Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De roeping tot het predikambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De roeping tot het predikambt

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ‘Pastorale adviezen’ van ds. C. H. Spurgeon schrijft hij in het tweede hoofdstuk over ‘ de roeping tot het predikambt’. Als het om het bevindelijke leven gaat, is terecht wel eens gezegd, dat waar Spurgeon ophoudt Philpot verder gaat. Dat wil echter niet zeggen, dat hij niet heel waardevolle zaken onder onze aandacht brengt. Sommige dingen zou ik anders formuleren, maar ik neem een gedeelte over. (de kopjes heb ik toegevoegd voor de overzichtelijkheid). 21 tot 23 mei vergadert het curatorium weer. Vandaar dit hartelijk meeleven met onze kerkenraden die met het oog op de aanvraag van een attest voor een grote verantwoordelijkheid staan en vooral ook met broeders die hiermee worstelen. Dat Gods Geest ons toch leide en in ons wone. Bidt dan toch de Heere des oogstes….!

Oordeel van de kerk
“Het is nodig met ons onderzoek nog een stap verder te gaan. De wil van de Heere ten aanzien van de herders is ook te kennen uit het biddend verkregen oordeel van Zijn Kerk. Het is een noodwendig bewijs van uw roeping, dat uw prediking aangenaam is voor het volk van God. Voor hen, die Hij roept om in Zijn naam te spreken, opent God gewoonlijk Zelf de deur.
Ongeduld zou de deur open stoten of intrappen, maar het geloof wacht op de Heere, Die op het juiste moment een gelegenheid geeft. Wanneer die gelegenheid komt, dan komt voor ons ook de proef. Zodra we gaan preken zal onze geest door de vergadering beproefd worden. Wordt hij veroordeeld of wordt in het algemeen de gemeente niet gesticht, dan moeten we ongetwijfeld tot de conclusie komen, dat we niet van God zijn gezonden.
De merktekenen van een waar opziener zijn tot leiding van de Kerk in het Woord neergelegd. Indien de broeders, aan de hand van deze leiding, in ons de vereiste hoedanigheden niet zien en ons niet verkiezen tot het ambt, dan is het duidelijk genoeg, dat - hoezeer we op andere wijze het Evangelie kunnen brengen - het herdersambt toch niet voor ons bestemd is. Weliswaar zijn niet alle Kerken wijs en ook oordelen zij niet allen in de kracht van de Heilige Geest en doen velen het naar het vlees. Toch zou ik liever het oordeel aanvaarden van een gemeenschap van het volk des Heeren dan dat van mezelf, bij zulk een persoonlijke zaak als die van mijn eigen gaven en genade. In elk geval, of u het oordeel van de Kerk van waarde acht of niet, één ding is zeker: dat niemand van u dominee kan zijn zonder dat de gemeente er liefdevol in toestemt. Daarom zal dat voor u een praktische, zij het dan ook niet geheel correcte aanwijzing zijn.

Gods getuigenis
Als u werkelijk van God geroepen bent, zult u niet lang behoeven te zwijgen. Even zeker als de man zijn tijd behoeft, even zeker heeft ook het uur zijn man nodig. De Kerk van God heeft steeds dringend behoefte aan levende predikers. Een man is voor haar kostbaarder dan het goud van Ofir. Zij, die ambtsdragers zijn voor de vorm, hebben gebrek en lijden honger, maar de gezalfden des Heeren behoeven nooit zonder werk te zijn, want er zijn scherpe oren, die hen aan hun toespraak zullen kennen en bereide harten, die hen verwelkomen op de hun aangewezen plaats. Wees geschikt voor uw werk en u zult nooit zonder zijn. Loop niet overal rond om uzelf hier en daar aan te bieden voor de prediking. Wees meer bedacht op uw geschiktheid dan op een gelegenheid en wees ernstiger in uw wandel met God dan in wat dan ook. De schapen zullen de door God gezonden herder kennen, de deurwachter zal de schaapskooi voor u opendoen en de kudde zal naar uw stem horen.
Toen ik deze lezing voor het eerst hield, had ik nog niet de wondermooie brief van John Newton aan een vriend over dit onderwerp gelezen.
Hij stemt zozeer met mijn eigen gedachten overeen, dat ik op gevaar van verdenking van plagiaat - dat ik in dit geval zeker niet pleeg - u die brief wil voorlezen. “Uw toestand doet me aan die van mezelf denken. Mijn eerste begeerten naar het ambt gingen vergezeld van grote onzekerheid en bezwaren. De verwarring van mijn geest werd vergroot door de verschillende en tegengestelde beoordelingen van mijn vrienden. Het advies, dat ik kan geven, is het resultaat van pijnlijke ervaring en oefening, waarom het wellicht niet onaannemelijk voor u zal zijn. Ik bid onze genadige Heere, dat Hij het nuttig make. Ik werd, evenals u, lang in beslag genomen door de vraag, wat wel of niet een rechte roeping was tot het ambt. Het lijkt mij nu een gemakkelijk op te lossen kwestie, maar voor u is het dat misschien niet, totdat de Heere het voor u in uw eigen toestand zal duidelijk maken.
De gelegenheid ontbreekt me, om er veel van te zeggen. In het kort gaat het naar mijn gedachten hoofdzakelijk om drie dingen.

Geen zelfzucht
1. Een warme en ernstige begeerte om in deze dienst bezig te zijn. Ik houd het ervoor, dat de man, die eenmaal door de Geest van God tot dit werk wordt bewogen, als hij het bereiken kan, het zal verkiezen boven duizenden van goud en zilver. Ofschoon hij het belang en de moeilijkheid ervan bij tijden beangstigend beseft, vooral bij vergelijking met zijn eigen grote onbekwaamheid (want zeer zeker gaat een roeping als deze, zo ze werkelijk van God komt, gepaard met ootmoed en zelfvernedering), kan hij het toch niet opgeven. Ik houd het voor een goede regel om in dit opzicht na te gaan, of de begeerte om te preken het vurigst is bij onze levendigste en meest geestelijke gemoedsgesteldheid, wanneer we het diepst voor God in het stof gebogen liggen. Het is een goed teken als dat zo is. Maar indien iemand, zoals dat soms het geval is, wel zeer ijvert om een prediker voor anderen te wezen, terwijl hij maar weinig honger en dorst naar genade in zijn eigen ziel bespeurt, dan staat het te vrezen, dat zijn ijver eerder uit een beginsel van zelfzucht dan uit de Geest van God ontspringt.

Gods gaven
2. Behalve deze hartstochtelijke begeerte en bereidvaardigheid om te spreken, moet er ter bestemder tijd ook voldoende bekwaamheid zijn wat gaven, kennis en manier van spreken betreft. Als de Heere een man uitzendt om anderen te onderwijzen, dan zal Hij hem voorzeker voorzien van de nodige middelen. Ik geloof, dat velen zich goed bedoeld op het predikambt gingen voorbereiden, die toch met zo te handelen, verder gingen dan waartoe ze tot dusver geroepen werden.
Het voornaamste onderscheid tussen een dominee en een gewoon christen schijnt te bestaan in de ambtelijke gaven, die hem zijn verleend, niet voor hemzelf maar voor de stichting van anderen. Maar dan zeg ik, dat zij op de juiste tijd voor de dag moeten komen.
Ze moeten niet plotseling worden verwacht, maar langzamerhand, door het gebruik van gepaste middelen. Ze zijn noodzakelijk voor de vervulling van het ambt, maar niet noodzakelijk als vereisten om onze begeerte ernaar te wettigen. Wat uw geval betreft: u bent jong en hebt de tijd nog voor u.
Daarom behoeft u het u, dunkt mij, nog niet moeilijk te maken met te onderzoeken of u deze gaven reeds bezit. Het is voldoende als uw begeerte vaststaat en u, in de weg van gebed en ijver daarvoor, op de Heere wacht, daar u ze nog niet nodig hebt.

Gods tijd
3. Tenslotte blijkt de ware roeping hieruit, dat daarmee onder Gods voorzienigheid gepaard gaat - en dat door een reeks omstandigheden, die middelen, tijd en plaats aanwijzen - de mogelijkheid om metterdaad het werk aan te vangen. Voordat deze samenloop van omstandigheden zich voordoet, moet u niet verwachten, dat u in uw gemoed altijd vrij van aarzeling zult zijn. De voornaamste waarschuwing in dit opzicht is, dat men zich niet te haastig aan de eerste verschijnselen moet vastgrijpen.
Als het de wil des Heeren is, u in Zijn dienst te stellen, dan heeft Hij reeds uw plaats en werk bepaald, en u zult het, hoewel u het nu nog niet weet, te zijner tijd wél weten. Ook al had u de talenten van een engel, u zou er niets goeds mee kunnen uitrichten, voordat Zijn uur is gekomen en Hij u leidt naar de mensen, die Hij besloten heeft door middel van u te zegenen.
Wanneer onze ijver brandt is het zeer moeilijk om onszelf binnen de grenzen van de voorzienigheid te houden.
Een gevoel van de liefde van Christus in ons hart en een innig medelijden met arme zondaars zijn gereed om ons tot een te spoedig uitbreken aan te sporen, maar hij, die gelooft, haast niet. Ik verkeerde ongeveer vijf jaar in deze verlegenheid. Soms dacht ik dat ik moest preken, al was het maar op de straat. Ik leende het oor aan alles wat zulks aannemelijk maakte en aan veel, dat het niet deed. Maar de Heere omtuinde genadig en als het ware onmerkbaar mijn weg met doornen.
Zo ik aan mezelf overgelaten was geweest, zou ik het anders voor mezelf onmogelijk gemaakt hebben zulk een nuttige positie te bekleden, als waarin het Hem behaagd heeft mij te stellen. Nu zie ik duidelijk in, dat ik - ofschoon mijn bedoeling, naar ik hoop, goed was - in de tijd, waarop ik er voor het eerst op uit wilde gaan, toch mezelf overschatte en niet dat geestelijk oordeel en die ervaring bezat, die voor zulk een grote taak vereist worden.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 2012

De Saambinder | 20 Pagina's

De roeping tot het predikambt

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 2012

De Saambinder | 20 Pagina's