Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PASTORALE ZORG VOOR LEDEN AAN DE RAND

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PASTORALE ZORG VOOR LEDEN AAN DE RAND

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervreemding — over en weer

Veel kerkeraden zullen zorg hebben om leden die aan de rand van de gemeente leven. Zij nemen aan het gemeentelijke leven nog nauwelijks deel. Zij komen sporadisch in de kerk. Sommigen van hen heeft men in lange tijd al niet meer gezien. Zij vervreemden van de gemeente en de gemeente vervreemdt van hen. Soms zijn er onverwacht toch weer contacten en ontmoetingen. Niettemin leven ze aan de rand. Als er geen verandering ten goede in komt, is te vrezen dat ze straks, hoewel nog kerkelijk ingeschreven, metterdaad buitenkerkelijk zijn.

Mij staan geen cijfers ter beschikking over de omvang van deze groep leden in de verschillende gemeenten. Wel valt het mij op, als het over deze mensen gaat, dat steeds vaker in kerkeraadskamers wordt gezegd: ook wij hebben een groter wordende rand. Gelukkig de gemeente waarin weinig randkerkelijken zijn. Helaas blijkt dat steeds minder gemeenten zich tot de gelukkigen kunnen rekenen. Ongetwijfeld speelt het klimaat van deze tijd — Paulus spreekt in Romeinen 12: 2 over „deze wereld” — hierin een grote rol. In het Nieuwe Testament wordt gesproken over de grote verdrukking (Matt. 24 : 21; Openb. 7 : 14; men zie ook Joh. 16 : 33). Die verdrukking vindt niet alleen plaats door de vervolging. De verwereldlijking is evenzeer een aspect van deze verdrukking. Helaas blijkt dat mensen die door doop of belijdenis tot de gemeente van Christus behoren, afvallen.

In een aparte kaartenbak?

Deze mensen geven een kerkeraad om verschillende redenen grote zorg. Ik wijs nu op een aspect dat vaak het laatst wordt genoemd, doch dat helaas sterk meespreekt. Dat is de financiële kant van het feit dat de gemeente nogal wat randkerkelijken telt. Hun namen vormen een geheel met de meelevende en financieel trouw bijdragende leden. De randkerkelijken dragen over het algemeen nauwelijks nog iets bij. Toch worden ze meegeteld in de omslag voor kerkelijke kassen en algemeen kerkelijke verplichtingen. Het ontbreken van hun bijdrage verzwaart de last van hen die trouw hun bijdragen leveren. Juist op deze laatsten wordt ook in allerlei andere verbanden voortdurend weer een beroep gedaan.

Er wordt wel eens de gedachte geopperd om deze leden in een aparte kaartenbak onder te brengen. Het antwoord op deze vraag is van principiële aard. Het is niet alleen een financiële, doch vooral een gemeentelijke, wil men een geestelijke zaak. Wat doet men als men deze leden apart registreert? Dan zegt men: ze zijn op een andere wijze lid dan de overigen.

Kan dat in de gemeente van Christus? Moet men niet denken aan een huisgezin? De kinderen kunnen een verschillende geaardheid hebben. De kinderen gaan soms een heel verschillende levensgang. Kunnen kinderen ook op een verschillende manier tot het gezin behoren? Ze zijn kinderen of ze zijn het niet! En als ze het zijn, dan moeten ze als kinderen worden behandeld.

Tenzij — om welke verdrietige reden ook — de band met en door hen wordt doorgesneden. Zelfs dan zijn ouders nog niet los van hun kinderen. Dan ligt de relatie echter wel anders.

Nu terug naar de kerk: Als bepaalde leden in een aparte kaartenbak worden ondergebracht, wil dat toch eigenlijk zeggen, dat ze geen leden meer in de volle zin van het woord zijn. Mag een kerkeraad dat uitspreken? Voorzover ik kan zien, mag dan alleen worden gezegd van leden op wie censuur wordt toegepast. Ik voeg er direct aan toe, dat deze censuur plaars vindt, juist omdat ze leden van de gemeente van Christus zijn. De positie van gecensureerde leden is in zeker opzicht een andere dan van niet gecensureerde leden.

Het plaatsen van namen in een aparte kaartenbak betekent eigenlijk zoiets als het toepassen van censuur. Nu kan een kerkeraad zeggen: die censuur is ook op zijn plaats, want deze leden leven niet meer of nog nauwelijks mee als leden van de gemeente. Mag een dergelijke „overplaatsing in een andere kaartenbak” plaats vinden zonder dat de leden om wie het gaat, daarover zelf zijn aangesproken? Ik bedoel met deze vraag eigenlijk te zeggen: mag men om krappe financiën bepaalde leden een andere status geven, terwijl er verder niet met hen wordt gesproken?

Misschien zal een lezer dit hele betoog wat erg materialistisch vinden. Het is bekend dat mensen aan de rand zich vaak geprikkeld tonen door het feit, dat er tot hen en over hen soms alleen in verband met een financiële bijdrage wordt gesproken. Heeft mijn hele verhaal tot heden eigenlijk niet juist die strekking?

Daarop wil ik antwoorden: deze invalshoek heb ik gekozen om bij het eigenlijke waarom het mij in dit artikel gaat terecht te komen. Dat eigenlijke is wat in de titel wordt aangeduid met pastorale zorg. Het probleem van leden aan de rand heeft ongetwijfeld een financiële kant. Soms is men geneigd te denken dat dit de zwaarste kant voor een kerkeraad is. Door op de consequenties van de financiën wat in te gaan, heb ik getracht aandacht te vragen voor wat de eigenlijke pastorale verantwoordelijkheid van de kerkeraad is. Hierover wil ik nu graag iets zeggen om dan nog eens op de financiën terug te komen.

Nodig is een goed overzicht

In de eerste plaats moet de kerkeraad een goed overzicht hebben van hen die tot de groep randleden behoren. Per wijk dienen de ouderlingen te weten wie niet (meer) meeleven. Op de kerkeraadsvergadering dient minstens eens per jaar over deze groep mensen apart en indringend gesproken te worden. Dan kan men ook nagaan of er misschien onder hen zijn, die de weg terug hebben gevonden. Men kan ook bespreken of er aan deze groep namen moeten worden toegevoegd van hen die ontrouw geworden zijn. De kerkeraad moet van de gegevens op de hoogte zijn. Dat geldt in de eerste plaats de wijkouderlingen, doch niet alleen hen. Heel de kerkeraad dient hiermee bekend te zijn.

De randkerkelijken niet onderaan op de lijst zetten

Dan komt de vraag van de bearbeiding. Het is niet denkbeeldig, dat ouderlingen in de eerste plaats aandacht geven aan degenen die meeleven. Aan de andere groep valt toch weinig meer te doen, zo wordt soms geredeneerd. We kunnen ze toch niet terugbrengen. In de praktijk worden deze mensen dan steeds meer losgelaten. Begrijpelijk is het wel dat bij een overbezet pastoraal programma, ouderlingen niet in de eerste plaats denken aan de randkerkelijken. Moet men die dan vóór laten gaan boven degenen die zich trouw betonen?

Het dilemma is niet goed. In de gemeente gaat de een niet boven de ander. Allen hebben recht op gelijke aandacht en zorg. Ik kan me goed voorstellen dat de randleden een groep vormen, waaraan men niet in de eerste plaats denkt. Toch moeten zij in het geheel van de pastorale zorg worden betrokken. Ze moeten daarin zelfs een vaste plaats hebben en niet onderaan op de lijst.

Heel goed begrijp ik, dat sommige lezers in hun hart de tegenwerping maken: begrijpt de schrijver eigenlijk wel iets van de praktijk van het gemeenteleven? Kent hij wel de krappe tijd die beschikbaar is? Is het wel reëel zoveel nadruk te leggen op de tijd die aan randkerkelijken wordt besteed? Gaat dat niet ten koste van een goed functioneren van het gezonde gemeenteleven?

Deze vragen zijn ook de mijne. Het antwoord erop blijft niettemin: de kerkeraad heeft volle verantwoordelijkheid voor randkerkelijke leden. Zij mogen niet aan de kant worden gezet, ofschoon ze zich zelf daar metterdaad plaatsen.

Het minimum is één bezoek per jaar. Eigenlijk zouden het er twee moeten zijn. Dan toont men daadwerkelijke belangstelling. Dan wordt ook steeds duidelijker dat niet meeleven een vorm van verharding is; een toenemend verzet tegen de goede vermaning die deze mensen ontvangen.

Ik ga nu niet in op de vraag hoe lang men kan blijven vermanen. Ik moge slechts deze opmerking maken: Men moet voor twee uitersten oppassen. Er moet geduld geoefend worden. Om het eens scherp te zeggen: men kan beter twee jaar langer geduld hebben dan één week te vroeg handelen.

Anderzijds kan het vermaan ook niet tientallen jaren doorgaan. Wat ons als ambtsdragers moet drijven, is de liefde om met geduld mensen terug te winnen. Niet een houding van krampachtige haast om onmiddellijk resultaat willen zien, waarin dat dan ook bestaat. Vanwege de ernst van de situatie kan het geduld echter niet eindeloos zijn.

Een aparte ouderling voor randkerkelijken?

Is het gewenst een aparte ouderling te belasten met de zorg voor de randkerkelijken? De vraag is op zijn minst de overweging waard. Deze ene ouderling heeft dan een totaal overzicht en kan ervaringen op het ene adres opgedaan weer dienstbaar maken bij het bezoek aan een ander adres.

Toch zal het benoemen van een ouderling speciaal voor de randkerkelijken wel op bezwaar stuiten. Ik denk er met name aan dat het voor deze broeder geestelijk en psychisch wel erg zwaar zal zijn om alleen onder randkerkelijken van de gemeente te werken. Juist de afwisseling in het pastorale werk doet goed. Blijde ervaringen bemoedigen om het in moeilijke situaties vol te houden. Te vrezen valt dat een ouderling voor de randkerkelijken deze afwisseling zal missen; en daarmee ook de zegen ervan als een stimulerende kracht.

Daarnaast kan als bezwaar worden genoemd, dat men deze mensen isoleert van de rest van de gemeente. Aan dit bezwaar til ik minder zwaar. We hebben tenslotte ook wel ouderlingen met speciale opdracht voor andere groepen in de gemeente. Men zie het instructieve hoofdstuk zeven van dr. Brienen in „Uit liefde tot Christus en Zijn gemeente”.

Als er tussen deze ouderling en de officiële wijkouderling een goed samenspel is, kan hij ongetwijfeld via de wijkouderling wel de hulp inroepen van in de buurt wonende gemeenteleden om de randkerkelijken te bezoeken en waar mogelijk te helpen.

Dit laatste zou ik willen benadrukken: gemeenteleden moeten worden ingeschakeld om randkerkelijken in de kring te houden of er weer in te betrekken. Natuurlijk met het voorbehoud: voorzover dezen zich daartoe bereid tonen. Er zijn randkerkelijken die alle contact afwijzen. Er zijn er ook die zich toch verbaasd en erkentelijk betonen over het feit dat zij door aan hen bestede aandacht blijven meetellen.

Gebedsverantwoordelijkheid

Ik denk ook aan wat wel genoemd wordt: het op zich nemen van gebedsverantwoordelijkheid voor zulke randkerkelijken door bepaalde gezinnen of alleenwonenden. In de zondagse voorbeden zullen de randkerkelijken wel steeds een plaats hebben (ook al worden hun namen niet speciaal genoemd). Zou het geen overweging verdienen om mensen die met hen contact leggen ook te vragen deze randkerkelijken in hun voorbede speciaal te betrekken. Dat is toch een bijbelse weg: gebedsverantwoordelijkheid voor elkaar aanvaarden.

Als afsluiting van deze overwegingen, die men ook suggesties kan noemen, stel ik: eens per jaar moet in een kerkeraadsvergadering over deze randkerkelijken speciaal worden gesproken. Zo blijft de kerkeraad met de geestelijke nood van dit om zich heengrijpend verschijnsel geconfronteerd.

Wat als de last te zwaar wordt?

En dan nog eens terug naar de financiën. Mag men deze leden in een aparte kaartenbak onderbrengen, of hen door ze niet mee te tellen voor de omslag van de kerkelijke kassen laten onderduiken? Mijn eerste reactie is: neen, de gemeente moet de nood van het ontrouw zijn — ook in financiële bijdragen — dragen. Zolang de randkerkelijken tot de gemeente behoren, moeten ze worden meegeteld.

Indien het nu ondoenlijk wordt om de lasten daarvoor op te brengen — wat dan? Deze vraag lijkt me niet geheel denkbeeldig. Het minste is dan dat aan deze mensen zelf ook van die nood en het onvermogen om in hun plaats te betalen iets wordt meegedeeld. Het voor de kerkelijke kassen niet meer meerekenen heeft iets van een tuchtmaatregel. Die mag niet genomen worden zonder dat zijzelf daarvan in kennis worden gesteld. De kennisgeving is echter niet voldoende. Er moet nog iets bij: juist deze kennisgeving moet ingebed zijn in een stuk pastorale zorg. Beide elementen maken duidelijk dat de situatie niet altijd zo kan doorgaan.

Ik besef ten volle dat het zojuist gestelde van kerkrechtelijke zijde kan worden aangevochten. De bezwaren voelde ik in mijn hart, toen ik het artikel aan het voorbereiden was. Men versta mij daarom goed: het is onjuist om bepaalde gemeenteleden af te schrijven, als het gaat om bijdragen aan verplichtingen in het brede verband van het kerkelijke leven.

Is de situatie financieel beslist onhoudbaar, dan dienen de betrokkenen zelf daarvan ook in kennis te worden gesteld. Deze kennisgeving moet er een zijn die voorafgegaan is door en omringd wordt door pastorale bearbeiding.

In een gemeentevergadering

Het zou goed zijn aan dit probleem in een gemeentevergadering eens een half uur te wijden. Het zou kunnen zijn, dat dat half uur veel verder uitloopt dan de kerkeraad had gedacht. Wordt er met de gemeente wel eens gesproken over mensen die niet meer meeleven? Soms krijg ik de indruk dat kerkeraden denken: van het feit zijn alle gemeenteleden op de hoogte. Moeten we daarover nog spreken?

Een gesprek zou tot meer bewogenheid en tot meer besef van verantwoordelijkheid kunnen brengen. Moeten in zo’n vergadering dan namen van gezinnen en jonge mensen worden genoemd? Soms zou het noemen van een getal — verkregen uit het jaarlijkse gesprek op de kerkeraadsvergadering — al een schok van ontzetting in de gemeentevergadering teweeg kunnen brengen. De kerkeraad zou kunnen vragen: laat ieder die wat wil doen zijn wijkouderling vragen of er misschien in haar/zijn buurt iemand woont, die hij kan opzoeken.

Er wordt wel eens gezegd: sekten laten hun leden nooit meer los. Hoe doen wij dat als Christelijke Gereformeerde Kerken? Zijn wij ook zo bewogen?

Moge de uitwerking van dit artikel zijn dat heel de gemeente zich voor deze randkerkelijken verantwoordelijk gaat weten. Dat vergemakkelijkt de speciale pastorale zorg.

Mochten er bij kerkeraden vragen zijn met betrekking tot het hier gestelde, dan zal de redactie graag daarop ingaan. Ook zal de redactie graag suggesties van kerkeraden doorgeven, waarmee andere kerkeraden geholpen kunnen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1983

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

PASTORALE ZORG VOOR LEDEN AAN DE RAND

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1983

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's