend wordt, hetzij door goede werken, hetzij door lijden. Maar geeft wit gij geeft, gratis, opdat anderen door u en door uw goedheid verrijkt worden en het goed hebben. Zó immers zult ge een waarlijk goed mens èn een waar christen zijn. Alzo leeft een christen niet voor zichzelf, maar hij leeft in Christus en vóór zijn naaste".

Wat moet men doen met degenen, die het zoeken in de uiterlijkheden van de roomse kerk? Luther antwoordt: „Zulken moeten we weerstaan, het tegenovergestelde doen van wat zij doen, en hun dapper sterke aanstoot geven, opdat zij niet door die goddeloze leer zeer velen met zich op een dwaalweg voeren. Het is nuttig om voor hun ogen vlees te eten, het vasten te breken en andere dingen te doen ten gunste van de vrijheid waarin het geloof staat". Maar er zijn ook eenvoudigen, onwetenden, zwakken in het geloof, zoals de apostel hen noemt. Luther zegt: „Met dezen moet men verschonend omgaan, opdat zij niet geërgerd worden en men moet met hun zwakheden geduld hebben. Men moet om te voorkomen, dat zij aanstoot nemen, vasten, en andere dingen onderhouden, die zij noodzakelijk achten". Men moet zich niet inbeelden, dat de gerechtigheid vrucht van goede werken zou kunnen zijn, vermaant hij telkens.

„Maar dit kan o-nmogelijk worden vermeden, indien het gelóóf zwijgt en alleen menselijke inzettingen worden geleerd-, zoals tot op heden is geschied door de verpeste, goddeloze, zielendodende overleveringen van onze pausen en de leringen der theologen, zodat een onbegrensd aantal zielen door deze hun gespannen strikken naar de hel zijn gesleept, zodat ge daarin de antichrist kunt herkennen". Sinds Maarten Luther dit in 1520 sohreef, is Rome voortgegaan op die heilloze weg van menselijke inzettingen, o.a. door het onfeilbaar verklaren van het pauselijk gezag, de dogma's over de onbevlekte ontvangenis en de ten hemel opname van Maria. En wie weet, wat er nog komt! Waarlijk, ook Luther heeft ons, nu in 1960, nog wat te zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1960

Protestants Nederland | 8 Pagina's

De vrijheid van een Christen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1960

Protestants Nederland | 8 Pagina's