Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Romeinen
Romeinen. Christenen tussen stad en synagoge, Commentaar op het Nieuw Testament derde serie, door dr. Jakob van Bruggen; ISBN 90-435-1181-1; hb. met stofomslag 286 pag. Prijs € 29,90.

De derde serie Commentaar op het Nieuwe Testament vordert gestaag. Het laatste deel dat tot nu toe in deze serie is verschenen, is weer van de hand van de redacteur zelf, namelijk dr. Jakob van Bruggen. Evenals in andere werken van Van Bruggen blijkt ook uit deze commentaar dat de auteur niet bevreesd is om eigen wegen te gaan. Zo beantwoordt hij de vraag welke heidenen bedoeld zijn in Romeinen 2:14, door naar de zogenaamde godvrezenden te wijzen; mensen van heidense afkomst die aangetrokken waren tot de joodse godsdienst zonder dat zij alle bepalingen van de mozaïsche wet hielden. In tegenstelling tot de overgrote meerderheid van commentaren betrekt Van Bruggen de tegenstelling tussen sterken en zwakken niet op christenen uit de heidenen en uit de joden. Naar zijn overtuiging bestond de gemeente van Rome aan wie deze brief was geadresseerd vrijwel uitsluitend uit christenen uit de heidenen. De dagen waaraan zwakken een betekenis toekenden, waren vanouds heidense verbodsdagen. De problemen die de zwakken met voedsel hadden, betrekt Van Bruggen op het eten van vlees als zodanig en het drinken van wijn. In het eerste deel van hoofdstuk 15 gaat het volgens Van Bruggen over de machteloze naaste. De christelijke gemeente wordt tot onderlinge eensgezindheid opgeroepen om zo een getuigenis af te leggen in de richting van de machtelozen (SV: onsterken). De auteur legt de vinger bij het verschil tussen ‘zwakken’ in Romeinen 14 en ‘machtelozen’ in Romeinen 15. Onder andere vanuit Romeinen 5 kan ervoor gepleit worden hier aan mensen buiten de christelijke gemeente te denken.

Romeinen 6 is een belangrijk schriftgedeelte als het gaat om het verstaan van de betekenis van de doop. Van Bruggen legt er de vinger bij dat er alleen van de dood van Christus gezegd wordt dat wij daarin door de doop delen. De doop is geen beeld van de opstanding met Christus, al garandeert zij die wel. Het opstaan met Christus moet allereerst op het hemelse leven met Christus betrokken worden en pas van daaruit op de levensvernieuwing.

Van Bruggen heeft zich in zijn werken leren kennen als iemand die zonder reserve wil buigen voor het gezag van de Schrift. Historische gegevens in de Schrift neemt hij volstrekt serieus. De theologische kant van zijn exegese roept echter vragen op. Dat geldt met name voor zijn verstaan van de apostel Paulus. De kanttekeningen die geplaatst moeten worden bij zijn boek Paulus. Pionier van de Messias en zijn uitleg van de brief aan de Galaten, gelden ook voor deze commentaar op de brief aan de Romeinen. Voor Van Bruggen is de tegenstelling wet en evangelie louter een heilshistorische tegenstelling. Dat gaat zover dat hij Paulus ook vóór de Heere Jezus Christus hem verscheen op weg naar Damaskus een gelovig kind van God noemt. De strijd van Paulus in Romeinen 7 betrekt Van Bruggen dan ook zowel op Paulus onder de wet als onder de genade. Nu is het zeker dat er ook in het rabbinale jodendom gesproken wordt over de strijd van een vrome. Men wist van een goede en een kwade gerichtheid in de mens. Het presens van Romeinen 7 wijst echter onmiskenbaar op Paulus’ strijd als christen. De ontmoeting met Christus heeft Paulus gebracht tot de diepe overtuiging dat de wet niet kan rechtvaardigen, maar alleen schuldig stelt. We zeggen dan ook principieel te weinig wanneer we stellen dat de verschijning van Christus aan Paulus op weg naar Damascus slechts betekende dat een andere fase in het leven van Paulus aanbrak. Het is waar dat we Paulus’ bekering niet mogen zien als een overgang van een duister jodendom naar een verlicht christendom. Wel leerde Paulus inzien dat hij tot dusver de geschriften van Mozes en de profeten had misverstaan. Het Israël Gods dat behouden wordt, wordt niet vanuit de wet maar vanuit de rechtvaardiging door het geloof omschreven.

In Romeinen 10:4v. wordt de gerechtigheid uit de wet en de gerechtigheid van het geloof niet in elkaars verlengde gezien maar tegenover elkaar gesteld. In het door Paulus aangehaalde Leviticus 18:5 wordt gesteld dat de mens die deze dingen (namelijk die van de wet) doet, zal leven. In de context van Leviticus 18 moeten we dit zo verstaan dat wie leeft naar Gods geboden, zinvol leeft. Zijn of haar leven heeft een waarachtige bestemming. Dit staat dan binnen het kader van Gods genadige aanneming. Los van de genadige aanneming kan de wet ons echter alleen maar veroordelen. Hierin verschilt Paulus van het rabbinale jodendom. Dat weet wel van verkiezing en genade, maar het vervullen van de wet en het doen van goede werken is daarnaast een zelfstandige factor. Dat laatste wordt door Paulus verworpen. De wet op zich kan alleen maar veroordelen en nooit de toegang tot het eeuwige leven openen, zoals Paulus vóór zijn bekering ook als de rijke jongeling dacht. Dat kan alleen het kruis van Christus en rechtvaardiging door het geloof in Hem. Ik merk nog op dat Van Bruggen niet echt in gesprek gaat met nieuwtestamentici die fundamenteel van zijn visie op Paulus verschillen. Ik denk onder andere aan Thomas Schreiner, Simon Gathercole, Andrew Das en Stephen Westerholm. Bij Romeinen 10:4v. legt Van Bruggen trouwens ook geen relatie met de door hemzelf gegeven uitleg van Romeinen 3:20, namelijk dat de wet de zonde blootlegt.

Over de vraag welke heidenen bedoeld zijn in Romeinen 2:14 wordt verschillend gedacht. Gaat het hier om heidenen buiten het licht van de bijzondere openbaring of om christenheidenen zoals Augustinus dacht? Van Bruggen stelt voor, dit op de zogenaamde godvrezenden te betrekken; mensen dus zoals Cornelius en Lydia vóór zij werden geconfronteerd met de boodschap van de gekruisigde en opgestane Christus. Eigenlijk is de visie van Van Bruggen een variant van de visie van Augustinus, zij het meer toegespitst op de voortgang van de openbaringsgeschiedenis. Kunnen wij echter van deze godvrezenden zeggen dat zij in geen enkele zin de wet hebben? Ik betwijfel dat.

In zijn uitleg van de woorden ‘die komen zou’ (Rom. 5:14) volgt Van Bruggen de bekende Schriftuitlegger Bengel. Hij bestrijdt dat deze woorden betrekking hebben op de Heere Jezus Christus. Hij motiveert met het feit dat hier een ander werkwoord gebruikt wordt dan gebruikelijk is wanneer de Messias als de komende wordt getypeerd (melloo en niet erchomai). Van Bruggen wil deze woorden onzijdig en niet mannelijk opvatten. Ze zouden verwijzen naar de toekomstige mensheid. Als mens die zondigt en sterft, staat Adam model voor de mensheid. Zelf waag ik te betwijfelen of we zoveel gewicht mogen toekennen aan het afwijkende woordgebruik. De hele perikoop waarin Romeinen 5:14 voorkomt staat namelijk in het teken van de tegenstelling tussen Adam en Christus.

Een van de bouwstenen voor de christelijke leer van de erfzonde is Romeinen 5:12v. Augustinus legde de woorden ‘in welke allen gezondigd hebben’ (Grieks: ef hooi) zo uit dat ‘in welke’ op Adam slaat. Vanuit het Grieks is dit overigens minder duidelijk. De vertaling ‘in welke’ is duidelijk een keuze. Ook de vertaling ‘voor zover als’ of ‘omdat’ is mogelijk. Voor deze opvatting kiest Van Bruggen. Ook wanneer we daarin meegaan, blijft staan dat Romeinen 5:19 naar de relatie tussen Adams zonde en het zondaar-zijn van de gehele mensheid wordt verwoord. Als we Romeinen 5:12d vertalen met ‘omdat allen gezondigd hebben’ blijft de vraag hoe wij dit zondigen moeten zien. Van Bruggen stelt dat de zonde van Adams nageslacht wel verbonden is met die van Adam maar niet buiten de verantwoordelijkheid van de zondigende personen valt. Dat is waar. De vraag is echter of Paulus dat hier bedoelt te zeggen. De grote nadruk op de ene mens Adam en de ene misdaad wijst in een andere richting. Onder andere Murray, Hofius en Stott denken aan de zonde van Adam als zonde van zijn nageslacht. Dogmatisch gezien gaat het dan om de notie van erfschuld. Ik merk terzijde op dat Augustinus wel een directe relatie zag tussen de zonde van Adams nageslacht en Adams zonde, maar dit dan uitwerkt in de zin van erfsmet. Dat geldt ook voor Calvijn.

Ten slotte wil ik nog de vinger leggen bij de uitleg die Van Bruggen geeft aan verkiezing en verharding in Romeinen 9. Hij wil de woorden ‘Jakob heb Ik liefgehad en Ezau gehaat’, betrekken op plaatstoewijzing in de tijd en het aanvaarden van die toewijzing of roeping. In de oudtestamentische context mag opgaan, dat deze woorden allereerst betrekking hebben op plaatstoewijzing in de tijd, dit geldt niet in Romeinen 9. Het gaat hier om de persoonlijke zaligheid van christenen zowel uit de joden als uit de heidenen. Dat blijkt duidelijk uit zowel Romeinen 8 als 10. Onjuist is dat Paulus bij roeping denkt aan het aanvaarden daarvan. In de roeping zelf is het aanvaarden van de boodschap van het Evangelie opgesloten. Het is een scheppend roepen van God. Het gaat hier om wat later in de dogmatiek de effectieve of inwendige roeping is genoemd.

Heel nadrukkelijk relateert Van Bruggen de toorn van God aan de miskenning van Zijn ontferming. Dat wordt echter in Romeinen 9 zo niet gezegd. Gods ontferming betreft mensen die dat niet hebben verdiend. In de uitleg van Van Bruggen wordt de vraag van Romeinen 9:19 en 20 feitelijk overbodig. Er zou dan simpelweg naar aanvaarden en miskennen van Gods roeping en ontferming kunnen worden verwezen. Van Bruggens uitleg is in de lijn van I. Howard Marshall. Daarbij is het wel van belang op te merken dat Marshall zich nadrukkelijk van de calvinistische verkiezingsleer distantieert. Ik kan ook niet zien hoe de gedachten die Van Bruggen hier ontvouwt in overeenstemming zijn te brengen met de Dordtse Leerregels. Belangrijker is dat geen recht gedaan wordt aan wat er feitelijk staat. Eigentijdse commentaren die hierin een helder geluid geven zijn die van Moo en Schreiner. Van Bruggen noemt hun uitleg niet en ontwijkt zo ook het gesprek daarover. Nog afgezien van de conclusies waartoe Van Bruggen komt, vind ik dat jammer.

De eerbied voor het gezag van de Schrift die uit de werken van Van Bruggen spreekt, is weldadig. Als het gaat om de theologische zijde van de exegese stellen zijn werken echter teleur. Dat geldt met name voor datgene wat Van Bruggen tot dusver over Paulus en diens brieven heeft gepubliceerd. Het doet mij verdriet dit te schrijven, maar ik kan het echt niet anders zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 2007

Kerkblad | 12 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 2007

Kerkblad | 12 Pagina's