Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ontvangst van radiokerkdiensten bij gereformeerden*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ontvangst van radiokerkdiensten bij gereformeerden*

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tegenwoordig bezitten we naast de Kerk
het groote en heerlijke Radio-werk,
waarin Gods grootheid en wijsheid en macht
zoo wonderbaar schoon aan ’t licht wordt gebracht.'

Inleiding
Eind 1924 werd de Nederlands Christelijke Radio Vereniging (ncrv) opgericht. 2 De ncrv zag het als één van haar hoofdtaken radiokerkdiensten uit te zenden. Anders dan men zou verwachten, waren de reacties van de gereformeerden in het begin daarop om verschillende redenen niet unaniem positief. Voorstanders van het gebruik van het nieuwe medium radio bleken ver in de meerderheid. In 1926 deelde de voorzitter van de ncrv, mr. A. van der Deure, mee dat 60% van de nieuwe leden zich had aangemeld uit waardering voor de kerkdiensten.3 Er kan van worden uitgegaan dat deze nieuwe leden voor een belangrijk deel gereformeerd waren. Ook de kerk als instituut toonde zich betrokken: zodra het voorlopig comité voor gereformeerde radio-kerkdienst in 19 2 7 de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland om steun vroeg nam deze verantwoordelijkheid voor de uitzending van de radiokerkdiensten door het instellen van een deputaatschap. Een overzicht van het werk van deze deputaten voor radio-kerkdienstuitzendingen tot aan de jaren zestig laat zien met welke soms onvoorziene omstandigheden zij te maken kregen.

Radio biedt kerken een nieuw bereik
Sinds 2 1 juli 1923 exploiteerde de Nederlandse Seintoestelien Fabriek in Hilversum een zender. De evangelist Johannes de Heer (1866-1961) huurde hier zendtijd en hield vervolgens op 4 april 1924 als eerste een ‘geestelijke toespraak’ voor de radio.4 Velen vroegen hem daarna een vereniging op te richten, die in het vervolg dergelijke uitzendingen kon verzorgen. Hij vond dit echter niet op zijn weg liggen. In zijn plaats stichtten vijf gereformeerden5 negentig jaar geleden op 1 5 november 1924 in Den Haag de eerste radio-omroep, de ncrv. Hoewel naast de gereformeerde dr. K. Schilder (1890-1952) uit Delft ook meteen de hervormde ds. A.C.G. den Hertog (1883-1957) uit Rotterdam in het bestuur werd benoemd en de NCRV er voor alle orthodoxprotestantse kerken wilde zijn, werd dit niet altijd zo ervaren. In de zekere spanning tussen gereformeerden enerzijds en overige orthodoxe protestanten anderzijds verschilde de achterban van de ncrv van de in 1926 gestichte Katholieke Radio Omroep (kro) en de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (vpro), die in de rooms-katholieken en vrijzinnige protestanten elk een duidelijke eigen religieuze doelgroep hadden, terwijl de in 1925 opgerichte Vereniging Arbeiders Radio Amateurs (vara) zich op de arbeiders richtte. Hoewel de ncrv ook maatschappelijke en culturele onderwerpen behandelde, waren de uitzendingen allereerst bedoeld om te evangeliseren en ‘het christelijk volksdeel’ te bevestigen en te ondersteunen.
De ncrv kreeg tegen betaling beschikking over zendtijd bij de voornoemde zender. Op kerstavond, 24 december, ging de eerste uitzending de ether in. Drie jaar later startte de ncrv samen met de kro op 22 oktober 19 27 een eigen zender in Huizen, waardoor de zendtijd aanzienlijk werd verruimd.6 Dit gebeurde ook om een tegenwicht te vormen tegen de toenemende invloed van de vara en de Algemene Vereniging Radio Omroep (avro).7
Vanaf de oprichting wilde de ncrv kerkdiensten uitzenden en evangeliseren onder ‘personen buiten het Christelijk leven’ .8 Enkele maanden voor de oprichting was deze mogelijkheid al in een advertentie voor ledenwerving in de christelijke pers genoemd.9 Op plaatselijk niveau gebeurde er toen al het nodige op dit gebied. De Gereformeerde Kerk van Leiden had in maart 1924 een commissie voor radio opgericht, die een landelijke vereniging voor gereformeerde radio wilde stichten. In dat verband werden er al proeven genomen met plaatselijke uitzendingen vanuit de Hooigrachtkerk naar het eigen rusthuis.10 Initiatiefnemer ds. W. Bouwman (1868-1958) wilde dat de Gereformeerde Kerken in Nederland de nationale uitzending van preken voor hun rekening zouden nemen. In dezelfde tijd zond de Gereformeerde Kerk van Bloemendaal op initiatief van het gemeentelid mr. J.H. Monnik samen met zijn buurman, ds. J.C. Brussaard (1884-1963), op 15 juni 1924 voor de eerste keer een radiokerkdienst uit om ‘de boodschap der genade te doen uitgaan tot hen, die er of lichamelijk van verstoken waren of geestelijk zich er voor toegesloten hadden’.11 Prof. H. Bouwman uit Kampen (186 31933) zag echter liever dat een grotestadskerk als de Gereformeerde Kerk van Amsterdam of Utrecht de nationale uitzending van gereformeerde kerkdiensten zou verzorgen in plaats van dat dit aan Bloemendaal zou worden toevertrouwd. Bekeken moest worden of de gereformeerden een eigen zender zouden bouwen of dat met de ncrv zou worden samengewerkt.12
Op 25 juni 1925 ontvingen alle kerkenraden van orthodox-protestantse kerken een circulaire van de ncrv. Daarin werd hun gevraagd tegen kostprijs13 radiokerkdiensten uit te zenden, waarvoor de ncrv de technische voorzieningen aanbood. Naast mensen, die anders nooit met de prediking zouden worden bereikt, konden zieken en zwakken, zeelieden en in het buitenland verblijvenden, evenals verzorgers van zieken en ouders van kleine kinderen hiernaar luisteren.14 Alleen de Gereformeerde Kerken van Leiden, Rotterdam en Maassluis, de woonplaats van de initiatiefnemer van de NCRV, F.K. Dommisse, waren bereid mee te werken. Daarom stuurden zes gereformeerde predikanten als voorlopig comité voor gereformeerde radiokerkdienst omstreeks september in samenwerking met de ncrv opnieuw een circulaire. Deze keer met meer succes. Zestien kerken wilden daadwerkelijke deelnemen aan de radiokerkdiensten dan wel deze financieel steunen. Hierna werd het voorlopig comité ingekrompen en werd er een bestuur benoemd. Dit bestond uit ds. Bouwman (voorzitter), ds. J.A. Tazelaar (1888-1958) van RotterdamIS (secretaris), ds. Jac. Van Nes (1886-1949) (penningmeester) en dr. K. Dijk (1895-1968), beiden uit Den Haag. In maart 1926 werd het voorlopig comité omgezet in een vast comité. Dit bracht vervolgens de uitzending van radiokerkdiensten langs de kerkelijke weg onder de aandacht van de generale synode om dit onderwerp praktisch te regelen.16

Tegengeluiden
Er waren ook de nodige mensen die minder enthousiast waren over het nieuwe medium. De letterkundige A. Wapenaar schreef in juni 1924 in een commentaar in De Rotterdammer: ‘Laten we de moed hebben om neen te zeggen. Laten we ons gezin beveiligen tegen de aanvallen van de radiorazernij’. 17 Prof. H.H. Kuyper (1864-1945) van de Vrije Universiteit (vu) vreesde dat de eenheid van het lichaam van Christus gevaar liep, wanneer gemeenteleden massaal een radio zouden aanschaffen en uit gemakzucht of vanwege het weer de kerkdiensten zouden verzuimen.18 Zijn collega V. Hepp (1879-1950) zag kerkrechtelijke bezwaren en vond dat de prediking van het Woord en de evangelisatie het werk van de kerk waren en niet van een vereniging. Een mening die de hervormde synode later ook zou verkondigen. Bovendien kon volgens Hepp ‘een preek, die voor alle plaatsen in het land moet dienen, nooit met persoonlijke eischen en nooden [van gemeenteleden plaatselijk] rekening houden’ .19
De voorkeur van de ‘bezwaarden’ ging uit naar de radiotelefoon c.q. kerktelefoon, onder meer omdat de luisteraars dan de diensten van hun eigen plaatselijke kerk konden volgen. Vanwege de hoge aanlegkosten werd er in die tijd echter nog maar op beperkte schaal van de radiotelefoon gebruik gemaakt. Zo hadden de Gereformeerde Kerken op Urk en in Naaldwijk toen al een verbinding van de kerk met huizen van zieke of bejaarde gemeenteleden. 20 In het Utrechtse Tienhoven, waar ds. E.L. Smelik (1900-1985) stond, had men sinds december 1925 ook kerktelefoon. In deze gemeente volgde een ziek meisje op deze manier zelfs de catechisaties. Smelik had als hulpprediker in Bloemendaal de stichting van de radiozender meegemaakt en was daardoor kennelijk geïnspireerd.21 De Gereformeerde Kerk van ’s- Gravenhage-Oost benutte de radiotelefonie eenmalig op een geheel andere manier. De intreepreek van ds. G.R. Kuijper (1887-1950) in de Westerkerk op 24 februari 1926 was gelijktijdig ook te beluisteren in de Noorderkerk en de Oosterkerk. Of het geslaagd was, daar liepen de meningen over uiteen.22 Ds. Tazelaar bezorgde Rotterdam in 1928 nog een primeur met de aanleg van de ziekentelefoon voor het gereformeerde rusthuis en het ziekenhuis ‘Eudokia’, die met de Nieuwe Noorderkerk werden verbonden.13
De vacante Gereformeerde Kerk van Nieuwkoop zag echter wel degelijk voordelen aan radio-kerkdienstuitzendingen. De kerkenraad vroeg aan de classis Woerden of het was toegestaan bij afwezigheid van een predikant zich als gemeente rond een radio te scharen om een radiopreek te beluisteren. Zulks in plaats van het laten preeklezen door een ouderling. Volgens een journalist van de Nieuwe Haagscbe Courant van 7 november 1925 moest dit kunnen, omdat een gemeente in het noorden van het land op die wijze de radiokerkdienst vanuit Rotterdam had beluisterd. Hoewel er geen kerkordelijke bezwaren tegen waren, vond de terzake benoemde classicale commissie dat er onvoldoende redenen waren om met de gewoonte van het preeklezen te breken.14

De eerste radiokerkdiensten
Op 18 oktober 1925 ging ds.TazelaarindeNieuweWesterkerkte Rotterdam voor in de allereerste radiokerkdienst van de ncrv, die door tweeduizend kerkgangers werd bijgewoond. Deze kerkdienst had veel voorbereidingen gevraagd. Twee dagen daarvoor waren acht personeelsleden met twee auto’s vol apparatuur naar Rotterdam gekomen. Het personeel had in het naast de kerk gelegen gebouw de nodige verbindingen tot stand gebracht. De microfoon was zo zwaar dat de kansellessenaar gestut moest worden om te voorkomen dat deze naar beneden zou storten. Om trillingen op te vangen was de microfoon in zwaar vilt gepakt. Het geluid ging langs telefonische weg aanzienlijk versterkt naar Hilversum, vanwaar het verder draadloos nog meer verstrekt werd uitgezonden. Tot in België, Duitsland en zelfs Argentinië kon men de uitzending volgen. Na afloop stroomden brieven van luisteraars binnen bij het comité, meest hooggestemd van waardering, sommige diep ontroerend, een paar anoniem met scheldwoorden en dreigementen. 15 Terwijl het kerkblad van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam zich beperkte tot één ingezonden brief van een luisteraar, stond het dagblad De Rotterdammer uitgebreid stil bij de kerkdienst. Het had de journalist getroffen dat Tazelaar God in zijn gebed had gedankt voor de gelegenheid om in wijde kring door middel van een door Hem in de natuur gelegde kracht het evangelie te kunnen verkondigen. Mooi vond hij dat de predikant de zieken rechtstreeks had aangesproken.16
De belijdende Jood M. de Leeuw protesteerde echter krachtig tegen het uitzenden van de gereformeerde preek. Volgens hem moest de regering de ether van dergelijk sektarisme vrij houden, omdat dit alleen maar tweedracht zaaide. Bovendien had de predikant geen rekening gehouden met het feit dat ook andersdenkenden zijn preek hoorden. Het meest aanstootgevend was voor hem geweest de uitspraak: ‘Wie met Mij niet is, die is tegen Mij’.17
Op 8 november 1925 werd de eerste hervormde radiokerkdienst uitgezonden vanuit de Grote of St. Jacobskerk in Den Haag, een liturgische dienst onder leiding van ds. F. van Gheel Gildemeester (1855-1929).18
In de periode 1 januari - 1 oktober 1926 was het dankzij de medewerking van plaatselijke kerken mogelijk tien morgendiensten en vierentwintig avonddiensten uit te zenden. De Gereformeerde Kerk van ’s-Gravenhage- Oost zou daarvan twee diensten verzorgen, terwijl de Gereformeerde Kerk van Utrecht er drie voor zijn rekening nam.29

Reacties
Op io januari 1926 werd in Utrecht voor de eerste keer een radiokerkdienst vanuit de Oosterkerk uitgezonden. Evenals zijn collega’s blikte dr. H. Kaajan (1879-1940) in de kerkbode terug op deze dienst en publiceerde hij verschillende reacties. Een officier van het stoomschip ‘Witte Zee’ had de dienst in Schotland goed kunnen beluisteren. Burgemeester A.J.W. Monnik van Aalten3“ schreef dat hij de dienst van de radio beter had kunnen verstaan dan de eredienst in zijn eigen kerk. Orgelspel, gemeentezang en niet minder het hoesten waren duidelijk te horen geweest. Een verlamde jongeman uit zijn gemeente schreef veel baat te hebben bij de radiopreken. Verder beluisterde een onderwijzer van een openbare school in Aalten de diensten, zodat dit soort diensten met recht ook een wijze van evangelisatie was. De heer Reijmerink bedankte namens de zieken uit het gereformeerde tehuis voor ouden van dagen te Utrecht. Daar had men met een grote luidspreker de kerkdienst goed kunnen beluisteren. Een inwoner uit Ijlst veronderstelde dat duizenden de preek hadden gehoord, omdat in deze plaats ongeveer iedereen naar de radio had geluisterd. Vier hardhorenden uit Bovenkerk, die hun eigen predikant moeilijk verstonden, hadden geen woord gemist van de radiokerkdienst uit Utrecht. Ook in Hillegersberg was de ontvangst goed geweest. De briefschrijver schreef dat hij en de medeluisteraars Kaajan nog kenden uit zijn Rotterdamse tijd,31 waardoor het was of hij weer in hun midden was. Een andere luisteraar uit Lemmer vond het ‘heerlijk’ dat zieken nu ook een kerkdienst konden horen en ‘dat hun nooden en behoeften in het gebed werden neergelegd voor den troon der genade’. Tenslotte noemde Kaajan nog een aardig voorval. Een onbekende broeder had hem een krant toegestuurd waarin stond: ‘De Koningin sprak bij haar bezoek aan de door watersnood geteisterde steden32 ook nog met een bejaarde landbouwer, die nu voor het eerst van zijn woonplaats verjaagd was. Alle anderen vertelden Hare Majesteit - aldus het krantenbericht - van de mooie radiopreek, die zij zondag hadden gehoord’.33
In de volgende radiokerkdienst in Utrecht op zondagavond 9 mei ging Kaajans collega dr. J.C. Rullmann (1876-1936) voor. Kaajan waarschuwde vooraf in het kerkblad voor ‘misstanden’ .34 Zo moest er niet onnodig worden gehoest en gekucht. Gemeenteleden die de vorige keer thuis waren gebleven om naar de radio luisteren werden er op gewezen dat deze uitzendingen niet voor gezonden maar voor zieken waren bedoeld. Als schaduwzijde van de radiopreek zag hij dat uit dezelfde mond of luidspreker zegening en vervloeking kwamen evenals uit dezelfde ader het zoet en bitter opwelt. Als de radio de kerken zou leegpreken was dit een slechte ontwikkeling.35 De gemeente moest de eigen bijeenkomsten niet verzuimen.36
Voorzitter van het comité voor gereformeerde radio-kerkdiensten ds. W. Bouwman was zelf kort daarvoor op Paasmorgen 5 april 19x6 voor het eerst voorgegaan in de radiokerkdienst uit de Hooigrachtkerk te Leiden. Na afloop had hij de luisteraars opgeroepen hun ervaringen te laten weten. Dit leverde hem veel brieven en telefoontjes op. Zo hoorde hij dat drommen mensen zich op straat rond een luidspreker voor een open raam hadden verdrongen, in aangrenzende tuinen voor een open serre, al of niet met een psalmboekje. Bij de dames H.G. en A.T. Donner uit Apeldoorn had de dienst warme herinneringen opgeroepen aan de tijd dat hun vader, ds. J.H. Donner (1867-1927), in hetzelfde kerkgebouw het evangelie had verkondigd. De luisteraars hoopten dat de Gereformeerde Kerken dit werk zouden steunen en bevorderen. Het comité moest, aldus een van de schrijvers, niet rusten voordat er elke zondag een gereformeerde kerkdienst werd uitgezonden.
Nadat ds.W.W. Meynen (1873-1950) op 16 januari 19 27 in Dordrecht in de Westerkerk een radiokerkdienst had geleid, schreef ook hij hier enthousiast over in de Dordrechtsche Kerkbode. Hij was het eens met een briefschrijver, die constateerde dat de kerkdienst een evangeliserende werking had, maar keurde het af dat een ander thuis was gebleven om de radiodienst te beluisteren. Dit gold ook voor de persoon die bekende voor de radio te hebben gekozen, omdat de eigen predikant van die zondag hem minder aanstond. Tenslotte was hij het eens met de diaken, die had voorgesteld om bij families met een radio voortaan te gaan collecteren.37 In 1928 kon het gereformeerde tehuis voor ouden van dagen in Dordrecht dankzij een inzamelingsactie een radio aanschaffen, waardoor de bewoners voortaan de radiokerkdiensten konden beluisteren.3®

Bemoeienis door de generale synode via deputaten
Het comité voor gereformeerde radio-kerkdiensten stuurde in 19 27 de generale synode een memorandum. Daarin werd gevraagd de zaak van de radiokerkdiensten binnen kerkelijke kaders te regelen. De particuliere synodes van Gelderland, Zuid-Holland (noord), Zuid-Holland (zuid) en de classis Stadskanaal steunden dit.39 De Gereformeerde Kerk van Bloemendaal herinnerde de synode er in dit verband aan al eerder dan de ncrv te zijn begonnen met het uitzenden van preken voor zieken en ouden van dagen. Men bood aan het eigen zendstation zo aan te passen dat alle gereformeerde kerken dit konden gebruiken en er twee diensten per zondag konden uitzenden. 40 Daarmee zou de kerkrechtelijke kwestie of de verkondiging mocht uitgaan van een vereniging opgelost zijn. Dit gold ook voor de bedenkingen tegen het feit dat de NCRV ook vrijzinnige en ethische kerkdiensten uitzond. Het voorlopig comité had echter al eerder geconcludeerd dat een nationale functie van de zender in Bloemendaal niet mogelijk was, omdat de regering hier niet aan wilde meewerken en omdat de capaciteit van Bloemendaal ‘zeer onvoldoende’ was. De synode besloot drie deputaten te benoemen: de predikanten Tazelaar, die naderhand voor de band met de Gereformeerde Kerken hoofdbestuurslid van de ncrv werd, Bouwman en Van Nes. Tijdens de eerste vergadering op 16 november 19 27 werd het voormalige comité voor gereformeerde radio-kerkdiensten wegens het bereiken van zijn doel opgeheven en werd de voorzitter van de ncrv, mr. A. van der Deure, als nieuwe deputaat welkom geheten. Mettertijd werd het aantal deputaten tot zeven uitgebreid. Vanaf 19 3 3 ging ds. Brussaard vanwege de bijzondere rol van radio Bloemendaal namens zijn kerkenraad hier ook deel van uitmaken. Deputaten moesten er voor zorgen dat een zo groot mogelijk aantal zondagen gereformeerde diensten vanuit verschillende kerken werden uitgezonden. Tevens waren zij verantwoordelijk voor de regeling van de financiering.41
In 1930 stonden deputaten in hun rapportage aan de synode stil bij de geweldige tegenstand door ‘vijanden’ van de christelijke radio-uitzendingen. In de eerste plaats doelden zij op de in 19 2 7 opgerichte avro. Die probeerde een neutrale nationale omroep te worden en deed er alles aan om het christelijk volksdeel als ‘sectarisch’ uit te sluiten. Het deed deputaten denken aan de jaren van de Schoolstrijd. In dezelfde tijd verzocht de regering de ncrv en de kro vanwege het nieuwe Radio-reglement zendtijd af te staan aan de VARA.42
In verband met deze oppositie hadden deputaten op 1 november 1929 aan alle gereformeerde kerken een rondschrijven gestuurd, waarin zij om voorbede hadden gevraagd. Verder hadden zij alle predikanten over deze kwestie in een brief enkele nadere mededelingen gedaan. Vanwege ontvangen klachten over het aantal uitzendingen dat aan de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband was toegekend, hadden zij dit aantal in overleg met de ncrv weten te reduceren. Daarnaast gingen zij uitgebreid in op de kwestie van de zondagsarbeid, die voor de radio-uitzendingen moest worden verricht. Verschillende kerken bleven hier bezwaar tegen maken. Alle aangedragen oplossingen bleken niet uitvoerbaar. Voorkomen moest worden dat de gereformeerden in hun diensten gingen afwijken van de andere kerken waarvoor de ncrv de uitzendingen verzorgde door als enige niet op zondag te willen uitzenden. Volgens deputaten was het werk van de medewerkers van de ncrv te vergelijken met dat van een koster en dus geoorloofd.43 In dat jaar, 1930, benoemde de synode tevens deputaten voor de radiokerkdienst-uitzending in Nederlands-Indië, die - waar nodig - met de binnenlandse radiodeputaten zouden samenwerken.44 Men hoopte in datzelfde jaar vanuit een kerk in Rotterdam via de Indië-zender een preek uit te zenden.
Was aanvankelijk vraag en aanbod van kerken die zich voor een dienst aanmeldden nog redelijk in evenwicht, in 1936 bleek selectie nodig. Aan kerken, die in het verleden steun hadden verleend, werd voorrang verleend, terwijl geografische spreiding ook als criterium werd aangemerkt. Om een hoge kwaliteit van de radiokerkdiensten te garanderen moesten de meest geschikte predikanten worden aangewezen om voor te gaan. Vanaf dat jaar hoefden de Gereformeerde Kerken niet langer voor de radiokerkdiensten te collecteren omdat de ncrv hiervoor geen kosten meer in rekening bracht.45

Een hervormd alternatief?
Sinds de oprichting van de ncrv hadden de orthodoxe hervormden onvrede over de invloed van de gereformeerden binnen de ncrv. Door de uitzending van de landelijke herdenking van de Afscheiding in 1934 nam hun ongenoegen hierover enkel maar toe. De invloed van het bestuurslid prof. dr. K. Schilder als spreker tijdens de herdenking van de Afscheiding was hier niet vreemd aan. In de praktijk werd het aantal hervormde en gereformeerde diensten overigens volkomen gelijk opgedeeld,46 terwijl voor de kleinere kerken een verhoudingsgewijs kleiner aantal diensten beschikbaar was. Toch werd als gevolg van de onvrede in 19 37 de Nederlandsch Hervormde Radio Omroep opgericht, die begin 1940 nog met de minister van Binnenlandse Zaken in onderhandeling was. Tijdens de oorlog kwam deze omroep geheel onder invloed van de bezetter, doordat enkele voormannen in 19 4 1 na de instelling van de nationaalsocialistische Rijks Radio-Omroep hun ideaal langs deze weg probeerden te realiseren.47

Veranderingen tijdens en na de oorlog
Na het uitbreken van de oorlog werd de Duitse invloed op het dagelijks leven steeds meer merkbaar. Zo kreeg de ncrv al in het eerste bezettingsjaar met censuur te maken. Voorzitter Van der Deure verzette zich hier aanvankelijk niet echt tegen. Begin maart 19 4 1 hief de bezetter alle omroepverenigingen op en kwamen de uitzendingen in handen van de voornoemde Rijks Radio-omroep, de latere Nederlandsche Radio-omroep. Predikanten moesten voortaan hun preek en gebeden insturen en mochten deze daarna, mits goedgekeurd, alleen maar letterlijk zo uitspreken. De kerkenraden van Amsterdam en Hilversum hadden om die reden al eerder hun medewerking aan de radiodiensten gestaakt, terwijl de kerkenraad van Utrecht de synode hierover om advies vroeg. Op 7 maart besloot de synode dat de deputaten voor de radiokerkdienstuitzendingen niet langer aan deze diensten zouden meewerken. Allereerst omdat het de bedoeling was de diensten voortaan van staatswege te laten verzorgen. Verder omdat het Convent van Kerken, aldus deputaten voor correspondentie met de Hoge Overheid, alleen repressieve censuur (met terugwerkende kracht) toelaatbaar vond.48 De ncrv richtte meteen na de opheffing van de eigen vereniging de Christelijke Radio Stichting op om drie uur per week godsdienstige programma’s in het programma van de Nationale Omroep te kunnen blijven verzorgen.49 Omdat de Nederlandse Hervormde Kerk en vervolgens de Gereformeerde Kerken in Nederland op 24 maart 19 4 1 weigerden daaraan mee te werken maakte de overheid hier in oktober 19 4 1 al een einde aan. In plaats daarvan verzorgde de Nederlandse Rijks Radio-Omroep voortaan zelf godsdienstige uitzendingen, waarin nationaalsocialistische predikanten voorgingen.50

Na de bevrijding was het de vraag of de ncrv opnieuw de gereformeerde radiokerkdiensten zou gaan uitzenden.51 De generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk had namelijk in het voorjaar van 1944 ingestemd met het voorstel van een Technische Commissie. Deze wilde na de bevrijding geen terugkeer van de vooroorlogse omroepen, maar een nationale omroep. Kerkdiensten moesten niet langer door particuliere omroepverenigingen maar door organen van de kerk verzorgd worden. In het kader daarvan werd informeel contact gezocht met vertegenwoordigers van andere kerken.
Hoewel de ncrv en de vpro geen voorstanders van een nationale omroep waren, namen de Gereformeerde Kerken van september 1944 tot maart 1945 ook deel aan dit overleg. Op 1 november 1945 sloot de hervormde synode zich aan bij het Interkerkelijk Overleg inzake Radioaangelegenheden (ikor; vanaf 1976 ikon). Deze verzorgde kerkelijke uitzendingen en niet alleen radiokerkdiensten. Hoewel het ikor een samenwerkingsverband van verschillende kerken op de linker vleugel was, was de invloed van de hervormden hierbinnen zeer groot.
De Gereformeerde Kerken lieten daarentegen evenals de andere gereformeerde kerkgenootschappen hun kerkdiensten toch weer door de ncrv verzorgen. Door de oprichting van het ikor was een nieuwe verdeling van de zendtijd nodig. Als gevolg van de radiobeschikking van 15 januari 1947 moest de ncrv de helft van haar kerkelijke zendtijd afstaan en raakte de vpro alle kerkelijke zendtijd kwijt. Een convent van deputaatschappen van niet bij de ikor aangesloten kerkgroepen verdeelde daarna het aantal aan de ncrv toegewezen diensten over de verschillende kerkformaties. Preken en gebeden van vrijgemaakte predikanten waren vanwege ontvangen klachten soms aanleiding voor bespreking binnen dit convent. Door deze verdeling werd het aantal gereformeerde radiodiensten in verhouding tot de situatie van voor de oorlog gereduceerd van ongeveer veertig tot hoogstens vierentwintig per jaar.52
Vanaf 19 57 lieten de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt), de Christelijke Gereformeerde Kerken, de Unie van Baptisten Gemeenten, de Vrije Evangelische Gemeenten en het Leger des Heils hun kerkdiensten niet meer door de ncrv verzorgen, maar door de in dat jaar opgerichte Stichting Convent van Kerken inzake Radio- en Televisiediensten. Het einde van een langdurige en vruchtbare samenwerking tussen gereformeerden en de ncrv. Feitelijk bleef er indirect een band met de ncrv bestaan. De eerste voorzitter van het Convent van Kerken was namelijk de toenmalige voorzitter van de ncrv, mr. dr. J. Ozinga (1910-1980), die tevens sinds 1954 predikant was van de Gereformeerde Kerk van Lunteren.


Noten

* Met dank aan P.F. Dillingh, Th.J.S. van Staalduine en F. Rozemond voor hun commentaar op eerdere versies van dit artikel.

1. Gedicht van een Leidenaar n.a.v. de radiokerkdienst van 13 mei 1928, gepubliceerd in: Leidsche Kerkbode, 25 mei 1928.

2. Zie voor de ncrv: Christelijke Encyclopedie, i e editie, iv (Kampen z.j.), blz. 328-330. Verder: Yko van der Goot, ‘Niet natuurlijk. Een stukje geschiedenis uit de relatie met de kerk’, in: Waar zijn we mee bezig? De ncrv van binnenuit en van buitenaf bekeken, ter gelegenheid van het zestig jarig bestaan samengesteld door Cees Timmer (Baarn-Kampen 1984), blz. 12 1- 13 0 , 12 1- 12 2 . Idem, ‘De ncrv en de zonde van het gereformeerd zijn’, in: Trouw, 1 juni 1985. Idem, Publiek en persoonlijk. Aspecten van de pastorale verantwoordelijkheid van de omroep (Kampen 1989), blz. 48-59.

3. H. Algra, C. Rijnsdorp en Ben van Kaam, Vrij en gebonden. 50 jaar ncrv (Baarn 1974), blz. 18. Zie voor de grote ledengroei ook de persverslagen van de jaarvergadering van 1927, waar twee lezingen over het belang van de radiokerkdienst werden gehouden in: Nieuwe Rotterdamscbe Courant-, De Tijd; De Telegraaf, De Standaard, 14 oktober 1926.

4. Zie hiervoor: De Rotterdammer, 9 en 10 april 1924.

5. Dit waren: P.K. Dommisse, F. de Boer, E.J. de Bruin, W.A. van Os en mr. A. van der Deure.

6. De minister van Waterstaat gaf hiervoor op 1 september 1926 toestemming, in afwachting van een definitieve regeling van de Nationale Omroep. Vanaf 1 oktober 1938 zonden de kro en de ncrv uit via andere zenders: Hilversum I en Jaarsveld. Zie: Nationaal Archief (na), Archief van het Staatsbedrijf der ptt, Hoofdbestuur: Bureau Radio-omroep en Radiodistributie, (1904) 1919-1940 (1941) (2.16.25), inv.nrs 2 10 -2 11. Verder uitgebreid in: Algra, Rijnsdorp en Van Kaam, a.w., blz. 159-168.

7. Christelijke Encyclopedie, 2e editie, v (Kampen 1960), blz. 162.

8. Later kwamen daar nog de morgenwijdingen bij, die een evangeliserende bedoeling hadden, en de ziekenuurtjes.

9. De Standaard, De Nederlander, De Rotterdammer, 10 mei 1924. De Spiegel, 12 juni 1924.

10. De ptt weigerde een zendmachtiging voor dit doel te verlenen. Zie: na, Archief Hoofdbestuur van de ptt (2.16.25), inv.nr. 124. Leidsche Kerkbode, 1 mei 1925.

11 . Daan de Kraker, Radiokerk: Gereformeerde Kerk van Bloemendaal, i88y- 2014 (Bloemendaal 2014). Mr. J.H. Monnik financierde een belangrijk deel van de aanschaf van de zender.

12. De Heraut, 15 maart 1925.

13 . De kostprijs bedroeg in het begin 100 gulden en later 150 gulden.

14. Algra, Rijnsdorp en Van Kaam, a.w., blz. 62-64. De circulaire is afgedrukt op blz. 63. Er werden 12.000 circulaires verspreid.

15. Henk de Jong, ‘Radiopredikant legt het pastoraat neer’, in: Centraal Weekblad, 3 oktober 1953, blz. 253.

16. Christelijke Encyclopedie, T' editie, iv (Kampen z.j.), blz. 672-673.

17. Citaat in: J.A. Tazelaar, ‘De eerste kerkdienst van de ncrv’, artikel vermoedelijk uit de Omroepgids van de ncrv van 1955. Henk de Jong, a.a., Centraal Weekblad, 3 oktober 1953.

18. De Heraut, 15 februari 1925. Uit een naoorlogs onderzoek door het Nederlands instituut voor de publieke opinie onder honderden mannen uit alle bevolkingsgroepen bleek dat gereformeerden en rooms-katholieken de voorkeur gaven aan het bijwonen van kerkdiensten boven het luisteren naar een radiokerkdienst. Zie: Zeeuwsch Dagblad, 27 augustus 1953.

19. De Reformatie, 3 april en 3 juli 1925. Volgens het door A. Kuyper geïntroduceerde onderscheid tussen de kerk als instituut en als organisme was het niet zo vreemd om het radiowerk door een vereniging te laten uitvoeren. Zie: Yko van der Goot, ‘Een delicate kwestie. De protestantse kerken en de radio, 19241950’, in: Huub Wijfjes (eindred.), Jaarboek Mediageschiedenis 3 (Amsterdam 1991), blz. 41-72; 44-45.

20. De Reformatie, 10 april, 12 juni en 3 juli 1925.

21. Leidsche Kerkbode, 5 februari 1926.

22. Nieuwe Haagsche Courant, 25 februari 1926.

23. De Jong, a.a., Centraal Weekblad, 3 oktober 1953. J.A. Tazelaar schreef naar aanleiding daarvan de brochure Ziekentelefoon voor kranken en ouden van dagen (Rotterdam 1928), die aan alle kerkenraden werd toegestuurd.

24. Nieuwe Haagscbe Courant, 7 november 1925; Vlissingscbe Courant, 1 1 november 1925. Bespreking van het rapport door ds. Bouwman in: Leidsche Kerkbode, 25 december 1925 en 4 januari 1926. Deze mogelijke toepassing werd tijdens de viering van het 25-jarig jubileum van de ncrv nog gememoreerd. Zie: Zeeuwsch Dagblad, 3 november 1949.

25. De Jong, a.a., Centraal Weekblad (3 oktober 1953); Tazelaar, ‘De eerste kerkdienst van de ncrv’. Tijdens de viering van het 25-jarig jubileum van de ncrv werd abusievelijk opgemerkt dat de dienst vanuit de Bergsingelkerk was uitgezonden. Zie: Zeeuwsch Dagblad, 3 november 1949.

26. De Rotterdammer, 19 oktober 1925. Kort bericht in: De Standaard, 19 oktober 1925. Gereformeerde Kerkbode. Orgaan van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam, 24 oktober 1925.

27. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 21 oktober 1925. Voor een reactie daarop van ds. Bouwman: Leidsche Kerkbode, 30 oktober 1925. De geciteerde tekst staat in Mattheus 12: 30 en Lucas 1 1 : 23 (Statenvertaling).

28. In Fred Mell e.a., De ncrv tussen principe en praktijk, ncrv 75 jaar (Nuth 1999), blz. 16 staat abusievelijk dat de kerkdienst in Den Haag de eerste radiokerkdienst was.

29. De Standaard, 1 1 januari 1926. Het Utrechts Archief, Archieven van de Gereformeerde Kerk te Utrecht, 1835-1955, waarin opgenomen de archieven van de Gereformeerde Kerk te Zuilen, 1892-1950, inv.nr. 126 d.d. 2 1 december 1925.

30. Zijn jongere broer, mr. J.H. Monnik, was de initiatiefnemer van Radio Bloemendaal.

31. Dr. H. Kaajan, grootvader van de auteur, was van 1912 -1920 gereformeerd predikant in Rotterdam, waarna hij een beroep aannam naar Utrecht. Aan deze gemeente bleef hij tot aan zijn onverwachte overlijden in 1940 verbonden.

32. Sinds 3 1 december 1925 braken verschillende rivierdijken in Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel door. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik bezochten in de periode 2 - 11 januari 1926 een aantal plaatsen. Op 12 januari was Dalfsen aan de beurt. Hoogstwaarschijnlijk vond daar de beschreven ontmoeting met de bevolking plaats.

33. Utrecbtsche Kerkbode, 40e jrg., nr. 1 (16 januari 1926).

34. Utrecbtsche Kerkbode, 40e jrg., nr. 17 (8 mei 1926).

35. Vrij naar Jacobus 3: 1 1 .

36. Hebreeën 10 :25. Prof. H.H. Kuyper wees in een bespreking van de gevaren van de radio in De Heraut, 15 februari 1925, op wat de Heidelbergse Catechismus bij de verklaring van het vierde gebod in Zondag 38 zegt ‘namelijk dat we in zonderheid op den Sabbath, dat is de Rustdag, naarstiglijk tot de Gemeente Gods zullen komen’.

37. De Zeeuw, 12 februari 1927. Peter Dillingh, ‘Radiokerkdienst uit Dordt’, in: Kerk op Dordt, jrg. 4, nr. 1 (4 januari 2013).

38. Peter Dillingh,‘Radiogenot’, in: Kerk op Dordt, jrg. 3, nr. 21 (2 november 2012).

39. De kerkelijke colleges gebruikten voor hun brief een door het comité opgestelde tekst.

40. De classis Haarlem besloot in mei 1925 de kerk van Bloemendaal ook financieel te steunen bij het streven andere kerken met de radio-inrichtmg van dienst te zijn. De particuliere synode van Noord-Holland legde het verzoek om steunverlening aan de kerk van Bloemendaal voor een jaar ter zijde. Zie: De Reformatie, 22 mei en 3 juli 1925.

41. Acta van de Generale Synode (gs) van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Groningen 1927, art. 88 en bijlagen xxxvi, xxxvn.

42. Zie voor het afstaan van de zendtijd ook de tekst van de radiotoespraken van A. van Deure op 2 en 9 oktober 1929, die door het Hoofdbestuur van de Posterijen en Telegrafie aan de minister van Waterstaat ter kennisname werden doorgestuurd. Zie: na, Archief Hoofdbestuur van de ptt (2.16.25), inv.nr. 249.

43. Acta GS Arnhem 1930, art. 43 en bijlage xn.

44. Acta GS Middelburg 1933, art. 12 7 en bijlage xxiv. Zie voor het ontstaan van de radiokerkdiensten in Nederlands-Indië: A. Algra, De Gereformeerde Kerken Nederlands-Indië/lndonesië (i8yy-i96i) (Franeker [1967]), blz. 227-228.

45. Acta GS Amsterdam 1936, art. 195 en bijlage xli.

46. J.A. Tazelaar, ‘De perspectieven voor de gereformeerde radiokerkdiensten’, in: Centraal Weekblad, zc jrg., nr. 29 (29 mei 1954), blz. 169.

47. Uitgebreid over de nhro: Van der Goot, Mediageschiedenis 3, blz. 52-62.

48. H.J.Ph.G. Kaajan, ‘Tussen opkomend nationaal-socialisme en herwonnen vrijheid. De Gereformeerde Kerk van Utrecht in de jaren 1940-1945’, in: D.Th. Kuiper (red.), Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme (Kampen 1995), blz. 134-177, 146.

49. Zie voor teksten van godsdienstige uitzendingen van de ncrv en de crs: niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocide Studies, Archief van de Nederlandse Omroep (103), 1941-1944 (1945), inv.nrs. 1380 -1381, 1384.

50. Henk Glimmerveen, ‘Abraham van der Deure (1889-1957). De eerste voorzitter van de ncrv’, in: B. Koetsenruijter (eindred.), Jaarboek Mediageschiedenis 6 (Amsterdam 1995) blz. 68-97, 81, 83-84. Algra, Rijnsdorp, Van Kaam, a.w., blz. 37-40.

51. Het navolgende is gebaseerd op de Inleiding van P.M. Peucker op de Inventaris van de archieven van het Interkerkelijk Overleg in Radioaangelegenheden (ikor), het Convent van Kerken (cvk) en de Interkerkelijke Omroep Nederland (ikon) en gedeponeerd archief, (1943) 1945-1986 (1995) (Amsterdam, 1995) (inventaris 631), blz. 7 - 11 , 7-8. Deze archieven berusten bij het Historisch Documentatiecentrum van het Nederlands Protestantisme ( 1800-heden) van de Vrije Universiteit. Idem, ‘Het archief van de ikon als bron voor de naoorlogse kerkgeschiedenis’ in: J. de Bruijn, P.N. Holtrop en B. Woelderink (red.), Een lastige erfenis? Kerkelijke archieven van de twintigste eeuw (Zoetermeer 1998), blz. 9 1-10 3, 91-92.

52. Acta GS ’s-Gravenhage 1949-1930, art. 202 en bijlage xxxvi. Tazelaar, a.a., in: Centraal Weekblad, 29 mei 1954. Algra, Rijnsdorp, Van Kaam, a.w., blz. 41- 44.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's

De ontvangst van radiokerkdiensten bij gereformeerden*

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Historisch Tijdschrift GKN | 72 Pagina's