Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en werkloze jongeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en werkloze jongeren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Situatie „Bij het bedrijf A. te K. moet tot inkrimping van de werkgelegenheid worden overgegaan. Er zullen 600 banen verdwijnen.

Gedwongen ontslagen kunnen worden voorkomen”.

Het is een vertrouwde zin (helaas) in kranten en journaaluitzendingen in de jaren tachtig. Eerlijk gezegd heb ik met het laatste deel van zo'n mededeling altijd slecht uit de voeten gekund. Ik begrijp dat het op het eerste gezicht ingrijpender lijkt als iemand, die jaren lang betaald werk heeft gehad, dat in één keer kwijt raakt, dan dat iemand die nog niet gewerkt heeft, niet aan het werk komt. Toch versluiert het naar mijn gedachte de bittere werkelijkheid: het moge dan zo zijn dat er geen gedwongen ontslagen vallen, maar feit blijft dat in een dergelijk bedrijf aan de ene kant mensen weggaan - via pensionering, VUT-regelingen of afkeuring -, terwijl aan de andere kant geen mensen ervoor terugkomen, leder kan inzien dat één bepaalde groep het „slachtoffer” daarvan wordt: de jeugd.

En zo is in Nederland een zeer grote groep jongeren ontstaan die niet of zeer moeilijk aan het werk komt (u vindt het wel goed, dat het woordje „betaald” nu telkens achterwege blijft). De laatste jaren is het aantal werklozen in onze samenleving langzaam maar zeker teruggedrongen, al is het cijfer nog onaanvaardbaar hoog. Zeker, jongeren hebben daarvan kunnen profiteren. Maar niet alle jongeren!

Uit de cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren dalende is, maar minder snel dan in vorige jaren. Bovendien zet die daling zich vooral in bij degenen die direct van school of van een opleiding komen èn die jonger zijn dan 22 jaar. Daarboven is nog steeds sprake van toenemende werkloosheid, die maar zeer moeilijk blijkt te zijn op te lossen.

Dat laat zich verklaren: om te beginnen is er de neiging om langer op de schoolbanken te blijven zitten: de kans is immers groot dat je bij het zoeken naar werk gepasseerd wordt. Bovendien betekent een extra diploma of een iets hogere opleiding juist in deze situatie een streepje voor op anderen.

Het effect dat daardoor is opgetreden, is dat een aantal banen op een bepaald niveau door jongeren wordt ingenomen die feitelijk iets hoger zouden kunnen worden ingezet - maar daar is geen plaats. Andere, minder begaafde jongeren, worden daardoor „naar beneden geduwd”. Totdat er een groep aantreedt die nergens meer werk kan vinden: degenen die de zwakste (beroeps)opleiding hebben of die met de slechtste cijferlijst uit de bus gekomen zijn. Wij gunnen allemaal iedere PABO-student die bij het huidige aanbod niet aan de slag komt bij het onderwijs, een baan achter de kassa van de Hema; dat spreekt vanzelf. Maar het bijkomende effect is voor ieder duidelijk! Daar komt een ander mechanisme bij: ieder jaar dienen zich weer tienduizenden jongeren aan op de arbeidsmarkt. In 1988 waren dat er zo'n 235.000. Wanneer iemand al enkele jaren zonder werk is, wordt het ook steeds moeilijker om nog werk te vinden: bedrijven en instellingen kijken naar de nieuwe lichting; en daar is meestal wel iemand te vinden die gekwalificeerd is, of in wie voldoende toekomstmuziek zit. Het is bekend dat de overheid verschillende maatregelen neemt om dit probleem te beteugelen: door premies te geven aan bedrijven die mensen in dienst nemen die (bijvoorbeeld) drie jaar werkloos zijn, tracht men de harde kern werklozen te verkleinen. Zo kan men in verschillende plaatselijke bladen personeelsadvertenties aantreffen waarin uitdrukkelijk aan deze groep wordt gevraagd te solliciteren. Het probleem wordt er echter niet volledig mee opgelost. En ook hier treedt weer het effect op dat boven al werd gesignaleerd: het zijn de sterkeren en de meer zelfbewusten die „aan de bak komen”; het zijn de schuchteren en de mensen met de minste papieren die aan de kant blijven staan.

Misschien mag hier even een zijpad betreden worden: is het te sterk uitgedrukt wanneer gesteld wordt dat eenzelfde effect zich dreigt te gaan voordoen bij het beroe-pingswerk in onze eigen kerken?

In de kerk

Het bovenstaande is een algemene schildering (zonder daarin volledigheid na te streven) van een maatschappelijk probleem. Hoe krijgt de Kerk van de Here Jezus Christus daar nu mee te maken?

Ik heb voor de klas gestaan in de jaren dat het nog bijna vanzelfsprekend was dat mensen met een goed diploma een baan vonden. Toch herinner ik me vandaag nog een gesprek in een eindexamenklas-atheneum, waarin een aantal toekomstplannen aan de orde kwamen: natuurlijk eerst verder studeren; en dan…? „De WW in…” En langzamerhand werd dat schrikbeeld eind jaren zeventig, begin jaren tachtig werkelijkheid. Op de catechese en in het pastoraat kregen we ermee te maken. Ook ouderlingen en diakenen ontkwamen er niet aan hierover na te denken.

Is er daarbij een verschil tussen het westen en het noorden van het land? Ik heb die indruk wel gekregen. In en rond mijn eerste gemeente kwamen verreweg de meeste jongeren aan het werk, zij het niet altijd op die plaats die ze graag hadden gewild. Via uitzendbureaus, werken op contractbasis, werd er een basis gelegd voor uiteindelijk een vaste betrekking. Dit alles met de restricties die boven beschreven zijn. De problemen cirkelden veel meer om huisvesting van jonge stelletjes dan om werk. In de omgeving waar ik nu woon, neem ik het omgekeerde waar: aan huizen is geen gebrek (in het begin wreven we onze ogen uit van verbazing), maar veel moeilijker is het om werk te vinden…….

Toch zal iedere gemeente, waar ook in den lande, ze kennen: de jongelui die wanhopig telkens weer solliciteren en nul op het rekest krijgen, en die ten langen leste de moed hebben opgegeven. Zullen zij gaan horen bij de „generatie werklozen” van deze eeuw?

Wat kan de kerk doen?

Bij het pastoraat hoort de oprechte aandacht voor ieder in eigen leef- en werksituatie. Een ieder die als ambtsdrager dan ook met jongeren te maken krijgt, zal zich dienen voor te bereiden op de niet-vanzelfsprekendheid van het hebben van werk. Dat kan bijvoorbeeld reeds pijnlijk aan het licht komen, als de predikant op de eerste catechisatie van een nieuw seizoen bij de oudere groepen een „kennismakingsronde” houdt (zeker in grotere gemeenten geen overbodige luxe!). Een vraag als: „Wat doe je voor je werk?” is vandaag uit den boze. Hetdruktdewerkloze jongere meteen - onbedoeld -in het hoekje waar de klappen vallen. Grote voorzichtigheid is geboden; ook openheid juist waar het deze dingen betreft. Het kan ieder overkomen en je bent er (zeker voor de Here) niet minder om; daarom moet er een sfeer zijn waarin oprecht over de geestelijke last die dit met zich meebrengt, gesproken kan worden.

Nu is dit gemakkelijk opgeschreven; de praktijk brengt echter nog wel eens grote problemen met zich mee. Juist in deze jaren, waarin herstel van de werkgelegenheid plaatsvindt, komt het effect van de kansloze jongere des te schrijnender aan het licht. Een grote groep werkloze jongeren in de gemeente is net als in de hele maatschappij die groep, die

— de opleiding halverwege heeft afgebroken

— verstandelijk slechts een opleiding van laag niveau aan kon

— wat onzeker naar voren komt in een gesprek of slecht uit de woorden kan komen. Dat valt in de pastorale situaties voortdurend waar te nemen: er zijn jongeren met een hogere beroepsopleiding (endan nogal eens in de sfeer van PABO's of maatschappelijk/sociaal -cultureel werk) die geen werk kunnen vinden. Zij zijn vaak sterk genoeg om tegenslagen te kunnen opvangen; ze kunnen er ook goed over praten. Maar er is een zeker niet minder grote groep die al slecht uit de woorden kan komen, schuw is en vaak daardoor ook een slechte startpositie inneemt bij het zoeken naar werk. Op de catechisatie en in de huisbezoeken zijn dat ook vaak de jongeren die het moeilijkst te benaderen zijn. Niet zelden gaat het maatschappelijk wegzakken („Ik kom toch niet meer aan het werk”) gepaard met een geestelijk wegzakken: ze dreigen onbereikbaar te worden.

Het zal van het grootste belang zijn deze groep niet los te laten. Hoe moeilijk ook, een intensieve aandacht is dan nodig. De wijkdiaken en de jeugdouderling (in onderlinge afstemming en taakverdeling) zullen die op zich dienen te nemen - de predikant kan ook niet alles alleen! Door een stuk vertrouwen te wekken kan zo'n situatie soms doorbroken worden. Hier mag zichtbaar worden in ons werk als ambtsdrager dat de Here God in Jezus Christus omziet naar wie geen helper heeft!

Verder zullen we het ook niet meer vreemd moeten vinden wanneer in jonge gezinnen een rolverwisseling heeft plaatsgevonden: de vrouw had voor ze trouwde al werk en heeft dat aangehouden, want de man had èn heeft het niet. Hij is dus de „huisman” in het gezin; vanzelfsprekend!

Kan de kerk voor werk zorgen?

Een belangwekkende vraag: wat kan de kerk verder nog doen behalve de persoonlijke aandacht die uiteindelijk ieder lid van de gemeente toekomt?

Ik zie er niet zo veel in om werkloze jongeren als aparte groep in de gemeente bij elkaar te brengen. Al te veel is de gemeente van de Heiland opgesplitst in groepjes. Stempeltjes zijn gauw geplakt! Het is uiteraard anders wanneer een aantal jongeren zélf aangeeft eens met anderen in vergelijkbare situaties over hun probleem te willen praten; men kan dan ook denken aan mogelijkheden die het maatschappelijk werk daarvoor in huis heeft.

Heeft de kerk zelf werk? Natuurlijk is er in de kerk een heleboel werk te doen. En vele gemeenten kampen met het probleem dat er veel meer werk is dan er gedaan kan worden. Het punt is alleen wel, dat dit lang niet altijd werk is dat door een werkloze jongere op een zinvolle wijze gedaan kan worden. Die heeft nu eenmaal nog niet die geestelijke bagage die nodig is om ouderling te zijn. En voor het vele bestuurswerk dat door vele leden van de christelijke gemeente gedaan wordt, is ook een stuk levenservaring nodig.

Het is wat dat betreft triest om waar te nemen dat veel werk door mensen gedaan wordt, die al werk hebben en het (dus?) steeds meer krijgen.

Maar intussen maakte ik ongemerkt de overstap van betaalde naar onbetaalde arbeid. Het was wat vermoeiend om dat in dit artikel telkens tussen haakjes te zetten. In deze jaren is ook in de kerken een herbezinning op gang gekomen op de vraag: wat is werk? Onze eigen deputaten ADMA (met hun uitgekomen „Signalen”) en bijvoorbeeld de heer A.P. Wisse (met zijn boekje „Jong werkloos”) hebben daar in de kring van de gereformeerde gezindte toe bijgedragen. In dat kader kan een werkloze in de gemeente een kans krijgen, bijvoorbeeld bij de gemeenteadministratie die in de computer zit. De handigheid van vele jongeren overtreft die van de ouderen daarin! Verder is er allerlei arbeid op vrijwillige basis die óók „arbeid in de Here” is: ik denk aan hulpdiensten in bejaardenhuizen, verpleeghuizen, het op orde brengen van schoolbibliotheken.

Op één ongewenst neveneffect wil ik hier wel wijzen: dat men namelijk gaat zeggen: „Dat kan X. wel doen; die is tóch werkloos”. Men proeft de pijn die dat moet teweegbrengen bij X. Daar is hij goed genoeg voor!?

Soms kan er concreet betaald werk via de kerk worden gegeven: als er op een bedrijf een keus gemaakt moet worden uit een aantal sollicitanten, bij gelijkwaardig aanbod (ik besef overigens hoe voorzichtig we hier moeten zijn), kan er iemand van de gemeente geholpen worden. In het zuiden van ons land is er een vacaturebank van de gereformeerde gezindte (geweest) die goed werk kan doen. In Zuidwolde (Dr.) werd pas een ontmoetingsruimte bij een kerkgebouw gerealiseerd. De kerkvoogdij bedong bij de aannemer een bepaald aantal arbeidsplaatsen dat bezet diende te worden door jongeren die nog in opleiding waren. Resultaat: ze vonden daarna allemaal werk!

Ook zou ik er een lans voor willen breken dat diaconieën attent zijn op jonge stelletjes die graag willen trouwen en geen enkele mogelijkheid hebben gehad daarvoor een gezonde financiële basis te leggen, omdat ze beiden geen betaald werk hadden. Ze zijn met weinig tevreden, zeker, maar de plannen van de regering om de lonen in die leeftijdscategorie steeds meer te verlagen, ontmoeten niet voor niets ook bij de kleine christelijke partijen tegenstand.

Laten jeugdouderlingen en diakenen de weg weten bij de gemeentelijke sociale diensten. Wees vindingrijk!

Opdat het niet aan twijfel onderhevig zij, dat de liefde die de Here God heeft voor de zwakke in deze samenleving, gestalte krijgt in de mensen die Hij ervoor roept om dat handen en voeten te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Kerk en werkloze jongeren

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's